De menselijke geest volgens Spinoza [4]

Dit blog moet als "una inadeguata tazza di the" opnieuw geschonken [Cf.]

In een aantal blogs ben ik aan het proberen Spinoza's geest-theorie te schetsen. Ik breng een uitleg zoals ik die nog nergens tegengekomen ben. De reden waarom ik daaraan begon is datgene wat in dit blog aan de orde zal komen: de tegenspraak die er volgens sommigen en niet de eersten de besten, te vinden zou zijn tussen de stellingen 2/12 en 2/19 - ik kom daar zo op. In de aanloop naar dit blog liet ik in een eerste blog zien dat we soms spontaan geneigd zijn de natuur als zodanig kennis toe te schrijven; iets waarvan we nu menen dat dat onjuist is (wat alleen past bij metaforisch taalgebruik van sprookjes en religie), maar waar Spinoza vanuit gaat in zijn spreken over Deus sive Natura. In het tweede blog stelde ik aan de orde hoe Spinoza in twee manieren van spreken over God (quatenus) zijn geest-theorie ontvouwt: op de ene manier van spreken laat hij zien hoe de natuur de geest (als idea van lichaam) doet ontstaan, veroorzaakt, genereert en regenereert; op de tweede manier hoe het wezen of de natuur van de geest wordt gevormd. Het derde blog besprak de belangrijke stellingen 2/11 en 2/13 samengenomen, waarin wordt benadrukt dat de idea van het lichaam dat de geest uitmaakt, niet een idee is dat een mens HEEFT, maar dat hij IS: de mens maakt niet zelf zijn geest, maar ontvangt die van de natuur (van God).

In Spinoza's geest-theorie geen contradictie

[3] Nu kan duidelijk zijn dat er geen contradictie schuilt tussen wat Spinoza beweert in 2/12 en in 2/19. In 2/19 lezen we: "De menselijke geest kent het menselijk lichaam zelf niet en weet niet dat het bestaat, behalve door de ideeën van de inwerkingen die het lichaam ondergaat."
Terwijl we in 2/12 lazen: "Alles wat er gebeurt in het object van een idee die de menselijke geest uitmaakt, dat moet door de menselijke geest worden waargenomen, m.a.w. daarvan zal in de geest noodzakelijk een idee bestaat. D.w.z. als het object van een idee die de menselijke geest uitmaakt een lichaam is, zal er in dat lichaam niets kunnen gebeuren wat niet door de geest wordt waargenomen."

Dit lijkt in tegenspraak met elkaar. Maar dat is het alleen voor wie niet hebben gezien dat in 2/12 de idee in God of de natuur wordt bedoeld (de vorming van de geest die de voorwaarde vormt voor het functioneren van de menselijke geest) die in 2/19 kan beginnen te functioneren en bewust worden. Dan blijkt er geen tegenspraak meer. De waarnemingen door de geest van alles wat in het lichaam gebeurt (de activiteit van de pancreas bijvoorbeeld), spelen zich af in God of de natuur (zie het bewijs) en vormen zo gezien de voorwaarde voor het ontstaan van de geest, waarna het bewust waarnemen van de menselijke geest zelf kan beginnen.

Er is dus een verschil tussen het waarnemen van de geest van alles wat in het lichaam gebeurt en dat [i.v.m. het parallellisme] de geest vormt of uitmaakt en het waarnemen door de aldus gevormde geest zelf. Alleen dat laatste leidt tot kennis en bewustzijn van de geest van het eigen lichaam, de omgeving en zichzelf.
Het eerste betreft dus het tot stand brengen van de geest in het waarnemen van het ding = het lichaam (genitivus objectivus) door God of de natuur (de ideeën waarvan veroorzaakt worden door de ideeën van de eraan voorafgaande dingen) en het daarna/daarmee - met de aldus ontstane lichaam-geest-eenheid - aangedaan worden door en waarnemen van het ding-lichaam (genitivus subjectivus) van de wereld, het eigen lichaam en de eigen geest.

[4] 2/19 is dus te zien als een sleutelstelling aan de hand waarvan duidelijk wordt dat in de voorgaande stellingen en corollaria is behandeld hoe de geest wordt gevormd of tot stand komt en hoe hij in elkaar zit: als een complex samenstel van alle ideeën van de delen waaruit het lichaam is opgebouwd en voortdurend wordt gereproduceerd en hoe van hieraf het functioneren van de geest behandeld kan gaan worden: hoe de geest die eerst a.h.w. nog in de rustmodus verkeert uitgepakt kan worden en aan kan vangen waar te nemen en tot bewustzijn te komen.

Reacties

Stan, ik denk dat je een kunstmatig onderscheid maakt dat in Spinoza niet te vinden is (althans niet in deze vorm). Je wilt op die manier verklaren waarom de menselijke geest geen bewuste kennis heeft van wat er in het lichaam gebeurt. Je veronderstelt dat er waarnemingen (kennis/ideeën) zijn door 'God of de natuur' tout court, die verantwoordelijk zouden zijn voor het ontstaan van de menselijke geest. Maar Spinoza spreekt alleen over ideeën/kennis in God VOOR ZOVER hij ... En dan volgt altijd een 'concrete locatie'. Dat geldt zowel voor 2/12 als voor 2/19.

2/12d:
(1) van alles wat er gebeurt in het object van een idee is er kennis in God VOOR ZOVER hij wordt aangedaan door de idee van hetzelfde object, ofwel VOOR ZOVER hij de geest van iets vormt.
(2) van alles wat er gebeurt in het object van de idee die de menselijke geest is, zal er kennis in God zijn VOOR ZOVER hij de natuur van de menselijke geest vormt.

2/19d:
(1) de menselijke geest is de idee in God, VOOR ZOVER hij wordt aangedaan door de idee van een ander individueel ding (i.t.t. een idee van hetzelfde object), enz.
(2) deze kennis van het menselijk lichaam is niet in God, VOOR ZOVER hij de natuur van de menselijke geest vormt.

Het zijn dezelfde formuleringen. Er is geen tegenstelling tussen 2/19 en voorafgaande stellingen in de zin dat de eerdere stellingen over het ontstaan zouden gaan en 2/19 over het functioneren van de geest. Het duidelijkste bewijs daarvoor is misschien wel het volgende. Voor de bewuste waarnemingen van de menselijke geest wordt in 2/19 verwezen naar 2/12. Dus Spinoza zegt: op grond van 2/12 geldt dat de menselijke geest de aandoeningen van het lichaam waarneemt. Er is dus geen tegenstelling tussen 2/12 en 2/19.

De menselijke geest is de idee van het menselijk lichaam en er is dus in de menselijke geest volledige kennis van het lichaam en van alles wat er in het lichaam gebeurt. Je zult met een andere verklaring moeten komen waarom een deel van deze kennis niet-bewuste kennis is.

Henk, ik zal nog eens goed naar je argumenten kijken, maar mijn reactie zal pas na het weekend komen (ben even afwezig).

Hopelijk voor een aangename, welverdiende onderbreking!

M.i. is de uitleg van Stan in dit blog heel juist. Het is de enige manier om heel de gedachtegang van E2 begrijpelijk te maken. Maar ik geef tegelijk toe dat de bewijsvoering van E2p12 m.i. misleidend is; die van E2p19 is echter wel ondubbelzinnig. Je zal waarschijnlijk repliceren Henk, dat dit een arbitraire keuze van mij is en me vragen waarom niet evengoed het omgekeerde kan waar zijn (bewijs van E2p12 ondubbelzinnig en dat van E2p19 dubbelzinnig). Mijn argument is dat in E2p12s Spinoza een alternatief bewijs geeft voor E2p12. En dit alternatief bewijs is wel volledig in lijn met de bewijsvoering in E2p19. E2p12s zegt (ik parafraseer): al wat in Lichaam gebeurt, moet evengoed in de geest Gebeuren, want beide zijn immers dezelfde zaak (E2p7s). E2p19 zegt dan: de Geest kent het Lichaam niet omdat de Geest weliswaar kennis IS van het Lichaam, maar niet kennis HEEFT van het lichaam. De Geest heeft wel kennis, maar alleen van de inwerkingen op het Lichaam. De Geest die kennis IS, “behoort” samen met de kennis van alle andere dingen, tot de oneindige modus in het Denken. Spinoza schrijft: bestaat in God VOOR ZOVER God wordt beschouwd als tevens vervuld van de voorstellingen van andere bijzondere dingen. De kennis die de Geest HEEFT, “behoort” tot (het wezen van) de Geest zelf. Spinoza schrijft nu: bestaat in God VOOR ZOVER God het wezen van de Geest uitmaakt. Spinoza’s gebruik van “in God voor zover” benadrukt dat alles één is en in God is, en dat het onderscheid dat we maken tussen de modi geen substantieel onderscheid is. Als ik hierboven schrijf dat kennis “behoort” tot een modus, geef ik de indruk dat die modus een zelfstandig iets is. Spinoza’s formulering is (uiteraard) veel correcter, maar spijtig genoeg ook veel moeilijker te vatten.

@Stan en Marc, ik ben het wel met jullie eens dat er bij Spinoza een onderscheid of differentiatie is binnen de menselijke geest, maar niet dat de 'scheidingslijn' loopt tussen 2/12 en 2/19. De tegenstelling wordt voor het eerst gegeven binnen 2/19:
- de idee in God voor zover hij wordt aangedaan door een groot aantal andere ideeën
- God voor zover hij de natuur van de menselijke geest vormt.

Henk, ik ben het eens met het onderscheid, maar m.i. begint dit wel eerder dan in 2/19. In 2/11c al spreekt Spinoza over het onderscheid: “…wanneer wij beweren dat de Geest dit of dat begrijpt, zeggen wij eigenlijk niets anders dan dat God, niet voor zover hij oneindig is, maar …voor zover hij het wezen van de menselijke geest uitmaakt”.

Maar daar is het onderscheid toch nog niet? (God, voor zover oneindig, is een andere categorie, 'boven' de andere twee)

Ik lees het zo Henk: “God, voor zover oneindig”, slaat op God die een denkend iets is (E2p1) en een heleboel dingen denkt, die mekaar beïnvloeden (oorzaak en gevolg in de horizontale causale keten). Tussen die dingen is er de menselijke Geest (die kennis IS). Die menselijke Geest kan “zelf” denken/begrijpen (Geest die kennis HEEFT), maar dit “zelf” is zoals alle andere modi geen zelfstandigheid maar wel een activiteit binnen God: “God, niet voor zover hij oneindig is, maar voor zover hij het wezen van de menselijke Geest uitmaakt”. Je bemerking hoger over de “concrete locatie” van een idee is eigenlijk binnen de wereld van het attribuut Denken zonder voorwerp (waarschijnlijk ook daarom dat je ze tussen aanhalingstekens plaatste): locatie bestaat alleen in de uitgebreidheid, niet in het Denken. In het Denken is een bepaalde gedachte uniek, ze kan niet op twee plaatsen zijn. Dus: als de menselijke Geest iets begrijpt (= kennis van de tweede of derde soort), dan is deze begrijpende gedachte niet een eerste keer “in God” en een tweede keer “in de Geest” maar ze is “in God voor zover hij het wezen van de menselijke Geest uitmaakt”. Een inadequate gedachte is gedeeltelijk in “God voor zover hij het wezen van de Geest uitmaakt”, en voor het overige gedeelte in “God voor zover hij oneindig is” of wat m.i. hetzelfde is “God die tegelijk met de menselijke Geest andere voorstellingen heeft”.

Mark, het ging over de tegenstelling die wordt gegeven binnen 2/19d. Die vind je niet terug in 2/11c. Met 'God, voor zover oneindig' wordt niet de horizontale keten bedoeld. Die wordt beschreven in 2/9 en is 'de idee waarvan God de oorzaak is in zover hij wordt aangedaan door een ander idee van een individueel ding, en zo door tot in het oneindige'. In 2/40d worden naast elkaar genoemd 'God, voor zover oneindig', 'God, voor zover hij wordt aangedaan door de ideeën van een groot aantal individuele dingen' en 'God voor zover hij het wezen van de menselijke geest constitueert', drie keer 'God, voor zover'.

Volgens mij is 'God, voor zover oneindig' de God van de attributen. Het attribuut Denken denkt niet allerlei dingen. Uit het attribuut Denken volgt slechts het oneindige verstand. De ideeën van individuele dingen volgen ook uit God, maar dan voor zover hij wordt aangedaan door andere ideeën van individuele dingen (2/9).

Beste Henk,
Now we are talking... Gelukkig maar dat ik niet in staat was om meteen te reageren, want dat gaf jou de gelegenheid in een tweede reactie toe te geven dat er "een onderscheid of differentiatie is binnen de menselijke geest," (ik ga hier zo dadelijk iets meer over zeggen), "maar niet dat de 'scheidingslijn' loopt tussen 2/12 en 2/19. De tegenstelling wordt voor het eerst gegeven binnen 2/19." En daarna citeer je de twee toelichtingen in het bewijs van 2/19 die die "differentiatie binnen de menselijke geest" zouden aangeven. Zo zijn we al een heel eind op weg naar elkaars begrip toe. Dat is grote winst, maar we scheren toch ook langs elkaar heen.
Over de aard van die differentiatie heb ik hierna nog een en ander te zeggen, maar eerst over het feit dát in 2/19 een onderscheid wordt aangebracht tussen:
- de idee in God voor zover hij wordt aangedaan door een groot aantal andere ideeën
- God voor zover hij de natuur van de menselijke geest vormt.
Dat is precies het onderscheid waar het mij in deze blogs om gaat en vanwaaruit ik Spinoza's geest-theorie probeer te begrijpen. Van 2/19 uit ben ik gaan kijken hoe Spinoza in de eerdere stellingen met dit onderscheid omgaat dat hij hier heel scherp TOEPAST, maar al eerder heeft voorbereid (in 2/9). 2/19 helpt om 2/11 en latere stellingen goed te duiden.
Ik heb nergens beweerd dat "de 'scheidingslijn' loopt tussen 2/12 en 2/19". Nee, ik heb in dit blog aangegeven, hoe je vanuit het begrip van wat Spinoza eerder aan geest-theorie heeft opgebouwd, de ogenschijnlijke tegenspraak tussen 2/12 en 2/19 kunt opheffen, want vanuit goed begrip van het gemaakte onderscheid bestáát die contradictie helemaal niet. Dat was wat ik in dit blog behandelde. Ik geef wel toe dat ik mogelijk - gezien de behandeling in de secundaire literatuur - teveel tegenstelling tussen 2/12 en 2/19 veronderstel. Inderdaad verwijst Spinoza in het bewijs van 2/19 naar 2/12. Ik geef dus toe dat ik 2/12 wellicht teveel heb gelezen vanuit de achtergrond die er achter schuilgaat (gezien 2/9), n.l. dat de geest wordt gevormd of ontstaat doordat God van alle samenstellende delen ideeën heeft voor zover hij wordt aangedaan door een groot aantal andere ideeën en dat is een andere zaak dan het aangedaan worden door de geest zelf van aandoeningen (resp. van alles wat in het object van de geest gebeurt).
Kom ik tenslotte op wat vermoed ik het belangrijkste is, n.l. wat de AARD van de "differentiatie binnen de menselijke geest" is die in 2/19 wordt aangegeven. Jij leest het als een "differentiatie binnen de menselijke geest", alsof de 'mens humana' opgebouwd zou zijn uit twee lagen, of zelfs uit twee typen geesten zou bestaan: een onbewuste en een bewuste geest.
Ik lees het, en zo heb ik in deze blogs vanaf het begin aangegeven, als twee manieren van beschouwen (én tegelijk is dat bij Spinoza altijd ook: van zijn) van de menselijke geest: namelijk a) van hoe de geest ontstaat resp. hoe de geest wordt veroorzaakt: door "de idee in God voor zover hij wordt aangedaan door een groot aantal andere ideeën", dat uitloopt op "de idee die het formele zijn van de menselijke geest vormt" [E2/15], voorbereid door Spinoza in 2/9 en benadrukt in het 'primum' in stelling 2/11 [cf blog 3]. Vervolgens behandelt Spinoza hoe de mens vanuit de essentie, de natuur, de aard van zijn geest (termen die Spinoza door elkaar gebruikt) ermee andere dingen in de wereld en zichzelf (zijn lichaam en geest) kan leren kennen. Wat mij betreft geeft Spinoza geen "differentiatie BINNEN de menselijke geest" aan, maar een differentiatie tussen wording en zijn (ontstaan en werking) van de geest. Er is één geest die op twee manieren bekeken kan worden, en ja die eerste manier van beschouwen (door mij aangeduid met wording, ontstaan, genereren, veroorzaken) is aan ons mensen onbewust; het tweede (het werken, functioneren, God voor zover hij de natuur van de menselijke geest vormt) geeft ons de mogelijkheid van daadwerkelijk kennen en van bewustzijn.
Maar misschien blijf ik dichter bij Spinoza's eigen taalgebruik door het verschil te gebruiken tussen, zoals Spinoza dat met Scholastieke taal aanduidt, de FORMELE en de OBJECTIEVE realiteit van de geest. In het eerste gaat het om het formele, feitelijke, reële bestaan van de geest (als complex idee); anders gezegd: DAT de geest is [dat de geest kennis IS]. In het tweede gaat het om het objectieve of referentiële zijn van de geest met betrekking tot z'n inhoud; anders gezegd: WAT de geest is [dat de geest kennis HEEFT]. Het eerste vindt z'n uitdrukking in "de idee in God voor zover hij wordt aangedaan door een groot aantal andere ideeën"; het tweede vindt z'n uitdrukking in "God voor zover hij de natuur van de menselijke geest vormt." In feite kun je hierover nog het volgende zeggen, namelijk dat Spinoza wel af en toe eraan refereert dat ideeën in een causaal netwerk bestaan (ideeën in God voor zover hij wordt aangedaan door een groot aantal andere ideeën), maar dat hij in deel II van de Ethica het vooral heeft over ideeën voor zover ze het lichaam en andere dingen vertegenwoordigen (God voor zover hij de natuur van de menselijke geest vormt); het gaat hem namelijk om het tot kennis (en uiteindelijke gelukzaligheid) komen van de mens en minder om het uitwerken van een filosofie van de ontwikkeling van ideeën uit ideeën.

@ Mark, in het meeste van wat jij schrijft kan ik mij vinden. Alleen zoals je "God, voor zover oneindig" in de discussie inbrengt, is niet treffend; daarover ben ik het met Henk eens, dat dat perspectief (op de absolute, oneindige God) bij de behandeling van de geest-theorie niet aan de orde is - door Spinoza uitdrukkelijk wordt ontkend. Je kunt, met Henk, stellen: is een andere categorie, 'boven' de andere twee.

@Henk en Stan: ik heb de betreffende E2 stellingen nog eens goed nagelezen, en jullie hebben gelijk wat “God voor zover oneindig” betreft. “God voor zover oneindig” staat hoger (Wat mij betreft: dit is het Oneindige Verstand, waarboven dan weer de Natura Naturans staat. Niet het attribuut, dit is geen modus, geen substantie maar alleen de manier waarop de Natura Naturans zich uitdrukt. Maar ik begrijp dat Henk dit anders ziet).

Stan, de mond valt mij een beetje open als je tegen mij zegt dat ik in een tweede reactie toegeef dat er een differentiatie is binnen de geest. Overigens heb ik bij jou niets gelezen over dat onderscheid dat binnen 2/19 gemaakt wordt, waar je je nu op beroept. Alleen dat 2/12 zou gaan over het ontstaan en 2/19 over het functioneren van de geest.

Stan, vervelend dat er misschien misverstand dreigt. Ik zie de situatie als volgt. Je hebt het idee of vermoeden dat er een verschil is tussen de kennis die de geest is van het lichaam en de kennis die de geest heeft van de dingen. Ook dat daar het onderscheid tussen niet-bewuste en bewuste kennis mee samenhangt (want beide zijn kennis). Je zoekt de oplossing in het onderscheid tussen het ontstaan van de geest en de werking van de geest. Tot zover niets mis. Je probeert jouw oplossing te traceren in de stellingen en uitleg in de Ethica, ook om deze zo te onderbouwen. En daar gaat het mis. Ik geeft twee citaten uit je laatste blog:

"Dit lijkt in tegenspraak met elkaar. Maar dat is het alleen voor wie niet hebben gezien dat in 2/12 de idee in God of de natuur wordt bedoeld (de vorming van de geest die de voorwaarde vormt voor het functioneren van de menselijke geest) die in 2/19 kan beginnen te functioneren en bewust worden."
Citaat 2:
"2/19 is dus te zien als een sleutelstelling aan de hand waarvan duidelijk wordt dat in de voorgaande stellingen en corollaria is behandeld hoe de geest wordt gevormd of tot stand komt en hoe hij in elkaar zit ....... en hoe van hieraf het functioneren van de geest behandeld kan gaan worden: hoe de geest die eerst a.h.w. nog in de rustmodus verkeert uitgepakt kan worden en aan kan vangen waar te nemen en tot bewustzijn te komen."

In beide gevallen sla je de plank mis, zowel als je zegt "dat in 2/12 de idee in God of de natuur wordt bedoeld", als met de vergelijking tussen 2/19 en de voorgaande stellingen. Ik heb daarop gezegd, in een reactie op Marc die het met je eens was, dat het onderscheid (tussen ontstaan en werking van de geest) niet te vinden is in de vergelijking tussen 2/12 en 2/19, maar binnen 2/19, waar Spinoza twee versies van de idee van het menselijk lichaam tegenover elkaar zet. Het stoorde me, dat je bij het weer oppakken van de discussie, het doet voorkomen als was ik inmiddels in de richting van jouw standpunt opgeschoven, alsof jouw argumenten mij daarvan overtuigd hadden. Vandaar mijn bitse reactie na eerste lezing.
Ik ben het eens met je vertrekpunt, ik ben het ook volledig eens met de richting waarin je de oplossing zoekt, maar, en dat had ik misschien duidelijker moeten zeggen, ik ben het volledig oneens met wat je er over schrijft in je laatste blog.

Henk, ik zie nu pas je gelijk: ik ben slordig geweest met het lezen van 2/12. Ik zat zó op een lijn die ik had "gezien" dat ik vergat tot me te laten doordringen dat 2/12 pas op een ander traject in de lijn past die ik meende ontdekt te hebben (en waarvan ik nog steeds meen dat die vruchtbaar is; en gelukkig bevestig jij dat ook).
Ik moet nog even zien of het me lukt e.e.a. te corrigeren - hoe de draad opnieuw op te pakken.

Nog even een kleinigheidje voor de duidelijkheid: het gaat mij in mijn poging tot toelichting niet erom (zoals jij schrijft) dat er "een verschil is tussen de kennis die de geest is van het lichaam en de kennis die de geest heeft van de dingen" (een verschil dat er uiteraard ook is, maar in elkaar verstrengeld en verward), maar om het verschil tussen kennis van het lichaam (voor zover het wordt opgebouwd en onderhouden) en kennis van het lichaam die ontstaat via de aandoeningen waarmee dit (opgebouwde en onderhouden) lichaam wordt aangedaan. Pas die tweede kennis is kennis van en voor ons (kennis die ons bewust wordt of kan worden); de eerste kennis (die van opbouw en regenereren) is geen kennis van ons (maar over ons in de natuur of God, zoals Spinoza erover spreekt).

Henk, ik denk dat het beste wat ik kan doen is mijn fout herstellen door dit vierde blog (dat ik uiteraard wel laat staan) nog eens helemaal opnieuw te hernemen. Ik hoop niet dat ik mijn zaak of opzet verknald heb. Ik probeer via deze blogs jou te overtuigen dat de 'differentiatie' die in 2/19 zit, niet is tussen een soort lagen in de geest (een onbewuste en bewuste), laat staan zoiets als twee soorten geest (een onbewuste en bewuste), maar om één geest die op twee manieren kan worden beschouwd (en op twee manieren er is), n.l. 'naar z'n ontstaan of veroorzaakt zijn' en 'naar z'n werken of er-zijn' - naar z'n formele en naar z'n objectieve zijn of naar DAT ie is en WAT ie is.

Mooi, Stan, dat je het wilt hernemen. Je hebt het niet verknold, je hebt onderweg een fout gemaakt. Je vertrekpunt is goed (zoals beschreven onder 'kleinigheidje') en je eindpunt is goed (als beschreven in je laatste reactie). Misschien is er wel niet veel meer over te zeggen dan je in je laatste twee reacties doet: dat we 2/19 zó moeten lezen.