De oneindige attributen van Spinoza's God of de natuur

Ik had aanvankelijk gedacht een impressie te geven van het gesprek in het discussiegroepje waaraan ik deelnam na afloop van de lezing afgelopen zaterdag waarover ik schreef.

Ik kom daar niet aan toe, maar wil wel in een kort stukje reageren op een stelling die de gespreksleider voor zijn rekening nam en die ik wel vaker had gelezen - en die mij nu steeds weer door het hoofd blijft zeuren. 

Ik denk dat deze discussieleider, die al zoveel jaren in het bestuur van de Vereniging Het Spinozahuis zit dat hij waarschijnlijk het voorzitterschap van De Dijn heeft meegemaakt, het misschien wel van de laatste heeft. Het is, meen ik een stelling die De Dijn wel hanteerde, maar die je ook bij Karl Jaspers tegenkomt. De bewering namelijk dat de God van Spinoza toch wel iets transcendents heeft, want hij is de ene substantie die bestaat uit oneindig vele attributen, waarvan elk een eeuwige en oneindige essentie tot uitdrukking brengt. De redenering loopt dan verder: van al die oneindige vele attributen kennen wij mensen er slechts twee: uitgebreidheid en denken. Met al die ons onbekende rest overstijgt (transcendeert) deze God ons en de hele ons bekende wereld.

Zo is deze propositie van Spinoza het 'asylum van onbekendheid’ waarmee geloven in de transcendentie van hun God kunnen blijven geloven en dan ook nog Spinoza als hun getuige menen te kunnen aanroepen. Ook deze gespreksleider, die zo vaak de theologie van Luther aanhaalde, doet een religieus geloof vermoeden.

Maar volgens mij schieten de zo heilig in ‘het transcedente’ gelovige gelovigen hiermee volkomen het doel voorbij dat Spinoza met zijn definities en stellingen had. Hij ging in tegen de opvatting van Descartes dat er meer substanties konden zijn (namelijk behalve God, de echte zelfstandige en onafhankelijke substantie, ook nog de geschapen substanties van uitgebreidheid en denken bestonden); en hij ging in tegen diens mening dat een substantie slechts één primaire of wezenseigenschap (attribuut) kon hebben.

Voor Spinoza gold dat er slecht één substantie bestond en dat die alle attributen omvatte. Wat is voor Spinoza een attribuut? “Onder een attribuut versta ik datgene waarvan een verstand (intellectus) ziet dat het de essentie van een substantie uitmaakt.” Het Latijnse intellectus kan met de lidwoorden ‘de’ en ‘het’ en zonder lidwoord vertaald worden. Maar meestal zie je vertaald worden “het” verstand. En er bestaat een omvangrijke literatuur over de vraag: welk verstand hier bedoeld is? Het oneindige verstand van God, of het eindige verstand van de eindige modi?

Ik noteer hier ‘een verstand’, welk verstand dan ook, omdat ik denk hiermee ook dichter te komen bij Spinoza’s bedoeling met zijn omschrijving van God’s oneindige attributen.

Wel verre van hiermee Gods oneindige onbereikbaarheid en onkenbaarheid, laat staan iets van transcendentie te bedoelen, ben ik ervan overtuigd dat Spinoza er juist het omgekeerde, n.l. immanentie, mee bedoelde.

Het ging hem erom de eenheid en alomvattendheid van de substantie te benadrukken – de eenheid van de ene en alomvattende werkelijkheid van de natuur te beklemtonen. Hij bedoelde: wat voor eigenschap er nog maar bedacht of ontdekt kan worden (door welk intellect ook): dat dan geen aanwijzing voor een andere substantie of natuur zal zijn, maar dat het ook dan om een wezenseigenschap van die ene bestaande substantiële werkelijkheid zou gaan.

Mocht er ooit iemand (een nieuwe Descartes of andere wetenschapper of filosoof, een Einstein bijvoorbeeld) opstaan die een nieuw attribuut in de natuur zou ontdekken, dan had Spinoza al aangetoond dat daar geen nieuwe (boven-, buiten- of anders-natuurlijke) werkelijkheid werd ontdekt, maar dat ook dan een immanent aspect van dezelfde (goddelijk) natuur naar boven werd gehaald.

Stel dat iemand (een groot ‘verstand’) aantoont dat – ik noem maar wat – ‘leven’ een dimensie in de werkelijkheid is die onvoldoende met de attributen ‘denken’ en ‘uitgebreidheid’ kan worden bevat, dan – als dat een derde door de wetenschap erkende werkelijkheidsdimensie wordt - dan gaat het nog steeds om dezelfde werkelijkheid; en niet om een heel nieuwe. Of als er wetenschappers (andere grote verstanden) dimensies in de werkelijkheid aannemen die niet of onvoldoende met lengte-, breedte- en hoogtematen kunnen worden gemeten (dus geen extensie-dimensie betreffen), dan horen die nieuw ontdekte of voorgestelde dimensies tot dezelfde ene Spinozistische werkelijkheid.

Ik ben ervan overtuigd dat het Spinoza hierom, om die immanentie, en niet de ‘transcendentie’ van de ons onbekende attributen van de ene werkelijkheid ging.

 

Reacties

Op deze wat lange overweging van je, Stan, valt veel op te merken (en uit elkaar te halen). Nu onze logerende kleinkinderen het huis weer uit zijn, wil ik heel kort reageren, wat je juist daarom wellicht niet zal bevredigen. Gods 'transcendentie' is natuurlijk kwatsch. Daarmee verhaspelt en weerspreekt men de schrijver van 1/18: DEUS EST OMNIUM RERUM CAUSA IMMANENS, NON VERO TRANSIENS (= NON VERO TRANSCENDENS). Een verwijzing naar de vele attributen die wij mensjes niet (kunnen) kennen, geldt niet, omdat die (zie 2/7s) (intellectuele) expressies van dezelfde oneindige substantie betreffen die niet in ons beperkte denken bevat zijn, en daarmee dan ook geen eenheid kunnen vormen. Zie de sublieme (maar o zo beknopte) toelichting van brief 66. De 'reflecties' (= attributen) van het (hetzelfde) Licht zijn oneindig. Maar, zoals ik je eerder zei onder verwijzing naar het oorverdovend stilzwijgen van Boeddha, woorden kunnen dit niet adekwaat verwoorden.

Beste Stan,
Ik vind het een goed teken, dat het thema van de transcendentie van Spinoza' s God maar door je hoofd bleef zeuren. Het bewijst in ieder geval, dat het je niet losliet, lang nadat we het gesprek gestaakt hadden. Deze persoonlijke betrokkenheid vind ik esentieel voor zo'n bespreking. Over de finale conclusies die je dan tenslotte trekt valt vervolgens weer opnieuw van gedachten te wisselen. In het kort wil ik dit vervolg met je ingaan.
Je schrijft, dat je uit het Latijn niet kunt afleiden of Spinoza bij def.IV deel 1 het verstand of een verstand bedoelde, omdat het Latijn geen lidwoorden kent. Zoals je schrijft wordt het vrijwel altijd vertaald met het verstand. Hier heb je gelijk in. Maar als Sp., zoals jij later gaat uitwijden, zou vooruitwijzen naar een eventueel in de toekomst oplichtend verstand ( briljant wetenschapper of i.d.) dat meer dan twee attributen van God zou kennen, dan had hij dat ongetwijfeld scherper omschereven b.v. door te spreken van een " quidam intellectus", een bepaald verstand/inzicht. Hij doet dit niet en ook blijkt verder nergens uit, ook niet uit een toelichting, dat hij dit zo heeft bedoeld. Ik geloof er dus niets van, dat jouw interpretatie die verwijst naar een soort superverstand juist is.
Het verstand dat Sp. hier bedoelt is niets anders dan het menselijk verstand in het algemeen. Dit verstand( modus, dus beperkt) kent twee attributen, uitgebreidheid en denken, niet minder, maar ook niet meer.
Hoe zit het met God( die eeuwig en onbegrensd is)? Wel, die bestaat vlgs. VI dl.1 uit een oneindig attributen.
Dit betekent dus, dat de modus mens met zijn verstand slechts een minuscuul iets van de ene substantie (= God) kan kennen.( Dit is zelfs ook nog zo, indien, zoals jij beschrijft iemand 3 of zelfs 4 attributen zou kunnen kennen. Oneindig minus 4 blijft immers nog steeds oneindig.)
God gaat dus de mogelijkheden van het menselijk verstand/begrip oneindig te boven. Dit is de transcendentie die aan de orde is. Ook waar dit verstand deel uitmaakt van het goddelijk verstand ( Is niet God zelf)
Desondanks zijn ook wij toch geheel in God en zonder Hem bestaanbaar noch denkbaar. ( 15-1) Dit is de elementaire immanentie: Alles is in God. Letterlijk alles, ook die dingen waarin God zich "openbaart" in ons onbekende attributen.
God is principieel van een andere orde ( oneindige alles, inclusief zichzelf, voortbrengende substantie) dan de mens ( eindig, tijdelijk bestaande voortgebrachte modus)
Niet alleen Herman De Dijn ( zie prachtige uiteenzetting in "Libertas Filosophandi" 2008, maar bv. ook Paul Juffermans heeft er in deze zin over gesproken op de studie bijeenkomst over de "Ethica" in 2007.
Voorlopig hierover even genoeg.
Wat mijn poging betreft Luther onder de aandacht te brengen, dit heeft rechtsstreeks te maken met het thema van die dag, nl. de theologische context van de tijd waarin de T. T.P. is ontstaan. Al snel spitsten de vragen in onze groep zich toe op de kernvraag: wat was in die tijd filosofie en wat theologie? We waren er al snel uit, dat filosofie veel meer inhield dan vandaag, nl ook wetenschapsbeoefening en dat Sp. project dit onder de macht/invloed van de kerken uit te halen geslaagd mag heten. Zie de huidige vrije gesaeculeerde wetenschapsbeoefening.
Maar wat was toen theologie? En is dat bij Spinoza hetzelfde als godsdienst en geloof?
Ik vond, dat er een eenzijdig beeld werd gegeven over theologie i.h.a. en ook over de theologie in die dagen. Vrijwel uitsluitend werd gerefereerd aan een zekere vorm van dogmatische theologie en scholastieke theologie.En dat in een tijd, dat de revolutie van de reformatie nauwelijks achter de rug was. De reformator Maarten Luther heeft zich juist afgezet tegen de scholastieke theologie en de monastieke theologie verder uitgewerkt. Het is de theologie van de persoonlijke betrokkenheid, de "experientia", zonder welke geen echte vroomheid kan bestaan. Want alleen onder het verstand kan geen vroom gedrag, en dat is sociaal gedrag,ontkiemen. Hier schemert al iets van Sp. door: Kennis als zodanig is niet in staat gedrag te veranderen, tenzij het zelf een emotie wordt.
Nu staan verschillende opvattingen van Luther ( die ruim 100 jaar eerder leefde) heel dicht tegen die van Sp. aan ( taalspel is anders) b.v.
Luther: God is God, de mens is mens is van een andere orde. God kent elk mens, elk mens is in God. De mens kent God slechts zeer ten dele, God is een verborgen God die wij als we hem zien op de rug zien.
De mens is in zijn existentie volledig afhankelijk van God. God op geen enkele wijze van de mens.
De mens heeft geen vrije wil. Alles is door God bepaald, ook de zgn. vrije wilsbeschikking. ( polemiek met Erasmus die de vrije wil juist postuleerde om de zelfbeschikking te kunnen funderen)
Ik kan nog meer van dit soort aanverwante opvattingen van Sp. en Luther geven, maar dit is toch even voldoende om de theologie van Luther in de gedachtenwisseling te betrtekken. Ook in de tijd van Spinoza was dit allemaal al bekend, zij het dat in Holland de Calvinistische variant dominant was.
Trouwens kan iemand mij uitleggen waarom deel 1 van de ethica filosofie is en niet b.v. systematische theologie.
Wel Stan, ziehier enkele aanvullingen op de discussie in onze gespreksgroep, die juist vanwege de betrokkenheid der deelnemers zo vruchtbaar was.
Tot slot een bekende wijsheid uit de theologie: " Het hart wordt opgestuwd door onrust, totdat het vrede vindt in God"
Spinoza begon met deze onrust des hartens ( zie inleiding tractaat verbetering van het verstand) en kwam tot rust aan het eind van zijn zoektocht in de Ethica, toen hij rust vond in de kennis opgenomen te zijn en deel uit te maken van die ene allesomvattende God.
Stan bedankt voor je inbreng, ik hoop dat je mijn nadere toelichting kunt waarderen,
Vriendelijke groet,
Bertus de Keizer

En die god is de natuur... Transcendent voor de mens in kennistheoretische zin, we kunnen immers niet alles begrijpen, maar god/natuur is wel immanent. Als dit is wat door moderne theologen wordt bedoeld heb ik er geen moeite mee (ware theologie = filosofie). Maar veelal hebben ze geen enkele natuur-wetenschappelijk kennis en dan kom je ook niet zover, de theologen blijven zo allemaal in de verbeeldings-kracht steken.

De Dijn zegt dat Spinoza de term Natura niet primair is maar God, p 126, libertas (zo lees ik Spinoza niet, Rene) En de Natuur waarmee god gelijk wordt gesteld, is niet zomaar het geheel der dingen, maar de Natura Naturans, de ultieme oorzaak die Natura Naturata als produceert (schepping in spinoza zijn zin is vlgs mij ook het geschapene, onlosmakelijk).

Wat er dus gebeurd is dat de Dijn de begrippen god-natuur uit elkaar haalt, zelfs een rangorde aanbrengt en daarbij (niet adequate theologische) ruimte schept tussen schepping en geschapene. Wat Spinoza hiervan vind weet ik niet precies. Ik ben het niet met De Dijn eens, maar probeer het te begrijpen als de wens van hem om god en godsdienst binnenboord te houden.

Of zit ik mis....

Gr,
Rene

Alle 'insprekers' dank.
Het is teveel om nader op in te gaan. Maar dat het verder te denken geeft, lijkt me genoeg.
Mijns inziens bedoelt Spinoza niets anders met 'oneindig aantal' attributen dan 'alle' (alle mogelijke) attributen. Daar geen attribuut zonder substantie kan bestaan en daar er maar EEN substantie bestaat, behoort elke mogelijke wezenseigenschap (attribuut) aan de ene substantie. Daar ging het Spinoza om. Het 'oneindig aantal' kon hij alleen maar stellen, niet bewijzen; daarom is het m.i. niet meer dan 'een wijze van spreken'.
Uiteraard kun je attributen niet optellen of aftrekken. Hoeveel heb je als je een uitgebreid ding hebt dat denkt? Nog steeds maar EEN ding.

@ Bertus de Keizer. In de vraag of deel 1 van de Ethica filosofie is of 'systematische theologie' of anders gesteld of Spinoza een (wetenschappelijke) theologie had, ben ik mij nog aan het verdiepen door Klevers boek 'Definitie van het christendom' te bestuderen. Tot heden verzet ik mij er tegen en vind ik de typering van Spinoza als theoloog een gotspe. Een 'gotspe' in het licht van alles wat Spinoza in de TTP aan het doen is. Maar ik ben aan 't nagaan of ik mij kan laten overtuigen (gewonnen kan geven). Zover is het nog niet. Daar komt de komende weken een blog over.

De 'bekende wijsheid uit de theologie' "Het hart wordt opgestuwd door onrust, totdat het vrede vindt in God" komt uit de Confessiones van Augustinus. Daarin de heel fraaie uitdrukking: 'tu autem eras interior intimo meo et superior summo meo' (Confessiones 3.6.11) "U bent ook dieper dan mijn diepste innerlijk en hoger dan het hoogste in mij." Ik denk dat Spinoza met die manier van uitdrukken geen moeite zou hebben. Hij benaderde hetzelfde naar de andere kant: "Quicquid est in Deo est, et nihil sine Deo esse neque concipi potest." (Ethica I,P15)