De verbeelding zien als kracht, ja zelfs als deugd bij Spinoza

Wat mij bezighoud na de tweede les van de cursus die Paul Juffermans in Roermond geeft over “Macht in het denken van Spinoza” is wat in de titel staat. Juffermans doorloopt in kort bestek Spinoza’s werk, deze keer het tweede deel van de Ethica. Hij doet, zich baserend op Gueroult, beweringen, waarop ik niet inga, beseffend dat daar zo’n cursus niet voor bedoeld kan zijn. Zoals dat er in God zoveel wezenheden zijn als attributen (een oneindigheid aan wezens dus); of dat de twee ons bekende attributen identiek zijn, ofwel samenvallen in de substantie. Daar ga ik geen discussie over aan.

Wat bij mij bleef haken was een voor mij nieuw inzicht dat de verbeelding (imaginatio) een virtus, een deugd is, want een macht (potentia). Voor ik wilde vragen waar dat in de Ethica te vinden is, besloot ik dat eerst zelf eens uit te zoeken. Het kwam voor mij als een verrassing, daar ik Spinoza een nogal negatieve behandeling van de eerste kensoort (in deel 2) en de daaruit voortvloeiende passies (in deel 3) zie geven. Het inadequate (verwarde, onvolledige) in onze eerste ideeën komt uit de verbeelding; we trachten via de ratio de negatieve aspecten van de verbeelding te overwinnen en tot adequate ideeën te komen. In het derde deel laat Spinoza zien hoe de passies die ontstaan uit de verbeelding onze ware kennis (kunnen) overheersen, iets wat we moeten trachten in greep te krijgen. Kortom, er lijkt een nogal negatief beeld over de kracht van de verbeelding geschetst: hoezo, een deugd? Zoals ik tot heden Spinoza begrepen had, ziet hij alleen de ratio en het ‘leven volgens regels van de rede’ als deugd.

Enfin, ik dook dus weer eens de Ethica in. En het werd duidelijk dat je die uitspraak (iets als ‘imaginatio est potentia sive virtus’) bij hem nergens tegenkomt. Het is dus een afleiding, een interpretatie, een manier van lezen van de Ethica. Verder zoekend vond ik in het lemma Imaginatio van Piet Steenbakkers in The Continuum Compendium to Spinoza, dat ook deze interpretatie waarschijnlijk vooral op Gueroult gebaseerd is.

“Yet the imagination is also a power (and hence a virtue) in itself, since it is an expression of God's power. Without the imagination, the mind would be deprived of all knowledge of its body and of external things. Though inadequate, this knowledge is essential for interacting with the world around us and thus forms part of our conatus, our essential striving to maintain our existence. It allows us to use words and images and thus enables us to do geometry and science (Gueroult 1974, [Spinoza II: l’âme: Éthique, II] pp. 217-8). The power to imagine is proportional to the degree of complexity of the individual body. The superiority of human minds in general (and, within the human species, of specific individuals in particular) is determined by a greater physical complexity and a correspondingly greater power of imagining. One of the precepts for a rational life, therefore, is to render the body capable of being affected by more external bodies (E4p38).”

Het is een duidelijk andere en best wel interessante lezing van Spinoza. Als Spinoza benadrukt dat woorden en taal, of de tijd en getallen e.d. ‘zaken’, dingen van de verbeelding zijn, hóef je dat niet als een soort diskwalificering te lezen (waar ik met velen toe geneigd was), maar kun je het ook positiever interpreteren als een sterk vermogen van mensen. Ik ben nog niet meteen af van mijn neiging om Spinoza ons voor deze zaken vooral te horen waarschuwen. Maar ik ga eens proberen het anders te zien.

                                                * * *  

Ook Aaron V. Garrett, Meaning in Spinoza's Method [Cambridge University Press, 2003, - books.google] blijkt ons op p. 183 op een meer positief spoor te zetten [misschien ook beïnvloed door Gueroult die hij duidelijk goed gelezen heeft]:

There is nothing wrong with imagination per se, or empirical knowledge, it just does not allow us to understand things causally, and thus does not allow us in and of itself to have power over effects (since we are not their adequate cause but they are rather merely conjoined to us by chance).

Rather, Spinoza emphasizes that the imagination does not contain error, but is erroneous only insofar as it is judged in such a way that we assume something to exist which does not:

For if the mind, insofar as it imagines things which do not exist as present to us, at the same time would know these things not to exist, this sound power of imagining is attributed to a virtue of its nature and not a weakness. (IIP17s)

The problem, then, is not imagination, but improper use of it, or rather a lack of reason conjoined with imagination. If we understood imagination properly we would view it as a virtue, for it is through imagination that we experience, and it is through experience that we come into contact with those singular things which we judge truly or falsely (Letter XXXII).

To better understand the virtues of the imagination, a point crucial for understanding the third kind of knowledge, we need to turn to another important concept. At the root of all our passions for Spinoza is what he calls the conatus: "the power . . . by which [a thing] endeavours to persevere in its being" (IIIP7). For Spinoza, this perseverance is a kind of metaphysical principle of inertia holding not just of physical modes but of all modes, mental, complex, simple, etc. In Parts III and IV of the Ethics, Spinoza uses the conatus as the basis for his theory of human passions.

 

Reacties

“Het is een duidelijk andere en best wel interessante lezing van Spinoza.”

Nou, ik denk dat je ons in de maling neemt. Je speelt een gambiet om ons een pootje te lichten! Jij, die zoveel boeken leest, die te pas en te onpas lezers wijst op foute of verkeerde lezingen van Spinoza zou Spinoza zelf maar half begrepen hebben? Nee toch! Ik geloof het voor geen houtje.
Trouwens, Nietzsche had je dit al 130 jaar geleden kunnen bijbrengen. Of Deleuze, die had je dat 40 jaar geleden al kunnen uitleggen.
Stan niet jokken, of is het één april – nee toch.

Ga maar lekker door Ed, met mij zo spottend te bejegenen. Ik weet niet hoeveel van Spinoza zelf je gelezen hebt, of hoeveel boeken (andere dan van Deleuze) je over Spinoza's filosofie je gelezen hebt, maar daaruit zou ook jij het beeld hebben kunnen opdoen dat (in ieder geval bij velen) Spinoza een nogal negatieve evaluatie van de verbeelding en de daarop gebaseerde passies oproept. De verbeelding als virtus aangeduid zien, is echt niet de dominante interpretatie. Zie b.v. een recent boek als Matthew J. Kisner: Spinoza on Human Freedom. Reason, Autonomy and the Good Life. Ik kan er op meer wijzen.

Je zou ook iets inhoudelijker kunnen worden, Ed, b.v. door een in dit verband veelzeggend citaat van Deleuze over Spinoza's imaginatio te geven.

Als ik me niet vergis, stelt De Dijn ook dat we de rol van de verbeelding bij Spinoza niet mogen onderschatten. De Dijn zegt dit wel in de context van de godsdienst: komt uit de verbeelding, maar bevat toch bepaalde waarheden. Om reacties voor te zijn: ik zeg niet dat ik het met De Dijn eens ben - ik laat het open.

Stan,
Ooit heb ik een poging ondernomen iets van die andere lezingen onder je aandacht te brengen. Het onbewuste komt dan in beeld, of beter gezegd, datgeen wat Spinoza het lichamelijke van de affecten noemt. Het lichaam speelt een veel belangrijker rol in Spinoza dan de lezingen die vooral aandacht hebben voor de ratio laten zien. Maar toen kreeg ik me de volle laag dat ik ‘mijn eigen breisels en verzinsels maar moest verder zetten.’ Gelukkig weet ik, via Spinoza, dat we maar kunnen lezen wat we kunnen. Dat geldt ook voor mij. Alleen is die andere lezing, waarbij het eerste weten een affect-idee teweegbrengt een die mij meer boeit vanuit mijn predestinatie om dat zo maar eens te zeggen. En de ‘Idee van de idee’ kan een heel andere lezing krijgen waardoor de ‘TIE’ geen ondergeschoven boekje wordt. Dan wordt het weglaten van het later toegevoegde woordje ‘niet’ wel begrijpbaar want het wijst vol naar de affecties. Klever heeft dat goed gezien. Met het woordje ‘niet’ erbij gevoegd wijst het naar de ratio. Wie beide lezingen begrijpt, met en zonder ‘niet’, leest een rijkere TIE. En Deleuze, tja, je moet hem niet, dat weet ik. Maar die neemt de affectiones volwaardig als draaischijf in zijn lezing van Spinoza. Is het een verkeerde lezing, een foute, nee! Het is een andere, meer niet. En een boeiende voor wie het smaakt. We verlangen niet naar het goede, we vinden goed wat we lezen … of zo iets.
En Nietzsche …