Ds van Walbeek tracht in Spinoza een theoloog te zien

Af en toe doe ik hier verslag van Spinoza-zaken die ik op internet tegenkom. Soms volsta ik met het aanbrengen van een link erheen, soms maak ik een blog. Zo deze keer. Ik was al eens, al surfend op internet, een tekst tegengekomen waarin diverse vertalingen van de eerste zin van de Tratus Theologico Politicus (TTP) werden vergeleken en becommentarieerd. Nu ontdekte ik van de week de herkomst ervan: de website van emeritus predikant van de PKN, de Protestantse Kerk in Nederland, Pieter van Walbeek
Hij schrijft dat er “op dit moment aan het begin van het derde millennium een diepe verwarring is over het antwoord op de vraag wat nu eigenlijk 'theologie' en wat nu eigenlijk 'filosofie' is. De gestalte, die behulpzaam kan zijn bij inzicht in deze verwarring is Spinoza, die in de zeventiende eeuw aan het begin van de moderne tijd o.a. de filosofie van Descartes op zijn eigen wijze vorm en inhoud geeft. Zijn oeuvre wordt dan ook met grote geestdrift diepgaand bestudeerd!”

Op die site zijn teksten te vinden over

De Amor intellectualis van Spinoza
Spinoza: een filosoof! Of misschien als filosoof juist een theoloog?
Gedicht van Albert Verwey: Spinoza
Vertaling Caput I Tractatus Politicus van Spinoza
De eerste zin van de TTP van Spinoza
Is er een samenhang in de wereld, in de samenleving en in ons leven?

Dominee van Walbeek is, zoals je dat van een dominee mag verwachten, een zeer zorgvuldig en hermeneutisch lezer. Hij ziet bij Spinoza veel meer systematiek dan een leek al ziet, bijvoorbeeld chiastische opbouwen en omsluitingen. Ik heb, proberend zijn stukken te volgen, best wat van hem opgestoken. Maar ook hij zit, net als iedereen, aan bepaalde vooroordelen en interesses vast.

Op twee van zijn teksten wil ik hier ingaan.

[1] Op de eerste plaats wil ik iets zeggen over zijn benadering (ik verwijs naar zijn tekst daarover) van die eerste zin van de TTP. Daarin geeft Spinoza in het kort een verklaring over het ontstaan en de werking van bijgeloof. Ik geef die zin zoals ik hem versta.

Bijgeloof ontstaat doordat mensen geen levensplan hebben en zich afhankelijk maken van het lot waar ze fortuin van hopen te krijgen en waarbij ze - heen en weer geslingerd door hoop en vrees – bereid zijn om maar van alles te geloven.

Daarna geeft hij de werking aan: zolang of zodra die twijfel er is zwalken ze alle kanten op, anders (als die twijfel afwezig is) zijn ze overmoedig, pochend en opgeblazen.

Van Walbeek wil er een tijdsvolgorde in lezen: als eenmaal dat bijgeloof zich heeft gevestigd, zijn de bijgelovigen voortaan (in het vervolg) vol zelfvertrouwen, pochend etc.

Ik denk dat hij het mis heeft en dat die tijdsvolgorde en dat rigide vastleggen er niet inzit. Zijn vertaling haalt de dynamiek eruit die er bij Spinoza in zit. Het ‘alias’ staat tegenover ‘dum in dubio’. Dus ook bij een bijgelovige die op het ene moment overmoedig is, kan het volgend moment de twijfel weer toeslaan, waardoor hij weer bereid is zomaar allerlei dingen te gaan geloven.

[2] Slechter te spreken ben ik over zijn tekst “Spinoza: een filosoof! - of misschien als filosoof juist een theoloog?” Ergens zegt hij daarin: “Net zoals bij vele exegeten in de 17de eeuw kan men zich niet aan de indruk onttrekken, dat ook Spinoza in zijn exegese de bijbelteksten uit hun samenhang weghaalt om ze vervolgens binnen de samenhang van zijn betoog te laten functioneren.” Naar mijn indruk is dat precies wat de heer Van Walbeek met teksten van Spinoza doet. Hij wil een theoloog van hem maken:  iemand – in zijn woorden - “die het ‘geloof’ centraal wil stellen.” Voor zijn bewijsvoering wendt hij zich vooral tot de TTP. Tot tweemaal toe geeft hij aan dat het Spinoza om ‘vrije bijbeluitleg’ te doen was. Dat het Spinoza, zoals hijzelf omschreef, ging om de ‘libertas philosophandi’ vermeldt hij niet. Ook lees je bij hem niet de dingen die Spinoza in brief 21 (aan Willem van Blijenbergh) schreef: “Wat mij betreft, ik verklaar ronduit en zonder omwegen dat ik de Heilige Schrift niet begrijp, ook al heb ik heel wat jaren aan haar besteed.” (p. 185) Verderop (en uit de TTP) wordt duidelijk dat hij de Schrift heel goed begreep en gezag toekende en haar niet bepaalde kinderachtige en dwaze meningen toedichtte, “iets waartoe alleen hij in staat is die een goed begrip heeft van de filosofie of die goddelijke openbaringen heeft.”(p. 193)

Van Walbeek geeft commentaar op zo ongeveer alle vertalers die in een tegenstelling waar mensen “qui lumen supernaturale” hebben geplaatst worden tegenover filosofen “qui nihil praeter naturale” hebben, dat laatste vertalen als ‘natuurlijk licht’. Uiteraard! Waar zou dat naturale dan bij horen als het niet op dat licht slaat? Daarvoor komt Van Walbeek niet met een alternatieve vertaling.

Het ergerlijkst vind ik dat hij aankondigt meer over Spinoza’s natuurbegrip te zullen schrijven (wat hij niet doet) “mede in verband met de kreet ‘Deus sive natura’, die in associatie met Spinoza vaak als eerste klinkt en waarbij in de gebruikelijke uitleg Spinoza volstrekt geen recht wordt gedaan.” Maar ineens gaf de auteur er midden in zijn betoog de brui aan en stopte met zijn tekst. Deze vergaand beschuldigende tekst blijft daar nu dus zomaar staan. Behalve deze komen nog een viertal andere aangekondigde nader te behandelen zaken niet meer aan de orde. Door ‘Deus sive natura’ een kreet te noemen, heeft Van Walbeek zich zeer laten kennen: hij weet het beter dan Spinoza.

Met dat Spinoza zijn boek de titel ‘Tractatus theologico politicus’ gaf werd hij geen theoloog. Het is duidelijk dat hij als filosoof het terrein met de theologen wilde afbakenen en daarbij zich met hún theologische materiaal ging bezig houden. Nergens maakt hijzelf een geloofs- of autoriteitssprong. Hij volgt de tekst van de bijbel (wil daar niets aan toe of afdoen, bijvoorbeeld door allegorische hertalingen) en confronteert wat hij daar leest met waarheden die hij met zijn rede kan bereiken of waarvan hij weet dat onze rede er ooit toe kan komen. Het is vandaar uit dat hij weet dat en tot hoever profeten waarheid van God ontvingen. Hoe dat kon geschieden? Daarvan zegt hij geen weet te hebben. Het is voor mij duidelijk dat hij dát bedoelde in zijn brief aan Willem van Blijenbergh met `dat ik de Heilige Schrift niet begrijp.´ Wel weet hij dat de profeten niet iets aparts is geopenbaard dat niet ook met het - goed gebruikte - gewone mensenverstand als waarheid te bereiken zou zijn, behalve dan dit enige, waarvan hij zegt dat hij het met z´n gewone verstand nooit zou hebben ontdekt: dat mensen die het zelf niet rationeel inzien door gehoorzaamheid aan de wetten – gehoorzaamheid jegens God en liefde jegens de naaste – tot heil kunnen komen.

Dus aan de zin "Profetie of openbaring is zekere kennis van iets die door God aan de mensen is geopenbaard", mag niet ontleend worden dat Spinoza in de openbaring geloofde, anders dan hij het aangaf. Hij heeft als filosoof die openbaring helemaal niet nodig.

Nee, Van Walbeek heeft totaal niet zijn bewering kunnen waarmaken dat Spinoza als theoloog te zien zou zijn. Ook zijn bewering dat Spinoza als ‘buitenstaander’ veel meer om de ‘ecclesia’ bewogen was, dan velen die heel gelovig beweren de ‘ecclesia’ te vertegenwoordigen, slaat werkelijk nergens op. Hij kan beter stoppen met proberen Spinoza op deze manier zijn kerk en de theologie binnen te trekken.

Ter aanvulling

Een zinnig onderscheid, dunkt mij, is de volgende omschrijving die ik in Trouw van 22 okt 2008 aantrof:
De theoloog onderzoekt God en de Bijbel vanuit een gelovig perspectief. Dit wordt ook genoemd: binnenperspectief.
De godsdienstwetenschapper (vul aan: de filosoof) staat buiten het geloof en bekijkt van een afstand alles wat met geloof van doen heeft; vanuit het buitenperspectief.

Van Gerard Wiegers, hoogleraar vergelijkende godsdienstwetenschappen aan de Radboud Universiteit, neem ik uit een bijdrage in Trouw 30 oktober 2008 het volgende over:

"Religiewetenschappers beginnen hun onderzoek met het beschrijven van religieuze systemen van binnenuit, om recht te doen  aan de manier waarop gelovigen hun wereldbeeld construeren.[..] daarbij gaat het om de gepraktiseerde, geleefde religie."

Religiewetenschappen zijn niet (als theologen) op zoek naar religieuze waarheden, maar naar wetenschappelijke kennis.