Genoten van Verlichting in Nederland 1650-1850

Aanvankelijk had ik geaarzeld (niet weer een boek over de strijd tussen rede en geloof in de Verlichting), maar tenslotte kon ik het toch niet laten het boek aan te schaffen. Je kunt immers altijd weer wat bijleren over de tijd waarin Spinoza leefde, alsook over de tijd daarna waarin de strijd werd aangegaan met zijn zo gevaarlijke ideeën. Wel, ik heb er geen spijt van gehad: het is een zeer boeiend boek dat interessante inkijkjes geeft. Ik heb het over

Jan Wim Buisman (redactie), Verlichting in Nederland 1650-1850. Vrede tussen rede en religie? Vantilt, 2013 - PDF met Inhoud en inleiding, ook op historiek.net.

Dat er zulke boeken verschijnen heeft er alles mee te maken dat ook in onze tijd nog steeds een soort strijd woedt tussen rede en religie en nog steeds nagedacht wordt over de betekenis van religie voor de samenleving en de relatie tussen godsdienst en staat. En het is niet alleen door de opkomst van de islam binnen Europa dat een aantal jaren geleden ontdekt werd dat de secularisering toch minder snel voortschreed dan eerder was gedacht, en dat godsdienst en een drang naar spiritualiteit bepaald niet als afgeschreven kunnen worden beschouwd. Nu dit niet het geval is - het tegendeel is eerder waar - neemt ook de interesse toe in die periode in onze geschiedenis waarin de strijd om verlichting in plaats van godsdienst en het zoeken naar een meer verlichte manier van godsdienstig zijn heviger werd gevoerd.

Het is opgezet volgens het 'format' van het eerdere boek dat in 2007 bij dezelfde uitgeverij verscheen onder redactie van Ernestine van der Wall & Leo Wessels, Een veelzijdige verstandhouding. Religie en Verlichting in Nederland 1650-1850.
Dit vervolgboek ontstond vanuit dezelfde Leidse werkgroep "Religie en Verlichting" en biedt een selectie teksten uit de genoemde periode, voorafgegaan door een inleidend essay. Het is een goede greep dat die i.h.a. goed geschreven inleidingen worden gevolgd door zo'n brontekst. Er is gestreefd naar een zekere mate van representativiteit, maar het accent ligt toch wel sterk op de diverse denominaties binnen het protestantisme: het calvinisme in z'n strenge en meer gematigde, verlichte varianten. Wel is er een hoofdstuk over de joodse Moses Mendelssohn, het enige ook waarin Spinoza aan de orde is (waarnaast er in andere hoofdstukken nog wel eens sprake is van verdenking van spinozisme), maar een katholieke invalshoek of een lutherse ontbreken, voor zover ik kon nagaan.

Als het interessants ervoer ik de hoofdstukken - en dat zijn de meeste - die zijn opgepakt op de manier zoals Jonathan Israel zijn trilogie over de Radicale Verlichting opzette: het reconstrueren van debatten en polemieken - wat hij "the controversialist method” is gaan noemen.

Zo krijgen we een polemiek tussen de theologen Johannes Vlak enerzijds en Melchior Leydekker en Jacobus Koelman anderzijds over een zeer theologisch onderwerp: het "werkverbond" of het "verbond der werken" dat leerde dat God in het Paradijs al met Adam een verbond had gesloten. Het werd een onderwerp van strijd waarvan de strenge richting der Voetianen een toetssteen van rechtzinnigheid maakte. Vlak toonde zijn verlichting en onafhankelijkheid door aan te tonen dat er in de bijbel helemaal niets over te vinden is. Dit door Peter Buijs geschreven hoofdstuk, net als dat van Rienk Vermij over Carolus Tuinman en diens strijd tegen het hattemisme in het kader waarvan wij zijn "Woordenlijst van de boeventaal der vrijgeesten" krijgen, alsmede een polemiek tussen Dirk van der Kamp versus Henry Goodricke over de belijdenisformulieren behoren tot het eerste deel over de binnenkerkelijke verlichtingsstrijd. Hiervan heb ik, zo moet ik toegeven, wel eens een stuk tekst overgeslagen.

Daarna is er een deel over "Geloof, Verlichting en maatschappij" over vragen naar tolerantie, moraal en sociale cohesie. In dat deel ook een interessant hoofdstuk over geheime genootschappen als de vrijmetselaars.
In het volgende deel, geloof en natuurwetenschap, twee hoofdstukken over dominees die zich als amateur met natuurwetenschap bezighielden. Voor mij betekende dit een eerste kennismaking met de doopsgezinde Jan Konijnenburg over wie we ook in het eerste deel al hadden kunnen lezen over zijn inzending in een prijsvraag van het Teylers Godgeleerd Genootschap in 1807 over de vraag of er mythen in de bijbel te vinden waren en zo ja wat dat dan betekende voor 'gezag en achtbaarheid' van de bijbel. Hij was de enige inzender en het genootschap achtte het zo brisant dat zijn bijdrage niet in de Teylers reeks werd gepubliceerd. Maar Konijnenburg gaf ook colleges over kosmologie en ik vond het buitengewoon boeiend te lezen, welke diepgaande invloed het bezig zijn met astronomie moest hebben op de verwoording van het geloof. Hoe de omslag werd gemaakt naar acceptatie van het natuurwetenschappelijke wereldbeeld dat de plaats ging innemen van het eerdere godsdienstige aan de bijbel ontleende wereldbeeld en hoe geleidelijk aan een meer vrijzinnige scheppingstheologie ontstond. Aan de hand van de tekst die hier is opgenomen ben je als het ware getuige van die omslag.

Zeer genoten heb ik van het voortreffelijk geschreven hoofdstuk van Jan de Vet over de strijd die 'zeven Haagse heren' aangingen met de synode van de Nederlands Hervormde Kerk die in 1816 met goedkeuring van de eerste koning van Nederland was ontstaan. Die heren vonden dat de oorspronkelijke Dordsche Formulieren er onvoldoende de basis van vormden en gingen via een door Groen van Prinsteren geschreven en door hen ondertekend 'Adres' aan de Synode de strijd aan met de in hun ogen veel te vrijzinnige Groningse hoogleraren theologie. Hoe dit de achtergrond vormde voor enige publicaties van de Groningse hoogleraar algemene geschiedenis en 'Romeinse antiquiteiten', P. van Limburg Brouwer. Eerst een tweetal schitterende ironische persiflages in gesprekken van zgn. twee jezuïeten, een novicenmeester en een novice, waarin allerlei standpunten via overdrijvingen op de hak werden genomen. En enige jaren later met de roma n Het leesgezelschap van Diepenbroek, waarin de perikelen die samenhingen met het vinden van wegen tussen meer orthodoxe en verlichte vrije opvattingen, die hun focus vonden bij het trachten te vervullen van de vacature voor de plaatselijke dominee. Aan alles kun je merken dat De Vet zich hier met groot plezier maar gedegen mee heeft bezig gehouden door het al ironische nog eens heel geestig en gevat samen te vatten. Dit is zo'n apart hoofdstuk dat het is ondergebracht in een eigen vierde deel: "Echo's en erfgenamen."

Voor het laatste bewaard heb ik het eerste hoofdstuk van het tweede deel, waarin de vroege receptie in de Republiek van de joodse filosoof Moses Mendelssohn centraal staat. We vernemen over het vertaalproject dat Gerrit Brender à Brandis oppakte: in twee banden werd een groot deel van Mendeslssohn's Philosophische Schriften vertaald. Van een derde deel dat diens vroege Philosophische Gespräche zou bevatten, kwam het niet meer. In de eerste twee van die vier gesprekken had Mendelssohn getracht de zolang verguisde Spinoza te rehabiliteren, althans hem zijn rechtmatige plaats in de geschiedenis van de filosofie toe te wijzen. Waarom het van die uitgave van een derde deel niet meer is gekomen is niet bekend, daarnaar kan alleen worden gegist. Een aantrekkelijke vondst is nu dat alsnog een deel van die gesprekken tussen Philopon en Neophil over Leibniz en Spinoza in een hedendaagse vertaling hier worden aangeboden en zeer deskundig worden toegelicht. We krijgen een goede introductie in Mendelssohn en wat met Verlichting in het midden van de 18e eeuw werd voorgestaan: jezelf perfectioneren door zelfstandig kritisch te denken. Die 'rehabilitatie' van Spinoza geschiedde door te betogen dat Leibniz z'n harmonia praestabilitata van Spinoza zou hebben, waarmee Spinoza overigens wel enigszins werd 'geleibnizianiseerd'. Spinoza werd zo een beetje een Leibniziaan ante Leibniz. In het tweede gesprek werd het aandeel van Spinoza in de ontwikkeling van de metafysica erkend. Wel had Wolff Spinoza weerlegd, maar dat tastte de plaats van Spinoza in de 'genealogie van de waarheid' niet aan. Hij is voorbijgestreefd, maar zijn lijk hielp de kloof dichten tussen Descartes en Leibniz. Hij was de noodzakelijk schakel - zeg maar de missing link - tussen die beide filosofen. Zo werd door Mendelssohn Spinoza zowel erkend, als volledig in de historie begraven.

Nogmaals, ik heb de aanschaf van dit boek bepaald niet betreurd en het - grotendeels - met waarlijk genoegen gelezen.