Giacomo Leopardi (1798-1837) l'Infinito

Ik kom op dit blog doordat Wim Klever mij er op attendeerde: “Er zijn ook Spinoza-gedichten waar de naam Spinoza niet in voorkomt. Een daarvan is 'L'infinito' van Giacomo Leopardi uit diens Canti, dat ik Italiaanse collega's meerdere malen heb horen opzeggen.” Hierdoor nieuwsgierig geworden, ging ik op onderzoek uit. Ik vat eerst een korte levensschets samen uit de inleiding van vertaler van I Canti, Frans van Dooren.

Giacomo Leopardi was een dichter-denker uit een oud Italiaans landadelijk, zeer kerkelijk georiënteerd geslacht. Giacomo ontving een strenge, star dogmatische katholieke opvoeding en werd erg strak gehouden en in niets vrij gelaten. Zijn moeder tiranniseerde het gezin met ijzeren discipline en extreme zuinigheid om naar buiten toe een hypocriet streven van schijnwelstand op te houden. Scrupuleus onderhield zij haar godsdienstige plichten. Alles tezamen leidde dit tot een verstikkende sfeer van harteloosheid. Dit alles biedt wellicht een verklaring voor Giacomo’s latere antiklerikale en antireligieuze tendensen. Maar toch – in dit milieu was Giacomo een zo goed mogelijk levendige en fantasierijke jongen en een geniaal talentvolle leerling die vooral van geestelijken les kreeg, die hij vanwege zijn talenten spoedig voorbij streefde. Studeren werd het levensdoel van de buitengewoon leergierige jongeman. Talen, filologie, literatuur, filosofie en politiek waren zijn hoofdonderwerpen. Ca 1816 werd literatuur en schoonheid zijn interesse. Dit veranderde zijn poëzie. Maar twee jaar later werd het filosofie: van schoonheid naar waarheid. Hij ging alles steeds sterker op zijn eigen ervaringswereld betrekken. Beleving kwam centraal te staan. Ook wendde hij zich meer tot de contemporaine literatuur. Vanaf het einde van zijn adolescentie ontwikkelde hij een pessimistische levensvisie. Hij voelde zijn eenzaamheid, leed aan zijn lichamelijke aftakeling, zijn misvorming; zijn neurasthenie zou hem zijn hele verdere leven blijven kwellen. In 1819 kreeg hij oftalmie waardoor hij niet meer kon lezen. Hij kwam in een geestelijke crisis van grote neerslachtigheid en melancholie die afwisselde met opstandige woede. Hij schreef aan zijn vriend Giordani: “Ik ben zo verbijsterd door de nietigheid van alle dingen en de toestand waarin de mensen verkeren als alle passies gestorven zijn (wat bij mij het geval is) dat ik buiten mezelf raak als ik bedenk dat ook mijn wanhoop een niets is.” Hij was filosoof geworden.

Maar juist in dat crisisjaar was hij gekomen “tot het schrijven van twee van zijn meest ontroerende idyllen: l’Infinito en Alla luna, gedichten waarin hij op gevoelige en aangrijpende wijze zijn gemoedstoestand verwoordde. Het was alsof de dichter in hem pas ontwaakte toen hij hem had afgezworen.” Ook de jaren daarna schreef hij poëzie van bijzondere schoonheid. [Tot zover Van Dooren, die straks met een vertaling weer terugkomt]

Of zijn pessimistische wereldbeschouwing hem tot een werkelijk Spinozistisch dichter maakte, valt - denk ik - te betwijfelen. Maar dat de Italiaanse Spinoza-kenners bij het gedicht l’Infinito aan Spinoza denken en het dan graag voordragen, kan ik mij voorstellen.
De dichter vertelt erin van een ervaring die hij dikwijls had op een omheinde plek op een heuvel. Zijn ogen kunnen niet reiken tot de horizon vanwege een heg, maar zijn gedachten zijn dan in staat een ongelimiteerde ruimte te denken. Het is er heel stil. En als er dan een briesje opkomt, lijkt dit de stem van het heden dat tegelijk alle verleden tijden oproept en zelfs de eeuwigheid. De dichter wordt zo onderhevig aan nieuwe, onbekende suggesties dat hij zich een aangename schipbreuk in deze zoete zee kan voorstellen.

 

L’Infinito

Sempre caro mi fu quest’ermo colle,

E questa siepe, che da tanta parte

Dell’ultimo orizzonte il guardo esclude.

Ma sedendo e mirando, interminati

Spazi di là da quella, e sovrumani

Silenzi, e profondissima quiete

Io nel pensier mi fingo; ove per poco

Il cor non si spaura. E come il vento

Odo stormir tra queste piante, io quello

Infinito silenzio a questa voce

Vo comparando: e mi sovvien l’eterno,

E le morte stagioni, e la presente

E viva, e il suon di lei. Così tra questa

Immensità s’annega il pensier mio:

E il naufragar m’è dolce in questo mare.

Dit gedicht voorgedragen door Vittorio Gassman en op YouTube van beelden voorzien door Michelangelo Gregori

 

 

Eerst geef ik de vertaling van P.N. van Eyck, (Benaderingen. Vertaalde gedichten 1916 – 1940, A.A.M. Stols. 1940). Van Eyck noemt hem “de smartelijkste en, naast Petrarca, grootste ‘lyrische’ dichter der Italiaanse letterkunde.” (p. 52) Zijn vertaling lijkt mij iets poëtischer dan die van Van Dooren die ik daarna geef.

 

De oneindigheid

Steeds was mij dees verlaten heuvel dierbaar,
En deze hegge, die naar zoveel kanten
De blikken van de verste kimmen afsluit.
Maar als ik zit en voor mij staar, verbeeld ik
Ruimten, achter die hegge, zònder grenzen,
En stilten bovenaards, en grondeloze
Rust mij in de gedachte; om welke, bijna,
Angst het gemoed bevangt.
En daar ‘k de wind hoor
Bruisen door deze struiken, vergelijk ik
Met deze stem die oneindige stilte,
En de eeuwigheid doemt op in mijn herinnring,
En de dode seizoenen, en dit van heden,
Dat leeft, zijn zíjn geluid.
Aldus in deze
Onmeetlijkheid verdrinkt zich mijn gedachte:
En schipbreuk is mij zoet in deze golven.

1819

In vertaling van Frans van Dooren luidt het

XII De oneindigheid

   Steeds was mij deze eenzame heuvel lief
en deze heg, die aan zoveel zijden
de verre horizon aan ’t oog onttrekt.
Telkens als ik hier zit, stel ik me erachter
onmetelijke ruimten voor, en stilten
die ’t menselijk begrip te boven gaan,
en peilloos diepe rust; waarbij ik soms
bijna verstijf van angst. En als ik dan
de wind door deze takken heen hoor waaien,
dan vergelijk ik die immense stilte
met dit geruis: ik denk aan de eeuwigheid,
aan de afgestorven jaren, en aan dit
dat leeft, en aan ’t geluid ervan. En zo
verdrinkt mijn geest in eindeloze diepten,
en zoet is ’t mij in deze zee te zinken.

 

Een mooi gedicht, inderdaad. En dat Leopardi’s gedicht L'Infinito de Italianen wel het allerliefst is, blijkt onder meer uit het feit dat ter gelegenheid van de viering in 1998 van de 200ste geboortedag van de geleerde dichter in zijn geboorteplaats Recanati, van dat gedicht een zeer bijzondere uitgave werd gemaakt, waarin naast het gedicht zelf en een facsimile-herdruk van het oorspronkelijke manuscript, een honderdtal vertalingen in 45 verschillende talen waren opgenomen. De losse katernen werden door honderden handboekbinders over de hele wereld in fraaie zelfontworpen banden gebonden.

Maar om toch een beetje twijfel te houden aan enig echt spinozisme in het dichtwerk van deze 'dichter-pessimist' (Pijzel, E.D., Giacomo Leopardi, de dichter-pessimist. Deventer, 1882) geef ik hierna de vertaling van P.N. van Eyck van een gedicht van Leopardi uit 1833, hij is dan 35 jaar (hij zal slechts 38 jaar worden)

 

Tot zich zelf

Nu vindt gij rust voor immer,
Mijn moede hart. Vergaan de laatste l
eugen,
Vergaan! Die ik voor eeuwig mijn geloofde.
Nu voel ‘k dat ons van dierbre
Leugens de hoop, en zelfs ’t begeren doofde.
Voor immer rust. Te lang reeds
Hebt gij gebonsd. Geen enkel ding weegt tegen
Uw onrust op, en zuchten óok is de aarde
Niet waard. Bitterheid, leegheid
Is ’t leven, anders niets. En lijd
Uw laatste wanhoop. Ons ras schonk ’t noodlot
Het sterven, dat alleen. Voortaan verácht dan
U, de natuur, de kwade
Macht die, verborgen, heerst tot aller schade,
En van het al de oneindige ijdelheid.

Tot slot: had Leopardi kennis van Spinoza?

Antonio Negri heeft in Subversive Spinoza: (un)contemporary variations (Manchester University Press, 2004) een hoofdstuk Between infinity and community: notes on materialism in Spinoza and Leopardi. Hij probeert een link tussen beiden te leggen. Maar hij moet beginnen met het feit dat Leopardi Spinoza nooit noemt - op twee tamelijk obscure plaatsen van op heel jonge leeftijd na, waarin Spinoza voorkomt: een keer in een opsomming met andere 'fatalisten' (Hobbes, Bayle, Helvetius) en een tweede maal met te schrijven dat in Spinoza's systeem recht niet gegrond kan worden op de persoonlijke verantwoordelijkheid van de misdadiger, maar alleen op het sociale nut van de straf. Verder verschijnt nog ergens eenmaal de term 'spinosisti' waar hij zich namelijk afvraagt waarom het universum oneindig moet zijn en waarom oneindigheid een teken van perfectie zou zijn zoals de 'panteisti e spinosisti' claimen. Dat is het dan.

Opvallend is dat deze onbekendheid met het spinozisme voor Negri het probleem van de 'relatie Spinoza-Leopardi' niet sluit, maar juist opent. Volgt een hele beschouwing hoe vreemd het toch is dat Leopardi niet meer blijk geeft van kennis van Spinoza, waar hij vertrouwd is met Bayle, Bruno, en anderen. Vervolgens gaat hij na of er verwante gedachten over materialisme te ontdekken zijn. Er zou een verwantschap zijn, niet te documenteren als werkelijke vertrouwdheid van Leopardi met Spinoza, maar samenhangend met een culturele stroming door de tijden heen. Dus via een omweg resoneert Spinoza als het ware in Leopardi.

Zelfs voor Leopardi's pessimisme en nihilisme vergeleken met Spinoza's optimisme volgt een verklaring die samenhangt met de verschillende tijden waarin beiden leefden.
Het doet in mijn ogen allemaal nogal gekunsteld aan. Ik denk dan ook dat je moet zeggen dat Leopardi niets spinozistisch had.