Het verstand blijkt iets ondefinieerbaars
Morgenavond behandelen we bij de Spinoza Kring Limburg het laatste deel van de TIE, welke onafgemaakt eindigt met de opmerking der redacteuren: “De rest ontbreekt” (Reliqua desiderantur).
Er is wel geopperd dat Spinoza de TIE niet heeft afgemaakt daar hij tijdens het schrijven ervan door kreeg dat je niet eerst een aparte methode voor filosoferen moet ontwikkelen (of ontdekken) om dan vervolgens op die manier met filosoferen te beginnen, want dat je het filosoferen al filosoferend ontwikkelt – je bént al aan het filosoferen als je over hoe je filosofeert nadenkt. Net zoals de mens niet eerst gereedschap maakt om vervolgens gereedschappen te kunnen maken, maar dat al doende doet.
Ik zeg niet dat deze overweging niet meegespeeld zou kunnen hebben, maar ik denk dat het simpeler ligt: hij kón gewoon niet verder, daar hij geen definitie voor het verstand kon bedenken.
Mooi is dat Spinoza de TIE eindigt met een stelling die in Ethica 2/DEF2 de definitie van essentie wordt. Maar daar stopt hij en aan een definitie (die het wezen van het verstand moet vaststellen) komt hij niet meer toe, terwijl dat wel z’n uitgesproken bedoeling was. Opvallend is dat hij de door hemzelf beschreven juiste procedure om een zaak te definiëren, n.l. zo dat je er de eigenschappen uit kunt afleiden, bij het zoeken van een definitie van het verstand omdraait: hij beschrijft een achttal eigenschappen met de opzet om dan vervolgens een definitie te vinden waaruit die eigenschappen moeten volgen of die daarin vervat zijn. Maar hij komt er niet mee en stopt!
Ook in de Ethica geeft hij nergens een definitie en uit wat hij zoal over het verstand zegt, denk ik dat je duidelijk kunt afleiden, dat hij dat niet kon, omdat het verstand niet iets definieerbaars (geen ens realis) is.
Het is niet zoals Leen Spruit in het lemma Intellectus in The Continuum Compenium to Spinoza schrijft: “Hence the intellect can only be defined by virtue of its properties.” (TIE 107). Dat kun je daar niet lezen; het is niet de opvatting die Spinoza daar uit, maar het is wel wat hij feitelijk doet – hij komt niet verder.
In Ethica 1/31d lezen we: onder het verstand versta ik een modus van het denken, die vanuit het attribuut denken moet worden begrepen en daarzonder niet kan bestaan. Een definitie is dat niet: ook wil, begeerte en liefde e.d. zijn modi van denken lezen we daar. Veel schieten we op het punt van definitie niet op. Al eerder, in 1/17s, had hij uitvoerig betoogd dat en waarom Gods oneindige verstand niet tot zijn wezen kan behoren en – zo blijkt vervolgens uit 1/31 – net als het eindige verstand tot de natura naturata behoort.
We krijgen allerlei nadere bepalingen, zoals dat wil en verstand hetzelfde zijn (2/49c); dat wilsuitingen bevestigingen of ontkenningen zijn die een idee qua idee involveert (2/49).
Soms, als het zo uitkomt, stelt hij intellect (begrijpen) en ratio (vergelijken en redeneren) gelijk, bijv. in 4/Cap4 en 5. Maar daar kun je uiteraard geen algemene stelling van maken, zoals Hubbeling lijkt te doen in Spinoza’s methodology: “Spinoza uses in his Ethics reason (ratio) and intellect (intellectus) as synonyms.” (p. 17). Maar dat is bepaald niet altijd zo, want dan zou intellect buiten de derde kenvorm, de intuitio, vallen, terwijl het daar juist de kern van uitmaakt: begrijpen.
Het intellect is niet iets aparts naast de vorming zelf van ideeën, naast de act van het begrijpen. Het is dat begrijpen zelf, actief en altijd actueel. Niet een apart vermogen daarnaast. Doordat wij aan dat daadwerkelijke begrijpen een aparte term geven (intellect), lijkt het iets zelfstandigs daarbuiten, maar dat is een valstrik van de taal, net als bij andere universele noties, die niet anders dan entia rationis zijn. (2/48s). Ik denk dat dit het belangrijkste is dat Spinoza ons wil doen inzien: ‘het intellect’ als iets aparts beschouwd, is een ens rationis!
Ook in de Korte Verhandeling (in de 2e dialoog na KV 1,2) krijgen we dit te lezen: “En van alle denkbeelden, die een ieder heeft, maaken wij een geheel, ofte (’t welk het zelfde is) een wezen van reeden; t welke wy verstand noemen.” En dat is dus niet de definitie van het wezen van het verstand (waar Wim Klever het op het eind van zijn commentaar van de Verhandeling over de verbetering van het verstand het voor houdt’). Van een ens rationis (‘wezen van reeden’) kun je geen ware definitie geven (tenzij het geometrische figuren betreft; maar niet dus als het om de abstracte universele 'begrippen' van de imaginatio gaat die ieder op eigen, dus andere wijze vormt).
In het consequente, logische verlengde van het vorige is de leer dat het verstand geen deel van de geest is, maar dat het de geest zelf is voor zover die dingen adequaat begrijpt, i.t.t. de imaginatio (TIE 66). Als de geest wéét wordt hij verstand genoemd en is de geest actief door ideeën te vormen die helder en onderscheiden zijn (TIE 108); i.t.t. als hij dingen verbeeldt, dan is hij passief (TIE 64).
Maar dan, aan het eind van de Ethica (5/40c) wordt het verstand dat in het kennen van God almaar perfecter wordt en de gelukzaligheid (beatitudo) bereikt, toch weer wél als deel van de geest gezien, n.l. dat (groeiende) deel dat eeuwig is.
Conclusie.
In de TIE en door de Ethica heen zijn we heel wat eigenschappen en kenmerken van “het verstand” tegengekomen en krijgen we een tamelijk goed beeld van wat bij Spinoza “het verstand” is – wat we eronder moeten verstaan en wat niet. Maar een definitie krijgen we nergens en Spinoza maakt duidelijk, zonder dat met zoveel woorden te zeggen, dat er ook geen (andere) definitie van te geven is: dan dat het “het kennen en begrijpen zelf” is: het almaar meer vormen van adequate ideeën en dat is in zijn benadering: méér van de werkelijkheid, d.w.z. van God, weten en vooral begrijpen. De term ‘verstand’ is niet meer dan een verzamelbegrip, een ens rationis. Dat betekent: het verstand hééft geen wezen of definitie!
Maar dan, zoals hij het aan het eind van de Ethica behandelt, krijgt het verstand (het intellect dat het eeuwige deel van de geest is) toch wel weer iets enigmatisch.


Reacties
Natuurwetten werken als de objectiefste ethische spelregels, ofwel verstandelijk als de meest werkelijke gedragsregels. Voor evenredig iedereen, voor elk mens tellen en gelden ze van oudsher in gelijke mate.
Het zijn onveranderlijke goddelijke spelregels volgens de wijsgeren.
Het figuurlijk wiskunstig mechanisme van Simon Stevin en Galilei kon na de uitvinding van de telescoop en microscoop letterlijk objectief met dat algemeen( bestuurlijk) natuurrecht van Hugo de Groot worden verbonden.
Descartes diagnosticeerde dat eerst analytisch voor zijn eigen denken en zijn in intellectuele zin. Hij en vooral Spinoza deed dat door voor elk bestaan en voortbestaan naar de meest werkelijke verstandsverhoudingen in de natuur. Spinoza legt daarbij een verstandelijk natuurlijk zeker ofwel bestaand verband ook in meer synthetische zin: m.b.t. de causaal verbindende eigenschappen van de dingen - de voorstelling van zaken en zintuigelijke waarnemingen in wetenschappelijk aangeleerde betekenis en naar de kenmerkende menselijke verstandsvermogens in intuïtief aangeboren begrepen zin.
Wij bestaan dan zelf uit de voortplantende chemische eigenschappen van die verstandelijke natuur. De concrete mededeelbaarheid en voortplanting van alle dingen vloeit dan noodwendig voort uit de oneindig (samen)werkende Natuur, uit de onveranderlijke spelregels ervan, uit de herkenbare dynamische logica, de chemisch werkende eigenschappen van de stof, uit de stabiele werking van de substantie (God).
Zijn natuurwetmatig VERSTANDELIJK concept werkt dan voor elk ding en denkend levend ding volgens datzelfde causale recept ofwel het principe van natuurlijke selectie. Dus noodzakelijk naar een dynamisch (noodwendig) mechanisme dat voor iedereen natuurwetmatig begrepen werkt. Dus niet in de bovennatuurlijke of onverklaarbare metafysische betekenis maar verklaarbaar naar de concreet werkende natuur. Dat juiste inzicht maakt kennis van zaken pas mogelijk.
Wij zoogdieren ontlenen ons energieke geestelijke en lichamelijke streven (conatus) dan aan verwantschap, aan naaste samenwerking, aan een natuurlijke kringloop van bestaan en voortbestaan, aan voedzame stoffelijke micro en macroverbanden (energiebronnen). Onder redelijk toevallige verstandsverhoudingen verzekerden we ons zo op den duur van een menselijk leven in wisselende (on)nuttige economische en verschillende sociaal-culturele en godsdienstige verbanden en in ons deel van de complexe wereld gelukkig ook nog van een meer democratisch (voorlopig) bestaan.
Spinoza wist deze kans op geluk en ongeluk, de wetenschappelijke rekening van kansen, de juiste chemie in onze gevoelige menselijke verhoudingen, psychologisch naar de aandoeningen en op politiek gebied voor de macht (en de beperkingen) van ons verstand, ook empirisch al redelijk overtuigend te verklaren en als niet eenvoudig in te schatten. En juist omdat zijn verlichtend inzicht in de gevoelige verstandsverhoudingen van zijn tijd universele betekenis kreeg bewonderen we hem vanzelfsprekend nog steeds (Q.E.D.).
Bas Beekhuizen 30-03-2015 @ 07:55
Bas, de keer laat ik je reactie staan, hoewel het weer een beschouwing is die niet ingaat op de inhoud van het blog. Je misbruikt dit blog om - als een koekoek - je ideeën/analyses in een andermans nest te spuien. Weer raad ik je aan om zelf je eigen blog te beginnen. Zo'n volgende pseudoreactie zal ik weer gewoon wissen.
Stan Verdult 30-03-2015 @ 13:44
Stan, Het verstand ordent elk bestaan op redelijke wijze. Elk bestaan komt daardoor tot zijn recht. In Spinoza's wijsbegeerte of Ethica is het verstand dan de Rede of (natuurlijke) werkoorzaak van iets goeds, vruchtbaars etc. Maar kennelijk zijn mijn inhoudelijke bijdragen in die zin aan jou niet besteed. Jammer.
Bas Beekhuizen 30-03-2015 @ 16:47