Hoe de Cogitata Metaphysica te begrijpen?

Gisteren werd de cursus over de PPC/CM, georganiseerd door de Vereniging Het Spinozahuis in de aula van het Spinoza Lyceum te Amsterdam afgesloten met een inleiding door Han van Ruler over de Cogitata Metahpysica (CM). De inleider wist ons, via het oproepen van allerlei vragen en veronderstellingen, goed duidelijk te maken waarom Spinoza de CM als een soort toegift aan de PPC had toegevoegd.

Het wordt algemeen beschouwd als een moeilijk, wat vreemd en raadselachtig werk. En het grootste raadsel is goed beschouwd de vraag waarom het aanhangsel is toegevoegd. Voor Descartes had het niet gehoeven, want die had immers zijn respectieve werken juist bedoeld als vervanging van de traditionele metafysica. Is het dan het initiatief van Spinoza zelf? Hij volgt in CM precies de traditionele structuur van metaphysica generalis (over het zijn als zijn, later ontologie genoemd; hoofdstuk I van de CM) en een metaphysica specialis (over God, Gods attributen, de geesten/engelen en de ziel van de mens, hoofdstuk II van de CM). Maar Spinoza was geen scholasticus, integendeel juist: eerder een criticus van de scholastiek. Betreft het dan Spinoza’s eigen filosofie? Ook dat niet, want Lodewijk Meijer noemt in het voorwoord uitdrukkelijk ook de CM als tekst waarin “onze auteur niets anders dan de meningen van Descartes en hun bewijzen” geeft. Maar iets verderop in het voorwoord geeft hij ook aan dat door Spinoza dingen zijn toegevoegd; er zit dus ook iets nieuws in. En dat is wat we volgens Van Ruler met de CM in handen hebben: een toevoeging aan wat er volgens Spinoza aan Descartes ontbreekt. Hij wil aan wat er volgens hem onduidelijk of onvolledig is aan de filosofie van Descartes, overigens wel overwegend in de geest van Descartes, aspecten van metafysica toevoegen om de cartesianen te dwingen in te zien dat er denkbeelden meegenomen dienden te worden om het denken van Descartes goed te begrijpen.

 

Descartes vermeed het zoveel mogelijk om het over God te hebben. Dat liet hij liever over aan de theologen. Hij heeft het alleen, a.h.w. en passant, over God die hij (als immers niet-bedrieger) nodig heeft voor zijn zekerheid dat de heldere en goed onderscheiden ideeën die hij heeft naar de werkelijk bestaande wereld verwijzen. En daar laat hij het bij om verder vooral een metafysica van het bewustzijn te ontwikkelen en over wat je vandaaruit bereikt.
Spinoza vind die manier van filosoferen te beperkt en meent dat je zo – als je niet bij God begint - niet de hele en echte werkelijkheid in het vizier krijgt. En dat wat ontbreekt wil hij in de CM aan Descartes beschouwingen toevoegen – in de geest van Descartes, maar hiermee zet hij ons een mix voor van deels Descartes en deels Spinoza zelf. Hij gaat mee met het programma van Descartes, maar wil in het licht van de opkomende nieuwe wetenschappen tóch over God spreken: over het verschil tussen het eeuwige en het durende, tussen het oneindige en eindige.

Vervolgens ging Van Ruler een aantal passages na waarin te proeven is wat des Descartes en wat des Spinoza is. Daarvan neem ik hier slechts één voorbeeld over, n.l. een dat hier al vaker in blogs aan de orde is geweest.

Sterrebeeld de hond en het blaffende dier de hond
Op diverse plaatsen in de CM (CM II/7, 8 10 en 11) zijn Gods verstand en wil niet van zijn macht en essentie te onderscheiden; zij zijn dus één en het zelfde. Vandaar ook “dat de kennis Gods met de menselijke kennis niet meer en misschien wel veel minder overeen komt dan het sterrebeeld de hond met het blaffende dier de hond” (p. 193). Deze beeldspraak is duidelijk van Spinoza. In de Ethica (1/17s) neemt Spinoza een heel andere positie in; dan hoort Gods verstand niet meer tot zijn essentie; en vertolkt die vergelijking van sterrebeeld hond met blaffende hond niet meer zijn positie (hetgeen velen niet door hebben, overigens). Maar onduidelijk blijft of Spinoza in de CM zijn eigen inzichten verwoordt en later bij voortschrijdend inzicht van gedachten is veranderd, of dat hij toen al opvattingen verwoordde die volgens hem bij Descartes zouden passen, maar waarmee hij bij het schrijven van de CM het al niet eens was.

[Passage over wat het mogelijke tijdstip van gereedkomen van de CM over deze kwestie zou kunnen zeggen, weer verwijderd - berustte op een misverstand.]

 

Reacties

Stan geeft de laatste bijeenkomst met Han Ruler prima weer. Mijn broer Willem had dat mondeling ook al gedaan. Beide observaties komen vrijwel overeen.
Niet begrepen wordt waarom Spinoza de CM toevoegde. Ik denk dat ik wel weet waarom.

Spinoza vat Descartes visie op als een idealistische visie, als een ideale benadering van de werkelijkheid: een intellectuele theorie.
De oorzaak daarvan ligt aan de omstandigheid dat Descartes op zijn tellen moest passen en dus concessies deed aan de theologische visies in zijn tijd.
Het is ook de reden waarom Descartes niet meer over God sprak. D.w.z. zich slechts uitspreekt over God als iets wat ons begrip te boven gaat, slechts in abstracte zin dus.

In “De wereld, de mens”, en zijn veel later uitgegeven boeken kan je zijn veel concretere regels en dynamischer visie wel terugvinden; o.a. dat omdat we onvoldoende feitelijke kennis van zaken hebben theologische wijsheid en de autoritaire en bovennatuurlijke( meta)fysica verkondigen.

De vergissing bij Cartesianen en bij Spinozisten is uit de onvolledige Descartes ontstaan, waardoor de meetkundige benadering enerzijds kwantitatieve cijferaars of robots opleverde en dat deze van God los, met de wiskunde als maatstaf, benadering anderzijds juist waanzinnige speculanten van ons maakte.
Niet begrepen is dus dat hij het voorgevoel bij de mens juist niet uitschakelde. (Fout was inderdaad dat hij die extra niet betwijfelbare kwaliteit als louter menselijk bezield denken inschakelde.)
Het foute idee kon zo ontstaan dat de kennis van het bestaan, het weten dat je bestaat als een zeker aanvoelen alleen bij God en de mens onveranderlijk zinnig aanwezig was. Mensen bezaten zonder twijfel allemaal taalgevoelig of redekunstig begrip en de overige dingen waren redeloos. Deze laatsten konden kennelijk zonder dat redekunstig vermogen slechts mogelijke of toevallige kennis op doen.
De natuurkundige relativistische werking, de mate van natuurlijk bewustzijn, de vanzelfsprekende voortplantende wisselwerking van zijn en denken, die naar de kenmerken van de verenigde kracht van het concrete verstand, het helder natuurkundig begrip leek in Descartes wiskundig concept dus toch weer niet voor elk levend wezen op te gaan. Het was slechts te vergelijken met een meetkundig mechanisme: een bijzonder analytisch vermogen van relativistische redekunst om alles naar de juiste mate of ordening van redelijke verstandsverhoudingen te beschouwen.

Spinoza wilde de metafysische problemen die dat gaf oplossen, want met het toenemen van kennis van de natuur kwamen wetenschappers tot de ontdekking dat ook dieren in zekere mate van voorgevoel moesten bezitten. De martelpraktijken die anders denkende mensen moesten ondergaan als dieren die lijden op de snijtafel, die vergelijkbare praktijk maakte pijnlijk duidelijk dat zowel mensen als ook dieren een twijfelachtig en geen eeuwig leven lijden. Pijn lijden door aandoeningen hadden ze wel degelijk gemeen en misschien nog veel meer. Ondervinding is de beste ervaring hadden we van de Engelse oorlogen proefondervindelijk geleerd. Automaten die slechts op rekenkundig vlak verbonden zijn met onze wijze van leven kunnen dat soort verschrikkelijke beproevingen en elkaars beschavingen nooit zonder geweld aan elkaar overdragen of het geweld zonder energie of kracht te verslinden voorkomen.

Dat kwalitatieve inzicht in de juiste kwantitatieve verhoudingen van deel staat tot het geheel hebben die levenloze dingen niet. Ook wij hebben van de noodwendige dynamische oorzaken en niet van de noodzakelijk gevolgen veelal en zeker in het begin een verwarde voorstelling. Achteraf maakt de onbekende meester, de schilder van chaos en orde zich pas als de ware natuur aan ons bekend. Wij kunnen haar of zijn natuur of werking dus omgekeerd via de gevolgen, de signatuur, leren kennen; via de wijze van werken echt pas achteraf beoordelen en onderscheiden zonder vooroordeel van een kopie en na onderzoek van de concreet feitenmateriaal. We moeten ons dus accommoderen en de tijd nemen om vergissingen te voorkomen, zeker met gevaarlijke explosief materiaal.
Spinoza doet die wetenschap in de discussie met Boyle nog eens dunnetjes over. Want ook in de chemie dreigde het kind van Descartes met het badwater weggegooid te worden. Het was geen kinderspel. We moeten ons bekommeren om de werkelijke verhoudingen en er geen filosofisch woordenspel van maken. Zijn en denken, praktijk en theorie laten zich in werkelijkheid volstrekt niet onderscheiden. Zelfbewustzijn is een natuurlijk of goddelijk gegeven, in de zinnige betekenis van met je volle verstand de dingen willen beleven en niet een onbegrijpelijk bovennatuurlijk gegeven. Dat gelukkig verstandig gedrag lag binnen het bereik ons menselijk vermogen. Het werd voor het eerst psychologisch beschreven in Spinoza’s Ethica.

Conclusie: Voor Spinoza was wiskunde en chemie geen wondermiddel meer maar een zeer belangrijk hulpmiddel voor de mens. Kennis in de taal van de mathematicus is slechts bij benadering vergelijkbaar met de absoluut relatieve maatstaven van het leven. Het is niet slechts voor een ezel maar blijft ook voor ons daarmee altijd ofwel constant een volhardend natuurlijk wikken en wegen in het dynamisch leven.

Spinoza legt dat uit in deel 1 en deel 2 van de CM uit.