Jan Luyken (1649 - 1712) een beetje met Spinoza vergeleken

Volgens K. ter Laan, wiens Letterkundig Woordenboek ik hier volg, behoren zijn minneliedjes tot de allerbeste der 17e eeuw en overtreft zijn natuurpoëzie die van alle andere oudere dichters. In 1675 voegde Luyken zich bij Abraham Galenus en andere vromen - hij werd piëtist. Hij kwam vooral onder invloed van Böhme. De bundel vanuit die ‘aandoening’, Jezus en de ziel (1678), is nogal mystiek net als de volgende bundels. In 1682 werd hij weduwnaar en in 1699 ging hij buiten Haarlem wonen en in 1703 te Schellinkhout bij Hoorn. In plaats van schilder was hij etser geworden; bij zijn etsen voegde hij bijschriften: Voncken der Liefde Jezu, 1687; Spiegel van het Menselijk Bedrijf, 1694; Zedelijke en Stichtelijke Gezangen, 1704; Beschouwing der Wereld, 1708; Byekorf des Gemoeds, 1709; Onwaardige Wereld, 1710; Leerzaam Huisraad, 1711; Des Menschen Begin, Midden en Einde, 1712, alle met gedichten die, volgens K. ter Laan dikwijls aan Vondel herinneren. Ze zijn het werk van een Christelijke, maar onkerkelijke mysticus.
Dr. Hylkema stelde in 1904 een bloemlezing samen uit de Stichtelijke Verzen van Jan Luyken.De bespreking door E.M. ten Cate van deze bloemlezing in Het Nieuws van de dag van 5 februari 1905, kwam ik tegen - weer eens bladerend in de krantenverzameling bij de KB. Daarin, zo lees ik, “... noemt hij [Hylkema] Jan Luyken éénes geestes kind met Spinoza door zijn tijdgenooten en vele lateren als atheïst en ongodist verafschuwd! Dat kan betwijfeld worden, maar ieder, die Jan Luyken's zangen met aandacht leest, zal het duidelijk worden, dat onder antiek-dogmatische uitdrukking, vaak ontleend aan den bijbel, in verband met God en Christus, Hel en Hemel, zaligheid uit genade enz. een geheel andere gedachtenkring en gevoelswereld verborgen liggen dan de traditioneele. Dr. Hylkema noemt Luyken's verzen een vertolking van aanbidding van het Natuurlijk Al-leven en van de Al-liefde...”
Zoiets doet mij dan direct naar de DBNL snellen (via internet wel te verstaan) waar inderdaad de betreffende bloemlezing te vinden is [Hier als pdf]. En inderdaad maakt Hylkema in de inleiding enige vergelijkingen tussen tussen Luyken en Spinoza en vergelijkt hij de weg van de mensen die op weg menen te zijn naar een heil daarboven, met de weg van de amor Dei intellectualis.
Ik vond die inleiding interessant genoeg om het ongecorrigeerd OCR-bestand dat de DBNL levert, op te schonen. Het resultaat heb ik voor eventuele belangstellenden weggezet op benedictusdespinoza.nl
Hylkema schrijft b.v.: “Op den christen-naam kon LUYKEN zeker met geen meer recht aanspraak maken dan SPINOZA. De vier hoofdgrieven die men tegen den Joodschen denker had, golden ook tegen hem: 1o dat hij God en Natuur met elkander verwarde; 2o dat hij aan de wonderen, waarop de zekerheid der Goddelijke Openbaring was gegrondvest, hun gezag en waarde ontnam; 3o dat hij Jezus Christus' verschijning in het Vleesch en zijne Voldoening niet noodzakelijk achtte voor 's menschen behoud; 4o dat hij Jezus' lichamelijke opstanding en plaatselijke hemelvaart loochende. “En verderop: “Wel is daarin, zoomin als in SPINOZA'S geringschatting van de zorgvuldigheden der wereld , iets van die kloosterheiligheid, die voor het offer van het geluk hier beneden de zaligheid daarboven hoopt te ontvangen: haar fundament is zuiverlijk de amor Dei intellectualis , haar fout enkel een zekere weldadige eenzijdigheid. Maar het moderne bewustzijn, dat het aardsche bestaan houdt voor een weg des levens naar boven, zal er zich toch niet in kunnen voegen. Dit neemt evenwel niet weg dat LUYKEN'S verzen nog altijd een voortreffelijke vertolking geacht mogen worden van die aanbidding van het Natuurlijk Al-Leven, van de Al-liefde, die vooral in onzen tijd van natuur denken in niet weinige harten een plaats-wetenschappelijk heeft gevonden en naar veler oordeel zelfs de godsdienst der toekomst is.”
Deze veroordeling van Jan Luyken als Spinozist door Dr. Hylkema ondervond op zijn beurt weer een veroordeling door J. van der Valk. In DE NIEUWE TAALGIDS van 1908, waarin een overzicht van de literaire tijdschriften werd gegeven is het volgende te lezen:
Ons Tijdschrift. — Afl. 11. J. van der Valk vervolgt zijn studie Jan Luyken, een mystiek Christen, waarin hij de vraag Luyken Spinozist? ontkennend beantwoordt, en Hylkema Een valsche munter noemt, omdat hij Luyken voor een ketter hield. Daarop behandelt hij Luyken's verhouding tot Jakoh Boehme en Luykens Belijdenis. Zijn konklusie is „dat Luyken het gezag der Schrift als het werk van den Heiligen geest ten volle erkent," en dat dus Hylkema „in Luyken den Christen miskent." — Schrijver geeft een afbrekende kritiek van de „Calvinistische" roman In ‘s Levens Opgang door Seerp Anema. — [Zie in archive.org]
Uit die bloemlezing neem ik één gedicht
Noch ver , noch wyt, Maar daar gy zyt.
Waar woond myn God, myn lief, myn overschone?
Sou 't hier niet zyn, Waar soud hy anders wonen?
O Middelpunt, der eynd'loose Ewigheyt,
Die 't Middelpunt myns levens cirkel syt!
Als ick u sal in myn gemoed betrachten,
En maak een Kruys, met spelende gedachten,
Dat ick een streek, van hondert duysent jaar,
Of rechts, of lingts, of op, of neder vaar;
En staa daar stil; met uytgestreckte sinnen,
Of wy aan 't perck een nadering gewinnen,
En dichter syn aan 's eyndens ommestreep,
Als daar ick eerst den wil ten voortgang greep,
Soo vind ick niets; en schoon de sinnen weyden,
Recht Cirkel rond, rontsom, aan alle zyden,
Soo vind ick my van 't eynd der Ewigheyd,
Aan alle kant net even ver en wyd;
In 't Middelpunt der Eyndeloose Groote,
Van 't Ewig al, in geen besluyt beslooten:
Hier is de Plaats, dat verheyts Beeld verdwyn,
Sou Onsen God, niet in het midden zyn?...
Al vullend AL, daar over zyn wy blydt,
Dat gy een God van onverdeeldheyt syt,
On omgevat, door sinnen of gedachten,
Maar over al, de Welbron aller Krachten,
En uyt de Kracht, de Bloem, van 't ewig Schoon,
Van Ewigheyt den Vader en den Soon....
Zie o.a. bij het geheugen van Nederland