Johann Wolfgang Goethe (1749 – 1832) zag Spinoza als homo temperatissimus

Nadat Rüdiger Safranski een biografie over Friedrich Schiller had geschreven, vervolgens een over de romantici, daarna over de vriendschap tussen Goethe en Schiller, alle bij Atlas-contact vertaald in het Nederlands uitgegeven, is daar nu aan toegevoegd zijn omvangrijke biografie over Goethe, eveneens bij Atlas verschenen. De vetste klus was voor het laatst bewaard.

Rüdiger Safranski, Goethe: kunstwerk van het leven. Uitgeverij Atlas Contact, 2015 – books.google

Hij schreef, zoals we van hem gewend zijn, een gedegen, boeiende en goed leesbare biografie. Ik kan me dan ook goed vinden in wat volgens de binnenflap de Frankfurter Allgemeine Zeitung  schreef: “Het boek van Safranski zal voor lange tijd het standaardwerk over Goethe blijken te zijn.” Safranski heeft Goethe flink afgestoft, ging terug naar de contemporaine bronnen als brieven, dagboeken en de werken zelf van Goethe, en zet hem ons als nieuw voor.

Liefhebbers van Spinoza zijn vooral in Goethe geïnteresseerd vanwege diens waardering en liefde voor Spinoza en vanwege het historisch belangrijke feit dat door zijn literaire gezag het respectabel kon worden om in positieve zin over Spinoza te spreken. Openlijk positief over Spinoza denken heeft hij op de kaart gezet. Waar Jacobi de negatieve visie op Spinoza, diens gevaar voor het denken, duidelijk wilde onderstrepen en verspreiden. Door Goethes reactie slaagde Jacobi niet in zijn opzet en bereikte hij het tegendeel van waar het hem omging.

Komt deze Spinoza-liefde in dit boek voldoende uit de verf? Ja en nee. Spinoza komt aan de orde, daar kan Safranski niet omheen, en zijn beschrijving van bijvoorbeeld de Pantheismusstreit en dat Goethe met Charlotte von Stein, daartoe geprikkeld door Jacobi, de Ethica gaat lezen –het komt aan bod. In die betreffende episode beschrijft hij wat Goethe van Spinoza oppakte en waarin hij met Spinoza verschilde. Verder kun je niet zeggen dat Spinoza expressis verbis in het boek aanwezig is. Wel schrijft Safranski: “Goethe was zijn leven lang spinozist. Voor hem gold: Deus sive natura, God is de natuur, in heel haar rijkdom en scheppende kracht. En de mens kan en moet deze scheppende kracht, die ook in hem leeft, ontdekken, behoeden en in de praktijk brengen.” (p. 608-9) We nemen maar aan dat het ‘moet’ hier niet zedelijk-normatief is bedoeld, maar als onontkoombaar gedetermineerd moeten als: niet anders kunnen.

Toch krijg je niet de indruk dat dat het is (het spinozist zijn van Goethe) dat Safranski met zijn beschrijvingen wil laten zien; daarvoor heeft hijzelf te weinig affiniteit met Spinoza. Je komt hem anders nooit bij hem tegen. Maar de van Spinoza vervulde lezer kan zelf op vele pagina’s Spinoza in Goethe zien doorschemeren, bijvoorbeeld in de beschrijving van Faust over wie we lezen: "Hij wil begrijpen wat de wereld ten diepste bijeenhoudt, en hij wil tegelijkertijd door wat hij begrijpt gegrepen worden. Willen begrijpen en door de geest van het geheel gegrepen worden – dat maakt Faust dus tot een metafysicus.” (p. 611). En wellicht een Spinozist, denkt de Spinozist erbij.

Van jongsafaan was voor Goethe kunst het tegendeel van nabootsen van de natuur, maar is kunstenaar (het genie) iemand die “net als de natuur zelf schept.” Als de natura naturans.

Safranski meldt dat Lavater die in 1775 bij de gesprekken tijdens de eerste lange ontmoeting van Jacobi met Goethe aanwezig was geweest, vertelde dat Goethe Spinoza als een homo temperatissimus, iemand die een uiterst rechtvaardige, oprechte, arme man was geweest (p. 293-4) - in 2012 had ik er een blog over.

Je vraagt je af of Goethe bij zijn dissertatie in 1771 waarin hij de juiste verhouding tussen kerk en staat aan de orde stelde en de vraag behandelde of de staat invloed mocht uitoefenen op de religie van zijn onderdanen, wellicht de TTP volgde. Het is overigens niet iets dat Safranski zich afvraagt. Die dissertatie is niet overgeleverd, maar uit wat Goethe erover in Dichtung und Wahrheit meedeelt, krijg je wel die indruk. Van Goethe mocht de staat de publieke cultus van religieuze groepen vastleggen, maar zonder te willen controleren wat eenieder voor zichzelf denkt, voelt of vindt. De staat moet dus zijn macht doen gelden over het uiterlijke, maar niet over het innerlijke religieuze leven. (p. 102) Typisch de positie van de TTP. Maar volgens Safranski zou Goethe pas in 1773/74 voor het eerst Spinoza lezen en toen nog als de gebruikelijke atheïst en het Spinozisme in 1770 nog als een afschuwelijke dwaalleer hebben gezien. (p. 294)*

Zo zijn er vele passages die doen denken aan Spinoza, teveel om alle langs te lopen: een op Spinoza geënte kunsttheorie en benadrukking van de autonomie van de kunst (p. 365), het via het gebruik van de zintuigen zoeken te aanschouwen van de oerplant. [o.a. p. 304, 397].

Zelfkennis is bij Goethe niet iets wat je door introspectie van je innerlijk bereikt, maar alleen via de wereld: “De mens kent zichzelf slechts voor zover hij de wereld kent, die hij alleen in zichzelf en zichzelf alleen in haar gewaarwordt.” [p. 530, zie ook 375] Typisch de benadering van Spinoza.

Een waar genoegen is het te lezen hoe Safranski een duidelijk beeld oproept over het complementaire in hun denken over esthetica of uitgebreid over hoe Goethe wetenschap zag en zijn heel eigen kleurenleer ontwikkelde (totaal anders dan Newton) of hoe hij intuïtief planten bestudeerde en aan plantkunde deed.

Het is een rijke biografie, waarin de ontwikkeling van Goethe wordt gevolgd, hier en daar Spinoza opduikt, ook op veel plaatsen waar Safranski niet naar onze filosoof verwijst, hoewel die bij Goethe wel doorschemert. Dat de Spinozist daartoe in staat wordt gesteld, zegt iets over de objectieve aanpak van de biograaf.

______________

*) Méér over Goethes dissertatie en de relatie met de TTP bij Martin Bollacher, Der junge Goethe und Spinoza: Studien zur Geschichte des Spinozismus in der Epoche des Sturms und Drangs. Walter de Gruyter, 1969 - books.google.