J.S. Bach: Cantata "Die Elenden sollen essen" - BWV 75

Vandaag zette het “All of Bach”-project deze cantate op z’n website en tegelijk plaatste Feline Yogi [cf.] hem op Youtube. Ik kan dan ook niet nalaten het stuk dit blog binnen te halen. Vooral daar Spinoza zich zeker in het thema zou kunnen vinden.

Met zijn cantate Die Elenden sollen essen zou Bach een piketpaal geslagen hebben. Zijn benoeming als cantor in Leipzig was net rondgekomen. Hij was met zijn gezin op 22 mei 1723 vanuit Köthen naar Leipzig verhuisd. En tijdens de dienst van zondag 30 mei 1723 was hij voor het eerst echt in functie als cantor. Speciaal voor deze dienst componeerde hij deze cantate, bestaande uit twee delen - elk weer onderverdeeld in 14 stukken -, die voor en na de preek werden uitgevoerd. Aanhakend bij de vlak voor de cantate gelezen parabel van Lazarus en de rijke man - aardse rijkdom blijkt volgens de gelijkenis in de hemel niks waard – staat in Bach’s stuk eveneens de tegenstelling tussen de armoede van het aardse leven en de ware rijkdom van de hemel centraal. Als we aan die ‘hemel’ even voorbijzien of hertalen tot ‘het perspectief van de eeuwigheid’ is dit ook precies het thema dat we van Spinoza uit de TIE en de Ethica kennen.

Het openingsdeel lijkt op een Franse ouverture; muziek die gebruikt werd om de komst van een koning aan te kondigen. Was dat een soort knipoog van Bach, een plechtige intrede voor zichzelf? Violone-speler Robert Franenberg, die aansluitend wordt geïnterviewd, kan het zich voorstellen.

Drie van de vier aria’s ontlenen hun ritme aan een dans, achtereenvolgens een polonaise, een menuet en een passepied. Een grote rol is verder weggelegd voor het koraal ‘Was Gott tut, das ist wohlgetan’ dat als een soort motto terugkomt in beide (identieke) slotdelen, maar ook in de instrumentale opening van het tweede deel. Zo presenteerde Bach zich aan zijn nieuwe publiek als ‘eigentijdse’ componist die niet bang was om voor die tijd moderne elementen te gebruiken en die naar zijn eigen hand te zetten.

00:01 1. Die Elenden sollen essen (Chorus)
04:10 2. Was hilft des Purpurs Majestät (Recitative)
05:11 3. Mein Jesus soll mein Alles sein! (Aria)
09:52 4. Gott stürzet und erhöhet (Recitative)
10:30 5. Ich nehme mein Leiden (Aria)
15:26 6. Indes schenkt Gott (Recitative)
16:07 7. Was Gott tut, das ist wohlgetan (Chorale)
17:40 8. Sinfonia
20:06 9. Nur eines kränkt (Recitative)
20:52 10. Jesus macht mich geistlich reich (Aria)
23:04 11. Wer nur in Jesu bleibt (Recitative)
23:35 12. Mein Herze glaubt und liebt (Aria)
27:29 13. O Armut, der kein Reichtum (Recitative)
27:58 14. Was Gott tut, das ist wohlgetan (Chorale)
30:33 Interview: Bassist Robert Franenberg on the cantata
34:03 Interview: Bassist Robert Franenberg on the violone

        Locatie van deze uitvoering: Waalse Kerk, Amsterdam 

DIRIGENT: Sigiswald Kuijken
SOPRAAN: Miriam Feuersinger
ALT: Damien Guillon
TENOR: Wolfram Lattke
BAS: Christian Immler
RIPIËNIST* SOPRAAN: Griet de Geyter
RIPIËNIST ALT: Barnabás Hegyi
RIPIËNIST TENR: Kevin Skelton
RIPIËNIST BAS: Sebastian Myrus
VIOOL 1: Sigiswald Kuijken, Shunske Sato
VIOOL 2: Sayuri Yamagata, Anneke van Haaften
ALTVIOOL: Staas Swierstra
VIOLONE: Robert Franenberg
HOBO: Martin Stadler, Peter Frankenberg
FAGOT: Benny Aghassi, Eyal Streett
BAROKTROMPET: Robert Vanryne
ORGEL: Leo van Doeselaar
KLAVECIMBEL: Siebe Henstra

[Voor regie en allen die een functie bij de opname vervulden: zie de website van All of Bach. Ik maakte gretig gebruik van de toelichtende informatie die aldaar werd gegeven]

*) Ripiënisten zijn orkestmusici of zangers zonder solistische taak.