'Leven is een kunst' van Paul van Tongeren
Paul van Tongeren, Leven is een kunst. Over morele ervaring, deugdethiek en levenskunst. Klement/Pelckmans, Zoetermeer, 2012 - ISBN: 9789086871025Soms kun je blij worden van een boek. Dit is zo’n boek. Tijdens het lezen en ook weer bij het herlezen van dit boek genoot ik zeer van de inhoud en de stijl en was ik me tegelijk bewust van het paradoxale van dat geluksgevoel: gezien het tragische van de menselijke conditie dat we ons een thuis zoeken te maken (de opvatting in dit boek van ethiek) in een onherbergzame, grondeloze natuur – redelijkheid trachten te vinden in een redeloze wereld – zin zoeken in absurde zinloosheid. Maar dat dan zo fraai opgeschreven!
Het boek begint met een schets van de ethiek van Aristoteles vooral en een beetje Socrates en Plato in de Antieke en van de Stoïcijnen in de Hellenistische periode. In beide perioden werd de natuur als in zich goed en redelijk gezien en diende men door deugdontwikkeling binnen een teleologisch gedachte natuur zich te ontplooien: wat er al aan goeds in zat moest door nadoen van een leraar, oefenen en trainen de kans krijgen naar de oppervlakte te komen: via karakterontwikkeling komen tot een bloeiend, geslaagd, gelukkig leven – eudiamonia. Het verschil tussen Aristoteles en de Stoïci zat ‘m vooral erin dat de eerste meende dat voor geluk ook nog een beetje geluk (toeval, mazzel) nodig was, terwijl de laatsten meenden dat je ook je houding daarover nog in eigen hand kon nemen door je te leren neerleggen bij datgene dat je niet in de hand hebt en dat onontkoombaar is: door te zorgen dat je instemt met je lot - dat je in overeenstemming daarmee probeert te leven.
Vervolgens krijgen we een schets van de hermeneutica, want Van Tongeren is op zoek naar een hermeneutische ethiek. Daartoe onderzoekt hij andere ethieken, waaronder antieke en middeleeuwse en moderne, die alle zijns inziens op zich al interpretatieve pogingen zijn om te trachten zicht te krijgen op hoe zo goed mogelijk te leven (thuis te zijn). Die aanpak maakt hermeneutische ethiek tot een eclectische die overal van probeert te leren.
Mooi is daarna zijn kritische bespreking van hedendaagse levenskunstfilosofen, waarvan hij Pierre Hardot, Wilhelm Schmid en Joep Dohmen behandelt en vooral de laatste twee heel subtiel belachelijk maakt hoe daarin het zelf z’n lot en leven in autonomie bepaalt: je kiest zelf wat je wilt en belangrijk vindt. Hij laat zien dat bij hen de ander, dat solidariteit pas in beeld komt als dat (utilitaristisch) bijdraagt tot de eigen ontplooiing. En hij laat zien dat er in die levenskunstfilosofieën weinig aandacht is voor passiviteit, ontvankelijkheid voor wat je gegeven wordt.
Om dat nader in te vullen geeft hij een schets van de christelijke ethiek, beginnend bij Augustinus, de ‘uitvinder’ van het innerlijk zelf, van de wil en het kwaad, de (erf)zonde en ‘gevallen’ natuur, waarin alleen nog geluk (door genade) ontvangen kan worden en waarbij door Thomas van Aquino de Aristotelische kardinale deugden aangevuld dienden te worden met de christelijke of ‘theologale’ deugden van geloof hoop en liefde, waarvoor men diende open te staan. Als belangrijke vernieuwing schetst hij nog dat in die christelijke ethiek het niet alleen meer om de zelfontplooiing ging (bijvoorbeeld vanuit je veelheid geven omdat je daardoor jezelf als eervol genereus liet zien), maar dat hier het recht van de ander om te ontvangen wat hij nodig had als motief in de ethische leer werd ingevoerd. Mijn kritiek hierop is: dat moge dan in Aquina’s Summa Theologica te vinden zijn, maar in de praktijk van de charitas ging het toch echt om het eigen zieleheil van de christelijke weldoeners, die zich zo a.h.w. de hemel hoopten binnen te kopen.
Die theologale deugden waarschuwden tegen een overspannen moraalactivisme en herinnerden aan het belang van een zekere passiviteit. Maar ja, zo vraagt hij een bladzijde verder, wat moeten we met deugden die ‘ontvangen’ worden in een tijd waarin er van een ‘gever’ geen sprake meer is? (p. 176)
Hierop volgt de christendom-kritiek van Nietzsche en diens kritiek van de slavenmoraal. In dat hoofdstuk wordt nog eens goed merkbaar hoe Van Tongeren een van de grootste Nietzschekenners in Nederland is [zie dit blog]. Hij laat zien hoe bij alle kritiek op de bestaande waarden en de antieke en christelijke ethieken, Nietzsche bepaald niet zonder erkenning van waarden en deugd is. Voor hem is de hoogste en tevens moeilijkste deugd: de eerlijkheid – de niets en niemand (ook hemzelf niet) ontziende waarachtigheid.
Tenslotte gaat hij na wat we nog aankunnen met de deugdethiek in de onttoverde natuur. Hoe bouwen we ons een bewoonbaar huis op een wereld die niet deugt? Aan de hand van een intrigerende bespreking (interpretatie) van Paul Moyaert’s interpretatie van Lacan’s interpretatie van Freud, toont hij het hermeneutisch-intertekstuele van zijn ethiek die uitmondt in een grandioze schets van de onontkoombaar tragische of onmogelijke situatie van de menselijke conditie. Het zijn de enige bladzijden die enigszins ingewikkeld schijnen vanwege het paradoxale van die situatie van een cultuur (een ‘ik’, het bewustzijn, een symbolische betekenisorde) die ontstaat en zich ontwikkelt uit een onredelijke, zinloze natuur, waaruit een verlangen ontstaat dat door die natuur niet vervuld kan worden. Waaruit een ‘ik‘ ontstaat dat geen toegang heeft tot de diepste wortels waaruit het ontstaat. In de kern van mijzelf, ben ik mijzelf niet (zegt hij Lacan na). Hoe de absurditeit van het bestaan te beseffen, waarvan je eigenlijk geen weet mag hebben om te kunnen leven? De kunst doet pogingen om dat zichtbaar te maken en soms om ermee te verzoenen. De filosofie wil elke illusie ontmaskeren en de slapenden wekken, maar wat heeft ze te bieden, anders dan uitzichtloze pogingen om te verstaan. De waarheid onder ogen zien en blij zijn… hoe naïef kun je zijn – en toch plegen we niet massaal zelfmoord.
Ook Paul van Tongeren heeft uiteraard niets anders te bieden dan deze schets over onze situatie en iets van de voorgeschiedenis van het verstaan ervan. Maar wat brengt hij die schets in prachtige, heldere contouren. Het boek, vrucht van een rijk studieus leven, staat vol grandioze citeerbare zinnen. Bijvoorbeeld:
“Vanaf het moment dat de moderne wetenschap de natuur in moreel opzicht ‘neutraliseert’, ontberen we echter een grond voor ons vertrouwen op die natuur.” (p. 226)
“[D]e onmogelijkheid van vervulling van het verlangen [lijkt] paradoxalerwijs de voorwaarde te zijn voor het bestaan ervan.”(p. 235)
“De wereld van betekenis heeft geen fundament, het menselijk verlangen heeft geen bestemming, onder elke constructie van orde ligt uiteindelijk chaos.” (p. 238)Van Tongeren levert de kortste en fraaiste kritiek op Victor Lamme (De vrije wil bestaat niet) en Dick Swaab (Wij zijn ons brein): zij parasiteren op al die zaken die in hun kritiek als illusie aan de kaak werden gesteld. Eén zin op bladzijde 188 waarvoor ik om dezelfde gedachte - dat wel - uit te drukken lange blogs nodig had.
En Spinoza?
Wat moet een bespreking van dit boek in een Spinozablog? Een boek waarin geen enkele keer Spinoza’s naam valt? Tijdens het lezen wordt degene die iets van Spinoza’s Ethica weet, vanzelf telkens uitgedaagd aan Spinoza’s filosofie te denken en hem zelf in te schrijven in overwegingen, waarin hij wel nooit wordt genoemd, maar wel zou passen. Door hoe Van Tongeren enige hoofdlijnen van de geschiedenis van de ethiek schetst, kun je tevens iets meer begrijpen van die van Spinoza.
Dit boek droeg Van Tongeren op aan Theo Zweerman ofm, die we kennen van Spinoza’s Inleiding tot de filosofie. Ethiek als verhuiskunde [2006] en van wie Van Tongeren, denk ik, de opvatting heeft dat, n.a.v. het Griekse woord voor het maken van een leger door een haas, ethiek is: het trachten in de wereld een bewoonbaar huis te maken. En ethiek is daarnaast vooral: zelfonderzoek.
Was er in Nederland maar iemand die mede vanuit kennis van Spinoza zo’n boek als dit kon schrijven. Wat jammer toch dat Van Tongeren zich kennelijk nooit met Spinoza heeft bezig gehouden. Wat zou ik graag zien dat ooit iemand als deze meesterlijk schrijvende en filosofie vertolkende Van Tongeren ooit naast Aristoteles, Nietzsche en anderen ook Spinoza serieus zou inlassen in zo’n boek. Zo kunnen schrijven als Van Tongeren is, naast grote door veel studie bereikte deskundigheid, ook een gave, ja een genade!
O ja, ik vergat nog te vermelden dat tussen de hoofdstukken nog korte teksten van zijn hand staan, intermezzi tussen het hoofdverhaal, korte essaytjes over thema’s als kunst, liefde, geduld en schaamte, die het boek nog leesbaarder en waardevoller maken. En tot slot herhaal ik hier nog even wat ik in een eerder blog schreef: volgens mij moet dit de winnaar worden van de Socratesbeker 2012!
Stan Verdult
* * *