Menno ter Braak (1902 - 1940) en Spinoza

Menno ter BraakOp 22 juli 2009 had ik een blog “Menno ter Braak (1902 - 1940) over zijn bezoek aan Het Spinozahuis in mei 1935.” Ter voorbereiding op de zomercursus "Spinoza en de literatuur, is het wellicht zinvol om de vraag te stellen: schreef Ter Braak meer over Spinoza?

Nu sinds 22 november 2010 de aparte website www.mennoterbraak.nl is gelanceerd, waarop alles, maar dan ook letterlijk alles van deze invloedrijkste literator uit het interbellum gedigitaliseerd staat, kunnen we daarop eens gaan speuren. Zowel de vele teksten die hij voor Het Vaderland en andere bladen schreef, de opname ervan in latere boeken, en tenslotte ook nog eens de opneming in de verzamelde werken… het staat er allemaal keurig gedigitaliseerd.

Het wordt nu wel heel eenvoudig om, met behulp van het zoekprogramma Google door deze grote digitale vijver te vissen naar het voorkomen van de naam Spinoza of de term Spinozisme. Welnu ik heb dat karweitje graag gedaan en met dit blog promoveer ik op het onderwerp “Menno ter Braak en Spinoza.” Daarbij zal blijken dat Ter Braak goed beschouwd eigenlijk weinig met Spinoza op had. Eigenlijk alleen die stilte in dat Spinozahuisje… Eduard de Perron wilde in zijn briefwisseling met zijn vriend Ter Braak nog wel eens melden dat hij met genoegen in de Ethica aan het studeren was, van Ter Braak horen we zulke dingen niet.

Dat verhaaltje over zijn bezoek aan Het Spinozahuis in mei 1935 is eigenlijk het belangrijkste wat hij ons over Spinoza te zeggen had. Hij kwam meermalen op die ervaring terug - vooral op de stilte die er heerste.  

Enfin, laten we de teksten eens nalopen. Ik breng ze, waar mogelijk, in chronologische volgorde. De term Spinozisme komt niet voor; Spinozist 1x (hier), platonisch-spinozistisch 1x (hier); Spinoza enige tientallen malen (nauwkeuriger: 51x, waarvan 30x in dat Spinozahuisje-verhaal en dus - als we die er even aftrekken - komt de naam van Spinoza 21x in zijn vele overige stukken voor).

 

In Panopticum. De tee van ludwig.
"Laten wij in 's hemelsnaam, zelfs tegenover een genie van reputatie als Rembrandt, een greintje eerlijkheid trachten te bewaren, en niet, als minister Terpstra op de Spinoza-herdenking, in rok verschijnen zonder dat de overledene daarop ook maar in het minst prijs zou hebben gesteld; want het avondtoilet op de fuif van het doode genie is sedert onheuglijke tijden een hypocriet begrafenistoilet geweest." 
In: Forum, Eerste jaargang, [1932] No. 1 [hier]

In ‘Das Unbewusste Europa’.
“In Den Haag houdt de Duitsche philosoof Görland een rede, waarin hij verkondigt, dat het nationaal-socialisme de ‘verachte eeuwigheidswaarden’ wil herstellen; beweging onder de Nederlandsche philosophen (onbegrijpelijk, dat zij alleen maar bewogen); dan (krantenverslag) ‘heeft de voorzitter weer een reddend woord gevonden door een beroep te doen op Spinoza om alle verschijnselen sub specie aeternitatis te zien’. Ik zie de beweging ‘abflauen’ en prof. Görland sub specie etc. in een taxi stappen.”
In: Forum, maandschrift voor letteren en kunst, derde jaargang, [1934] No. 3 [hier]

In: Kunstavond ter eere van Willem Kloos. Rede van dr P.H. Ritter Jr. Pulchri Studio.
“Men kent, aldus spr., den grooten mensch aan den eenvoud van zijn levensleus. Kloos' levensleus was de Schoonheid, gebouwd op de onaantastbare Ikheid, die voor het individu is wat God voor de wereld is; Schoonheid definieerde Kloos als ‘het leven in zijn fijnste essence’. Vanuit die definitie bezag spr. vervolgens Kloos' levensleer; hij was een bestrijder van de moraal, maar niet van de ethiek, de innerlijke stem; het schoone en goede vallen bij Kloos samen; hij is geen verwant van Nietzsche met zijn ‘Jenseits von Gut und Böse’, maar van Spinoza, volgens wien de schoonheid de deugd zelve is.” 
In: Het Vaderland 01 juni 1934 hier]

In: De dichter van Pan. Een dissertatie over Herman Gorter. Is Gorter na Mei en Verzen ‘doodgegaan’?
"De muziek als het tegendeel van de psychologie, als de abstracte afwezigheid tegenover de concrete menschenkennis (denk ook aan Gorters liefde voor den geometrischen Spinoza!);"
Over: J.C. Brandt Corstius, Herman Gorter, Een bijdrage tot de kennis van zijn leven en werk. (Uitg.-Mij. Contact, Amsterdam, 1934). In: Het Vaderland 13 juli 1934 [hier]

In: V. Politicus zonder partij
“Vanwaar dan mijn angst voor het ideaal en voor de noodzakelijke vereenvoudiging der veelheid, die het meebrengt? Het ligt voor de hand: de idealen, die thans de naam ‘ideaal’ dragen, zijn symbolen van de oude hiërarchie, waarvan ik mij heb losgemaakt. Van het Sowjet-ideaal af tot het pessimistenideaal toe stoelen zij op de hiërarchie van de geest, die de mens veroorloven wil, interessanter, zo niet ‘hoger’, te zijn dan het dier. In het aangezicht van dergelijke idealen wil mijn humor niet tot rust komen; ook al zou ik een ogenblik meelopen in de rode of bruine stoet of meelamenteren in het koor van de pessimistische klaagmuur (en hoe vaak doe ik dat niet!), het zou mij niet beschermen tegen mijn humor, die overal op de loer ligt, waar mijn stem de redenaars- of docententoon aanneemt en van geloof in de voortreffelijkheid der grammatica gaat getuigen. In godsnaam, verlies het tegendeel niet! verwerp niet Spinoza, omdat hij geen Dostojewski was! de goedkoopste vorm van de polemist is de polemist, die niet meer lachen kan om het object, dat hij met de tanden op elkaar verdedigt!... aldus de adviezen van mijn humor; en ik knik de nar toe, die mijn ernst altijd vergezelt, erkennend, dat zonder hem mijn nieuwe hiërarchie al even stijf en schematisch zou zijn als de oude.” 
In: Politicus zonder partij (1934) non-fictie/essays-opstellen - Verzameld werk. Deel 3 [hier]

In: Menno ter Braak aan E. du Perron. Den Haag, 1 juni 1935.
"Ik wil met liefde (en zonder porto!) al mijn Zondagsartikelen zenden; maar bedenk dan wel, dat er weken zijn, waarin ik worstel met rotboeken en... twee à 2½ kolom! Deze week kreeg ik opeens bevel, Dinsdag al te schrijven vanwege Hemelvaart. Ik had nog geen boek gelezen en ben toen maar ijskoud over Spinoza gaan zwammen. Het ongeluk is, dat ik toch niet kan nalaten, er iets van mezelf in te brengen, als ik er mijn vollen naam onder zet! Het gevoel van: ‘ik mag Rudie van Lier niet teleurstellen, als hij het Zondagsblad opneemt.’ Zonderling verantwoordelijkheidsgevoel." 
Brief 804 in Ter Braak Du Perron, Briefwisseling 1930-1940 [hier]

Het Spinoza huis. Een meditatie rondom Rijnsburg. De philosophische stilte.
In: Het Vaderland 02 juni 1935 [hier] en in: Reinaert op reis (1944) [zonder de ondertitel - hier]
Die tekst haal ik hier niet naar binnen.

In: Vondels persoonlijkheid. Conflict en verzoening van temperament en gezag. Geen individueele problemen.
“Men krijgt niet den indruk (en zal er althans vergeefs de sporen van zoeken in Vondels werk), dat deze bekeerling ooit anders gedacht heeft dan ‘van gezag op gezag’; wat men Vondels denken zou kunnen noemen wordt uitsluitend bepaald door het manisch-depressieve temperament eenerzijds en de noodzaak om het binnen zekere grenzen te houden anderzijds; dat voor Vondel, zooals voor zijn tijdgenooten Spinoza en Pascal, ooit een individueel probleem zou hebben bestaan, is niet aan te nemen. Vondel, en in zijn voetspoor Brom achten de Hervorming en haar uitvloeisel, het moderne individualistische denken, al veroordeeld door het feit, dat zij verwarring stichten en niet wenschen vast te houden aan het traditioneele gezag van Rome; dat in die verwarring juist de kracht van het leven zou kunnen bestaan, is voor deze menschensoort eenvoudig een absurditeit; vandaar, dat Brom niet kan nalaten, telkens weer met een zegevierend lachje over al die tegen elkaar verdeelde secten van het Protestantisme te spreken, alsof daarmee een argument tegen het protestantisme en voor het gezag van de katholieke kerk ware gegeven!”
Over Gerard Brom, Vondels Geloof (De Spieghel, Het Kompas; Amsterdam - Mechelen 1935). In: Het Vaderland 28 juli 1935 [hier]

In: Het schrijven van aphorismen. Tusschen Flaubert en Nietzsche.
“Men vindt onder deze sprokkelingen uitstekende observaties naast precieuze (soms wel paskwillige) subtiliteiten en quasi-diepzinnigheden. Ik lees b.v. bijzonder goede dingen over Zola en Spinoza, maar ook een opwekking om Annie Salomons niet te onderschatten, omdat zij eenige ‘kleinooden’ heeft geproduceerd. Alles wel beschouwd ben ik er van overtuigd, dat Van Genderen Stort zich door zijn stijl vaak laat verleiden een op zichzelf treffende gedachte te fraai uitgedost de wereld in te zenden, zoodat de lezer denkt aan een intellectueele maskerade; de vraag is alleen, of hier een Nietzsche het masker van Flaubert draagt, dan wel een Flaubert het masker van Nietzsche. De aphorismen van Van Genderen Stort geven geen bevredigend antwoord op die vraag, omdat zij niet (zooals dat bij Nietzsche het geval is) ondanks hun kristalvorm een duidelijke ‘gevoelseenheid’ vormen. Men weet niet, welk standpunt Stort inneemt, men weet wel, dat hij aan een bepaalden aesthetisch-verfijnden uitdrukkingsvorm de voorkeur geeft; en daaruit zou ik willen concludeeren, dat Flaubert het toch voorloopig gewonnen heeft. De titel ‘Sprokkelingen’ geeft heel goed aan, dat van een duidelijk gerichte, alle schoone vormen uit overvloed voortbrengende scheppingsdrift hier geen sprake is; het is de vermoeide, eklektische toeschouwer, die hier wijsheden bijeenraapt en in dit bijeenrapen een vergoeding vindt voor de afzijdigheid. Naar den geest is Stort verwant aan Plato en Spinoza, maar het élan en de ongemaniëreerde spontaneïteit van Nietzsche zijn hem vreemd, al heeft hij verfijning genoeg om den stijl van Nietzsche te proeven en hem niet voor den aap van Zarathustra te verslijten.”
Over Reinier van Genderen Stort, Sprokkelingen. (A.W. Sijthoffs Uitg. Mij, Leiden 1935). In: Het Vaderland 07 december 1935 [hier]

In: VIII. De Groote Gelijkheid
‘Es gibt keine voraussetzungslose Wissenschaft, sondern nur Wissenschaft mit Voraussetzungen’: deze definitie, die Rosenberg van de woordtechniek der philosophen heeft afgekeken (bij wie zij een betrekkelijke waarheid en betrekkelijk onschuldig is, zooals iedere philosophische definitie), wordt, in dienst gesteld van het ressentiment van een man, die zich voor alles door feiten wil wreken op de macht der kerken en der Joden, een vrijbrief om zooveel te liegen als hij kan zonder het doel (de beoogde wraak) voorbij te schieten. Er is tusschen het weten van Rosenberg en het weten van Spinoza daarom veel minder verwantschap dan tusschen het weten van Rosenberg en een zakelijk geleide reclamecampagne;”
In: Van oude en nieuwe christenen (1937) [hier]

In: De paden van Hofwyck. Huygens' zomerresidentie, en wat er van over is. De mensch beheerscht de natuur.
“Het Spinoza-huisje in Rijnsburg is op een zonnigen dag nog altijd een klein paradijs van Philosophische stilte; het kost weinig moeite om zich den brillenslijpenden denker daar voor [te] stellen in een allerminst heroïsche, maar des te bekoorlijker omgeving.” 
In: Het Vaderland 28 maart 1937 [hier] En in: In gesprek met de vorigen (1938) [hier]

In: De voorrang des begrips. Platonische aesthetica van Dr Bierens de Haan. Een hooger of een abstracter standpunt?
“Ja, wie het boek van dr Bierens de Haan met aandacht leest, zal gauw genoeg opmerken, dat hij de afzonderlijke kunsten eigenlijk alleen ziet onder het aspect van het veralgemeenend begrip kunst; twee zoo totaal verschillende vormen van menschelijke activiteit als bv. de schilderkunst en de dichtkunst komen bij Bierens de Haan als vanzelf onder de stolp van het platonische kunstbegrip. Jan van Goyen, de schilder, en Spinoza, de denker, zijn voor dezen wijsgeer gelijkelijk voorbeelden van ‘een ingekeerdheid, die is als de inkeer der wereldziel tot zichzelve’; het enorme verschil van het materiaal waarmee zij werkten, komt daarbij op den achtergrond.”
Over Dr J.D. Bierens de Haan, In Gewesten van Kunst en Schoonheid. (Van Loghum Slaterus' Uitg. Mij, Arnhem 1937). In: Het Vaderland 20 maart 1938 [hier]

in: Diderot, dilettant, en Luppol, schoolmeester
“Het is daarom een eigenaardige, en in veel opzichten zeer belangwekkende ontmoeting, waarvan men getuige kan zijn, als men kennis neemt van het boek van den Russischen philosoof I.K. Luppol over Diderot; de historisch-[p. 58]materialistische schoolmeester van de superieure soort tegenover den absoluut anti-school-meesterlijken leider der Encyclopédie, de discipel van Karl Marx tegenover den schrijver van Le Neveu de Rameau. In zekeren zin weet men van te voren, wat Diderot bij zulk een ontmoeting (die voor hem het nadeel heeft, dat hij zich niet meer kan verdedigen) zal moeten worden: 1o een voorlooper van het historisch-materialisme, evenals Spinoza, die ook tot de geliefde thema's van Luppol behoort,”
Naar aanleiding van: I.K. Luppol, Diderot, Ses Idées Philosophiques. In: In gesprek met de vorigen (1938) [hier]

in: Dogma en muziek
“De muziek [p. 97] als het tegendeel van de psychologie, als de abstracte afwezigheid tegenover concrete menschenkennis (denk ook aan Gorters voorliefde voor den geometrischen Spinoza!);”
Naar aanleiding van: Herman Gorter, De Groote Dichters. In: In gesprek met de vorigen (1938) [hier]

In: De duistere dichter
“Leopold bleef [p. 115]individualist, aestheet.
Maar zijn voorliefde voor den mathematisch denkenden Spinoza is bekend; Schmidt-Degener zegt in zijn Herinnering aan Leopold: ‘Nog heden sta ik verwonderd dat zijn dichtkunst niet in harde redeneerlust, niet in die vierkante objectiviteit is te gronde gegaan’. Die verwondering lijkt mij niet eens noodig; muziek en wijsbegeerte gaan bij menschen als Leopold juist hand in hand, maar naast elkaar.” 
Naar aanleiding van: J.H. Leopold, Verzamelde Verzen. In: In gesprek met de vorigen (1938) [hier]

In: De stilte
“WIJ waren in het Spinozahuisje te Rijnsburg. Een lage, kleine kamer, waarin de zon viel door kleine ramen; een tafel met drie ganzeveeren pennen erop, wat oudhollandsche meubelen, een kast met boeken. Een doorgang naar een nog kleiner zijkamertje met een primitieve machinerie voor het slijpen van glazen. En verder niets dan zon en stilte, zoo intens, dat men niet weet, of men er wel bij kan blijven staan; intense stilte noopt tot zitten.” 
In: Mephistophelisch (1938) [hier]

“Het feest, dat in zeer opgewekte stemming verliep, droeg een deels intiem, deels meer officieel karakter; de heer Van Suchtelen werd zoowel in zijn functie van pater familias als in die van auteur en uitgever toegesproken, waarbij zijn kroost geassisteerd door den teekenaar Pam Rueter en anderen, zich zeer verdienstelijk maakte door het voorstellen van een aantal personages uit zijn verbeeldingswereld; vooral Erasmus, Spinoza en niet het minst de hond Fontie mochten daarbij veel succes boeken.

In: Huldiging Nico van Suchtelen. De Ned. regeering zweeg. Maaltijd in het Carlton-Hotel te Amsterdam.
"De heer Van Suchtelen heeft aan dezen maaltijd voorts mededeeling gedaan van de wijze, waarop het hem ter beschikking gestelde fonds zal worden besteed. O.a. heeft hij bij de verdeeling van het bedrag gedacht aan het Frederik van Eeden-Genootschap, het Karel van de Woestijne-Genootschap, de Societa Spinozana en de Internationale School voor Wijsbegeerte; instellingen, die uiteraard alle zijn volle sympathie hebben. De omstandigheid, dat deze ‘wilsbeschikking’ deed denken aan de voorlezing van een testament, heeft aan de opgewekte stemming aan tafel geenzins afbreuk gedaan, aangezien de heer Van Suchtelen er ook kennelijk geen sombere gedachten bij had.”
In: Het Vaderland 24 oktober 1938 [hier]

In: De joodsche geest en de litteratuur
“Maar men vindt dezelfde spanning bij Dostojefski zonder de Joodsche afstamming, terwijl niemand beter dan Sjestof heeft aangetoond, hoe ook achter de juist mathematische bewijsvoering van den Jood Spinoza het probleem van Dostojefski komt opduiken... ‘als men naar zijn stem luistert.’”
Hoofdstuk VIII door dr. Menno ter Braak. In: Antisemitisme en jodendom onder redactie van H.J. Pos, 1939 [hier]

In: Versterving en gros. Met Van Genderen Stort in een fictieve wereld. De ziel van flesch en mensch
“De eenigszins koddige deftigheid, waarmee de romanpersonages gedurig bezig zijn zachtkens te ‘versterven’ (sommigen radicaler, anderen gematigd) maakt de lectuur van ‘Rondom een Balling’ beurtelings tot een opwekkende en een monotone taak; want men kan soms zijn lachen niet bedwingen, als het blijkbaar zeer ernstig gemeend is, terwijl, anderzijds, het vermaak toch niet intens genoeg is om de consumptie van ruim 250 pagina's te rechtvaardigen. De een versterft hier in Spinoza, de ander in Epicurus, een derde in Thomas à Kempis, maar allen hebben de bleekheid gemeen van wezens, die zorgvuldig van iedere aanraking met een ongestyleerde, al te plebejische realiteit zijn gespeend.” Over Reinier van Genderen Stort, Rondom een Balling (Em. Querido's Uitg. Mij, A'dam 1939). In: Het vaderland 24 oktober 1939 [hier]

In: Gorter en Marsman
“Uitstekend is b.v. wat Marsman zegt over Gorters erotische verbeeldingswereld, waarvan hij de betrekkelijke ongeschakeerdheid betoogt; niet minder belangrijk de passage over Gorters ontdekking van Spinoza; beter misschien nog de karakteristiek van Gorters ontwikkeling naar het radicale socialisme (communisme) toe; een onderwerp, waarover veel gemeenplaatsen gedebiteerd zijn.”
Naar aanleiding van H. Marsman, Herman Gorter. In: In gesprek met de onzen (1946). [Uit toelichting. In Gesprek met de Onzen werd samengesteld op grond van enkele aanteekeningen van den schrijver, o.a. een lijst van alle op te nemen artikelen. Ook de titel was door hem vastgesteld. [hier]

 

Conclusie: Wel over het Spinozahuisje, maar over Spinoza zelf heeft Menno ter Braak nooit geschreven (behalve dan een beetje in dat verhaal over het Spinozahuisje). Hij laat slechts af en toe eens zijn naam vallen. Dat was alles.