Nogmaals over Solomon Maimon (1753 - 1800)

Blij was en ben ik met de tip van Adrie Hogendoorn bij mijn vorige blog over Solomon Maimon, dat diens Mijn levensverhaal in het Nederlands is vertaald. Ik vond via internet een goed exemplaar bij een antiquariaat en inmiddels heb ik het kunnen lezen. Het verscheen oorspronkelijk in 1793. 
Atlas [Amsterdam/Antwerpen,] bracht het uit in 1994; W. Hansen maakte een merkbaar deskundige en goed leesbare vertaling die hij van noten en een nawoord voorzag. Verstandig was ook zijn ingreep om enige langere informatieve of beschouwelijke tekstdelen die de autobiografie onderbraken, als bijlagen aan het slot toe te voegen. Die stukken schijnen in sommige vertalingen wel eens te zijn weggelaten.

Het was een waar genoegen om het boek te lezen: wat een belevenissen, wat was het een moeizaam proces voor een zeer begaafde jongen om zich te ontworstelen aan de benepen en eenzijdige joodse ontwikkelingsmogelijkheden in Oost-Europa: almaar die Talmoed… Die dialectiek ervan scherpte wel het verstand en het zelf denken van de begaafde jongeling, hetgeen hem toch onvoldoende kon bevredigen en die (vrouw en kinderen aan hun lot overlatend) op zoek ging naar wetenschap en filosofie elders. De teleurstelling dat hij in Berlijn niet werd toegelaten door de er al wonende joden. Zijn vele omzwervingen door Duitsland en Nederland, het is interessant te lezen vooral door wat Maimon allemaal aan kritische, verstandige en vaak heel geestige opmerkingen in zijn tekst plaats. Soms had ik bij lezing het gevoel: het zou zomaar Spinoza kunnen zijn. En juist dit autobiografische boek waarin hier en daar de naam van Spinoza voorkwam, deed me soms denken: bezaten we maar een dergelijk boek van Spinoza. Die wilde wel het liefst onbekend blijven en achter zijn filosofie verdwijnen, maar hoe boeiend zou het niet geweest zijn voor degenen die behalve in zijn filosofie ook in zijn leven geïnteresseerd zijn, om een dergelijk levensverhaal van hem te hebben. Jammer dat Spinoza’s vrienden niet, net als bij Maimon, meer hebben aangedrongen op het schrijven van zo’n verhaal over zijn leven en hoe hij tot zijn denkbeelden gekomen is. Maar het is niet anders.

In het eerste hoofdstuk van het tweede deel van zijn Mijn Levensverhaal schrijft Maimon:

“Ik las Spinoza. Het diepzinnige denken van die filosoof en zijn liefde voor de waarheid vielen bij mij buitengewoon in de smaak, en omdat ik in Polen bij de bestudering van de kabbalistische werken al op zijn filosofie was gestuit, begon ik er opnieuw over na te denken. Ik raakte zo overtuigd van de waarheid ervan dat alle pogingen van Mendelssohn om me ervan af te brengen, vruchteloos waren.” (p. 132)

Dat wil niet zeggen dat hij letterlijk bij het vroegere bestuderen van de kabbala, waarover hij in het eerste deel schreef, al met Spinoza kennis had gemaakt, maar dat hij nu achteraf beseft dat er veel overeenstemming zou zijn tussen Spinoza’s filosofie en van wat hij van de kabbala had begrepen. “In feite,”schrijft hij, “is de kabbala niets anders dan uitgebreid spinozisme waarin niet alleen het ontstaan van de wereld uit de beperking van het goddelijk wezen in het algemeen wordt verklaard, maar ook het ontstaan van iedere wezensvorm en de verhouding ervan tot al het overige uit een individuele eigenschap van God wordt afgeleid.” Later werd hij kritisch over wat hij zag als het politiek gebruik van de kabbala. Over godsdienst in het algemeen en de joodse in het bijzonder heeft hij heel intelligente historisch-kritische analyses. Over Mozes Mendelssohn schrijft hij daarna een heel fraai en liefdevol portret.

Hij is dus zowel talmoedist, zeer thuis in de kabbala en heeft veel studie gemaakt van zijn lievelingsfilsofoof, naar wie hij zich ook noemde, Maimonides. Hij is ook goed thuis geraakt in Spinoza en Kant, over wiens filosofie hij een kritische monografie liet verschijnen, waarvan Kant had gezegd dat Maimon bewees een van de zeer weinigen te zijn die hem begrepen.

In de volgende passage die hij in zijn Mijn levensverhaal aan Spinoza wijdt, kun je zien dat hij er goed in thuis is, maar ook dat kennis van die andere benaderingen hier en daar tot een zekere vervorming leiden. Hij schrijft:

“De spinozistische filosofie [..] veronderstelt een en dezelfde substantie als directe oorzaak van alle verschillende werkingen, die als predikaat van een en hetzelfde subject moeten worden beschouwd.

Materie en geest zijn bij Spinoza een en dezelfde substantie die zich nu eens door middel van het ene en dan weer door middel van het andere attribuut manifesteert. Die substantie is volgens hem niet alleen het enig mogelijke zelfstandige (van een uitwendige oorzaak onafhankelijke) wezen maar ook het enige op zichzelf bestaande wezen, waarvan de bestaanswijzen (modi – de attributen, op welbepaalde wijze beperkt) alle zogenoemde wezens buiten hem zijn. Iedere welbepaalde werking in de natuur wordt bij Spinoza niet betrokken op de voorafgaande oorzaak (dat is slechts een modus) maar direct op die eerste oorzaak of substantie, die alle wezens gemeen hebben.

In die filosofie is de eenheid reëel en het veelsoortige slechts ideëel. In de atheïstische filosofie is het precies omgekeerd. Het veelsoortige is reëel, in de natuur der dingen zelf geworteld. De eenheid die men in de orde en wetmatigheid van de natuur waarneemt, is volgens die filosofie slechts toevallig; daarmee plegen wij ons willekeurige systeem ten behoeve van de kennis vast te stellen.

Het is onbegrijpelijk dat men de spinozistische filosofie atheïstisch heeft kunnen noemen; ze zijn tegengesteld aan elkaar. In de laatste filosofie wordt het bestaan van God en in de eerste het bestaan van de wereld ontkend. Het zou dus eerder het akosmische systeem moeten heten.” [p. 184, 185; onderstrepingen van mij, SV]

                                                    * * *

De vervormingen, waarbij dus Spinoza’s filosofie vanuit een of meer andere wordt begrepen en zo een onspinozistische interpretatie in de schoenen geschoven krijgt, heb ik onderstreept en licht ik hier nader toe:

“predikaat van een en hetzelfde subject” is niet de manier waarop Spinoza zelf erover schrijft. Uiteraard is hem deze Aristotelische en Scholastieke benadering bekend. Als je die ‘werkingen’ alleen maar als predikaat ziet, blijf je op logisch niveau, terwijl Spinoza juist het ontologische en logische, het zijn en het kennen ervan in één beweging wil meenemen.

“wezens buiten hem zijn” ontkent het immanente karakter van alle modi waar Spinoza nadrukkelijk op wijst. Er bestaat niets buiten de substantie of God, alles is in en afhankelijk van de substantie of God.

“direct op die eerste oorzaak” ontkent of ziet niet de dubbele veroorzaking, zowel voor het concrete tot bestaan komen door veroorzaking via de naaste oorzaken (bepaalde modi), als via de verwijderde oorzaak van de essentie van al wat tot bestaan komt en behouden blijft (hetgeen Curley toelicht als de algemene natuurwetmatigheid enerzijds en de reële omstandigheden als bestaansvoorwaarden anderzijds – even uit het hoofd geformuleerd)

“het veelsoortige slechts ideëel”. Dat is een uitleg die de kantiaans-kritische filosofen en later de idealisten ervan maken. Alsof de wereld bestaat uit verschijnselen, zoals wij die alleen maar bedenken - fenomenen die wij met ons verstand creëren. Hier pleegt Maimon een kantiaanse lezing van Spinoza.

“het bestaan van de wereld [wordt] ontkend” is niet zoals Spinoza het ziet. Die benadrukt op diverse plaatsen juist dat de enige dingen die bestaan de substantie én de modi zijn. Dát is zijn ontologie. Dus akosmische is aardig bedacht, maar onzin.

                                                   * * *

Bovenstaande tekst citeer ik hier ook uit de Engelse vertaling die – waar Sjraar Truijen op attendeerde - bij archive.org te raadplegen is: Solomon Maimon: An autobiography. Translated from the German, with additions and notes by J. Clark Murray. Alexander Gardner, Paisley etc. 1888

The Spinozistic system, on the contrary, supposes one and the same substance as immediate cause of all various effects, which must be regarded as predicates of one and the same subject. Matter and mind are, with Spinoza, one and the same substance, which appears, now under the former, now under the latter attribute.

This single substance is, according to him, not only the sole being that can be self-dependent, that is, independent of any external cause, but also the sole self-subsistent being, all so-called beings besides it being merely its modes that is, particular limitations of its attributes.

Every particular effect in nature is referred by him, not to its proximate cause (which is merely a mode), but immediately to this first cause, which is the common substance of all beings.

In this system unity is real, but multiplicity is merely ideal. In the atheistic system it is the opposite. Multiplicity is real, being founded on the nature of things themselves. On the other hand, the unity, which is observed in the order and regularity of nature, is merely an accident, by which we are accustomed to determine our arbitrary system for the sake of knowledge. It is inconceivable therefore how any one can make out the Spinozistic system to be atheistic, since the two systems are diametrically opposed to one another. In the latter the existence of God is denied, but in the former the existence of the world. Spinoza's ought therefore to be called rather the acosmic system.