Protestantse bestrijding van Spinoza

Ook aan Protestantse zijde wordt nog steeds studie gemaak van (en gestreden tegen) Spinoza. Zo promoveerde twee weken geleden, op 21 jan., aan de Protestantse Theologische Universiteit te Utrecht de heer J.M. (Martijn) Bac op het proefschrift:

Perfect Will Theology:
Divine Agency in Reformed Scholasticism
as against Suárez, Episcopius, Descartes, and Spinoza

Een theologie van Gods volmaakte wil
Gods handelen in de gereformeerde scholastiek
tegenover Suárez, Episcopius, Descartes en Spinoza

Ik vind het wel aardig om [uit 't Word-doc van hier] twaalf van zijn zeventien stellingen op te nemen - om een idee te krijgen: 

 

1.     Perfect Being theologie staat in de traditie van de Israëlieten die de Kanaänitische godsnaam !Ayël.[, lae (God de Allerhoogste) op JHWH toepasten, het Jodendom en Jezus die de titel ὕψιστος (de Allerhoogste) van Zeus als eigennaam voor de God van Israël gebruikten, en de vroege Kerk die de Romeinse godsaanduiding Optimus Maximus (de Beste en Hoogste) voor de Drieënige gebruikte. Zo sluiten ook openbaringstheologie en wijsgerige theologie elkaar niet uit, maar kunnen elkaar aanvullen. Vgl. par. 1.3 van dit boek. 2.     Het klassiek gereformeerde model van goddelijk handelen, dat conceptueel op Duns Scotus teruggaat, vormt de hoofdlijn van het zeventiende-eeuwse denken. Binnen de context van Perfect Being-denken passen Suárez, Episcopius, Descartes en Spinoza dit model op uiteenlopende wijzen aan.  

3.     Het gereformeerde model verbindt de tweeslag van Gods wezen en handelen met het mogelijke en werkelijke door middel van Gods wil. Gods absolute macht en natuurlijke kennis ten opzichte van het mogelijke komt structureel voor zijn willen; zijn vrije kennis en geordineerde macht ten opzichte van het werkelijke volgt erna. Dit model is het enige dat Gods betrokkenheid op de werkelijkheid consistent met haar contingentie verbindt, en zo tussen fatum en fortuna laveert. Vgl. par. 1.4 van dit boek.

4.     In Melchior Leydecker’s natuurlijke theologie  impliceert de noodzakelijkheid (en onafhankelijkheid) van Gods bestaan de vrijheid van zijn handelen. De modi van beide principia van de natuurlijke theologie (Gods bestaan en handelen) worden daarentegen door Descartes en Spinoza  ten onrechte vereenzelvigd. Vgl. par. 2.3 van dit boek.

5.     William Twisse is de eerste theoloog die een systematische weerlegging van de theorie van de middenkennis biedt vanuit de synchrone contingentietheorie. Vgl. par. 3.6.2 van dit boek.

6.     Gisbertus Voetius spreekt over God als zijnde boven het zijn (ὑπεροÏŤσία), wiens handelen niet in modale termen benoemd kan worden. Op de achtergrond speelt hier de oude betekenis van noodzakelijk als onvermijdelijk en contingent als feilbaar mee, maar feitelijk benut Voetius de fundamentele categorie van de hypothetische noodzakelijkheid om de effectiviteit van Gods handelen en de contingentie van wat Hij bewerkt te verbinden. Vgl. par. 4.9 van dit boek.

7.     De Dordtse Leerregels kunnen met één oppositievierkant samengevat worden.Vgl. par. 8.3.2 van dit boek.

8.     Spinoza was niet de “voornaamste uitdager van de fundamenten van geopenbaarde religie,” maar gaf wel de meest radicale herinterpretatie van die fundamenten door in de godsleer de natuurlijke kennis centraal te stellen. Dit is geen secularisme, maar panentheïsme.  Contra Jonathan Israel, Radical Enlightenment, (Oxford, OUP: 2001), 159.

9.     Leydecker is met Hume (Treatise IV.v) van mening dat Spinoza’s opvatting van de eenheid van substantie het fundament van zijn atheïsme vormt, maar werkt duidelijker uit, dat Spinoza ten onrechte contingente causaliteit uitsluit.

10.  Mogelijke werelden semantiek versterkt Perfect Being theologie door concrete criteria voor volmaaktheid te bieden in de verbinding van Gods bestaan, natuurlijke kennis en almacht met het wereld-systeem, en in de verbinding van zijn wil, vrije kennis en geordineerde macht met de werkelijke wereld. 

11.  De twee belangrijkste Schriftplaatsen voor de gereformeerde wils-en predestinatieleer (Rom.11:36 en Ef.1:11) hebben een universalistische strekking.

12.  Intuïtief geldt dat wie met de dichter William Blake “een wereld in een zandkorrel” ziet, ontelbare godsbewijzen vindt. Cognitief geldt tevens dat ook voor mogelijke werelden opgaat: ex nihilo nihil fit. Het bestaan van mogelijke werelden veronderstelt een almachtige Schepper die deze mogelijkheden kan realiseren.