Rena Gertrud Fuks-Mansfeld (1930 – 2012) Spinoza in "De Sefardim in Amsterdam tot 1795"
Spinoza in de Nederlands-joodse historiografie # 17
Over Renate Gertrud Fuks-Mansfeld had ik op 3 december, kort na haar overlijden, een herdenkingsblog, waarnaar ik kortheidshalve voor méér gegevens over haar kan verwijzen. Daarin maakte ik uiteraard ook melding van haar Leidse dissertatie waarvan in 1989 bij uitgeverij Verloren een handelsuitgave verscheen: De Sefardim in Amsterdam tot 1795. Aspecten van de ontwikkeling van een joodse minderheid in een Hollandse stad.

Ik heb uiteraard vooral ernaar gekeken hoe ze Spinoza behandelt. Dat doet ze kort maar krachtig en mét vooral begrip voor de moeilijkheden waar de Mahamad, het bestuur van de Sefardische gemeente, voor stond. Ze vindt dat de aandacht wel wat teveel naar Uriël da Costa en vooral Spinoza uitgaat en wil wat tegenwicht bieden door meer naar de lotgevallen van de hele gemeenschap te kijken – en dan ook niet zozeer de rijkere kooplieden, maar de gewone mensen en zoveel mogelijk aspecten van het culturele leven in brede zin in beeld brengen.
“In tegenstelling tot de algemene mening, die vooral gevormd werd naar aanleiding van de behandeling van Uriël da Costa en Baruch d'Espinoza, waren de rabbijnen bijzonder geduldig voor twijfelaars. Soms gaven zij zelfs de raad aan een twijfelaar, om liever terug te gaan naar het moederland. De overbelichting, die de lotgevallen van Da Costa en Spinoza in de historische overlevering hebben gekregen, heeft het zicht op de normale gang van zaken in de Sefardische gemeente verduisterd. Want al vertoonde het ledental van de Sefardische gemeente van Amsterdam in de eerste helft van de zeventiende eeuw grote fluctuaties, er ontstond toch een vaste kern, die de grondslag legde voor de typische Sefardische cultuur van de Amsterdamse gemeente, die uit die bronnen putte: de Iberische, de joodse en de Noordnederlandse cultuur.” [p. 103-104]
“De individuele jood, die in Holland zijn recht zocht, kon er zeker van zijn zakelijk en onbevooroordeeld behandeld te worden. Dit deed de joden ook elders in de Republiek vaak het lokale recht prefereren boven het aloude traditionele joodse recht, dat door de rabbijnen werd uitgeoefend en waartegen geen hoger beroep mogelijk was. De Mahamad van de Sefardische gemeente heeft slechts éénmaal het rabbijnse recht met kracht gehanteerd: bij de uitspraak van de grote ban tegen Baruch d'Espinoza in 1656 wegens zijn openlijk uitdragen van ketterse en atheïstische ideeën. Deze gebeurtenis trok ook in niet-joodse kring grote aandacht. Waarschijnlijk heeft het Amsterdamse stadsbestuur na deze uitspraak de Mahamad duidelijk gemaakt dat het alleen aan de stedelijke rechtsmacht voorbehouden was om personen uit zijn grondgebied te verbannen, want hierop kwam in feite de grote joodse ban neer, hoewel dit niet in de bronnen terug te vinden is. In deze zin kan ook het reeds eerder genoemde besluit van de burgemeesters van 1683 in zake de door de Mahamad gehanteerde straffen beschouwd worden. Daarna is de Mahamad onder voortdurende controle van het stadsbestuur binnen de grenzen van zijn lokale rechtsmacht gebleven.” [p. 83]
“Menasseh Ben Israel was echter reeds in Engeland, toen de grote crisis in de Sefardische gemeenschap losbrak. De inmiddels uit Nederlands Brazilië teruggekeerde Izak Aboab da Fonseca en Saul Levi Mortera stonden alleen in een moeilijke strijd. Er waarden allerlei heterodoxe ideeën onder de gemeenteleden rond, die grote onrust veroorzaakten. Uit de tijd zelf hebben wij slechts indirecte gegevens over de concrete inhoud van deze ideeën, maar zoveel is duidelijk, dat de goddelijkheid van de wet van Mozes centraal stond in de probleemstelling. Het was vooral Baruch d'Espinoza, de zoon van een vooraanstaand lid en bestuurder van de Sefardische gemeente, die als ordeverstoorder optrad. Hij was als joodse jongen in Amsterdam geboren en zijn afwijkende ideeën konden niet aan vroegere katholieke invloeden geweten worden. Hij was een briljante leerling van Saul Levi Mortera en als koopman in Amsterdam gevestigd. Er is over de invloeden, die de jonge Spinoza in eigen kring en in contacten met de niet-joodse omgeving zou hebben ondergegaan zeer veel geschreven, maar de gegevens zijn geput uit zijn latere werken, die hij schreef toen hij al geruime tijd buiten de joodse gemeenschap leefde. In ieder geval maakte hij van zijn twijfels aan de waarheid van het joodse geloof geen geheim. Hij verkondigde zijn meningen aan zijn klasgenoten en er is beslist stormachtig gedebatteerd, al hebben wij hierover geen getuigenissen. Ten slotte bleek deze jonge Amsterdamse Sefardi zo'n gevaar voor de geestesrust van velen, dat de Mahamad na veel waarschuwingen en lange deliberaties met de rabbijnen besloot de grote ban over hem uit te spreken. Op 27 juli 1656 werd hij voorgoed uit de joodse gemeenschap gestoten. Hijzelf was toen reeds vrijwillig uit de kring van zijn familie en jeugdvrienden vertrokken, om nooit meer terug te keren.
Spinoza in de Nederlands-joodse historiografie #1, #2, #3, #4, #5, #6, #7, #8, #9, #10, #11, #12, #13, #14, #15, #16,
Ook in #3 (over Menachem Man ben Salomo ha-Levi Amelander) komen we Rena G. Fuks-Mansfeld tweemaal tegen.
Renate G. Fuks-Mansfeld & Armand Sunier, Geschiedenis van de Joodse Geestelijke Gezondheidszorg in Nederland. Van Gorcum, 1997.
Voor andere boeken over de Portugese joden van Amsterdam, zoaLs
Voor ik overga naar het beeld dat ze van Spinoza geeft citeer ik een passage, waarin het lijkt alsof een tekst van Spinoza in de TTP naklinkt:
Verder vermeld ik nog van haar:
Tirtsah Levie Bernfeld: Poverty and Welfare among the Portuguese Jews in Early Modern Amsterdam [The Littman Library of Jewish Civilization, 2012] verwijs ik naar dit blog.