Richard Mason’s Spinoza’s God [2]

Mijn bespreking van Richard Mason, The God of Spinoza. A philosophical study (Cambridge University Press, 1997), die ik in het vorige blog begon, kan ik m.i. niet beter vervolgen (en beëindigen) dan kort een aantal thema’s aan te geven die het boek voor mij zo aantrekkelijk maken.

• Hoe het bestaan van God volgens Spinoza vanuit zijn definitie voor hem zo buiten kijf was – zo vanzelfsprekend (samenvallend met de natuur in meest brede zin verstaan) - dat hij niet veel werk maakte van het bewijzen van het bestaan van die God. Hij werd daarbij uiteraard niet gehinderd door christelijke theologische preoccupaties.

• Over de relatie van God en de wereld maakt Spinoza wel gebruik van de termen  natura naturans (dat wat op zichzelf is, God of de substantie)  en natura natarata (de modi van Gods attributen), maar hij geeft in de Ethica alleen die woorden mee en laat allerlei vragen onbeantwoord over de relatie ertussen: apart, verbonden, één ding?

• Mason verzet zich tegen het verklaren van de relatie substantie – modi als logisch predicaat/gezegde van een subject (de benadering van Curley en Bennett), ook niet als die van species – genus (de benadering van Wolfson). Hij neemt de positie in dat individuele dingen voor Spinoza werkelijk bestaan.
In het tweede hoofdstuk, “How God acts”, gaat hij uitgebreid in tegen de pogingen van Bennett en Curley om Spinoza een logisch jasje aan te trekken. Spinoza moet z.i. niet vooral als logicus gelezen worden - met logica was hij niet bezig, maar met de causale relatie van dingen en hun actie op elkaar.

• Hij geeft een goede, interessante uitleg over hoe de oneindige modi te begrijpen zijn: als samenstelling/aggregaat van eindige modi, gezien als oneindige reeks en – vooral- zonder causaliteit uitgaande vanuit die oneindige modi richting de eindige modi. Spinoza moet volgens hem er een equivalent in de natuur in gezien hebben zoals inde geometrie een lijn uit oneindige punten bestaat. Een verhelderende gedachte. *)

• Zo kan het “oneindige idee van God” gelezen worden als de oneindige reeks van gedachten die reëel mogelijk zijn.

• De intelligibiliteit, de zelfverklarende orde van de natuur – dát is bedoeld met causa sui.

• Determinisme betekent ‘slechts’ hoe dingen bestaan en handelen. Wat er gebeurt in de natuur is afhankelijk van andere dingen die gebeuren in de natuur. Meer moeten we er niet achter zoeken. Er is dus geen enkele aanleiding voor fatalisme.

• Hij geeft een aantrekkelijke verklaring van waarom er bij Spinoza (niet als bij Descartes) geen plaats is voor twijfel of voor onzekerheid. Zoals er bij hem transcendente God bestaatkan er ook niet zo’n variant als een demon bestaan. Spinoza heeft niets van een twijfelaar of van eenscepticus. Maar ook is hij geen rationalist in die zin dat de ervaring geen rol zou spelen. Spinoza leidt niet alles af van algemene principes. Uitgebreid behandelt hij Descartes leer van twijfel en vergissing en laat vervolgens duidelijk zien dat de basis van Spnoza’s zekerheid zijn visie op de natuur is. Daaraan had  hij een kader waarin twijfel en vergissen een zinvolle en praktische plaats konden krijgen.

• Bij Spinoza staat niet ‘hoe we kennen’ (epistemologie) voorop, maar ‘hoe dingen zijn’ (metafysica). Hij zag geen aanleiding (vond het verkeerd) de wereld te bekijken vanuit het eigen bewustzijn. Spinoza’s volgorde is: er is natuur, daarin zijn er mensen en die hebben diverse vormen van kennen.
Dat we blijkbaar in staat zijn dingen, de natuur, te begrijpen, dat de natuur zo elkaar zit, is voor Spinoza als het ware vanzelfsprekend. Zijn uitgangspunten, zijn overtuiging, is dat voor alles een oorzaak of reden bestaat. Waarbij beiden, causa sive ratio, niet te scheiden zijn: het gaat om hetzelfde ‘ding’ op twee verschillende manieren te beschouwen. Met, zo ziet Mason het (een verademing tegenover de latere Della Rocca), wel prioriteit voor causa: dingen gebeuren en zijn te verklaren, d.w.z. te begrijpen.

• En dan is er nog zeer uitgebreid aandacht voor Spinoza’s houding tegenover religie; wat religie voor hem betekent. Ook van belang, maar ik haalde er vooral aandachtspunten als de vorige uit.   

Enfin, ik zou zo nog wel een tijdje door kunnen gaan. Maar ik denk dat ik met deze paar voorbeelden wel kan volstaan om een indruk te geven. Het is een boek waarin je kunt blijven lezen en telkens weer interessante ideeën en benaderingswijzen kunt opdelven. Het is vooral de nuchtere, down to earth interpretatie die dit boek zo’n waardevol hulpmiddel maakt bij het trachten te begrijpen van (de waarschijnlijk meest echte) Spinoza. Zo ervaar ik Richard Mason.

Stan Verdult

_________________

*) Voor wie Spaans lezen noteer ik hier dat het artikel van Mario Gómez Torrente, "La teoría de los modos infinitos de Spinoza" in: Revista Latinoamericana de Filosofia, Vol XXIII No 2 (Primavera 1997) als PDF te vinden is bij het Instituto de Investigaciones Filosóficas - Universidad Nacional Autónoma de México

Reacties

Mooie, informatieve samenvatting Stan. Ik herken een aantal punten die ik ook tegenkom in zijn laatste boek. O.a. de argumenten tegen Curley en Bennett (Spinoza is 'de re' en niet 'de dicto'), waar ik het heel erg mee eens ben. Ook je kwalificatie 'down to earth' herken ik en die spreekt mij aan. Je maakt me wel nieuwsgierig om met zijn hele gedachtengoed kennis te maken. N.a.v. je eerste blog over hem had ik gedacht dat je misschien nog aandacht zou besteden aan wat hij zegt over attributen, daar was ik wel benieuwd naar, maar misschien zegt hij alleen iets over de term. Ik ga me eerst maar eens verder verdiepen in zijn laatste boek (dat postuum verscheen en een bundeling is van eerder verschenen artikelen en congresbijlagen)

Henk, dank voor je (h)erkenning.
Je las in het vorige blog al dat hij de term ‘attributen’ noemt: “one of his most damagingly misleading choices of terminology” (p. 41).
Hij heeft van p. 45 - 50 vervolgens een uitgebreide paragraaf over de attributen. Ik denk er nog even over of ik daar nog op zal ingaan.

Stan,
Ik ben intussen het boek beginnen lezen, en ben eerst naar hoofdstuk 10 “Understanding eternity” gegaan. Het verwondert me dat jij niet hetzelfde deed en in je bespreking niet zo veel zegt over dit onderwerp. Als ik op een vorig blog vroeg of ik eerst het boek moest lezen ofwel je bespreking, dan was dat inderdaad een ongewone vraag die alles te maken had met precies dit hoofdstuk. Ik had het gevoel dat heel onze voorbije discussies over eeuwigheid op dit blog, iets had van een thriller, waarbij we tenslotte kwamen tot het sterke vermoeden dat de ontknoping bij Mason zou te vinden zijn. En ik vreesde een beetje dat je bespreking zou verklappen hoe het zat, zodat de spanning bij het lezen ven het boek zou verloren gaan… Nu je dat niet gedaan hebt, ga ik het hier wel proberen doen, dus de blogbezoekers die liever de ontknoping in Masons boek willen vinden, zijn gewaarschuwd en mogen nu niet verder lezen…
Allereerst: levert Mason de ontknoping van de thriller? Ja en neen. Het is niet dé finale opheldering, maar het is wel een spiraalvormige tocht naar de kern van de zaak, waarbij vele mogelijke vragen en antwoorden de revue passeren, en je achteraf het gevoel hebt heel wat dichter bij het finale antwoord gekomen te zijn. Je eindigt wel met evenveel vragen als aan het begin van de tocht, maar het gaat om andere vragen…
De zoektocht op dit blog was vooral geconcentreerd rond eenduidige definitie van begrippen en rond logica van de redeneringen. Het boeiende van Mason is nu dat hij deze vragen niet uit de weg gaat, maar tegelijk andere vragen stelt. De belangrijkste daarvan is m.i. deze: waarom heeft Spinoza het over de eeuwigheid van de geest in de handleiding voor het duurzame geluk (deze twee woorden zijn poging om een betere term te vinden voor het “heil” van De Dijn) die de Ethica is?
Het duidelijkste bewijs dat Mason ook de vraag naar logische afleiding zeer ernstig neemt, is dat hij zeer uitvoerig ingaat op de argumentatie van de m.i. meest gezaghebbende auteur inzake logica van de Ethica, Jonathan Bennett. Zoals waarschijnlijk vrij bekend, is Bennett vernietigend over de tweede helft van E5 én over de eeuwigheid van de geest in het bijzonder: “rubbish which causes others to write rubbish”. Mason ontkent niet dat de logica van Spinoza inderdaad gebreken vertoont, maar stelt m.i. terecht dat dit niet impliceert dat de stelling geen waarheid bevat. Spinoza gebruikt trouwens uitdrukkelijk ook niet-rationeel argument voor zijn stelling: “niettemin beseffen wij en ervaren dat wij eeuwig zijn” (E5p23s).
Wat bedoelt Spinoza met zijn “eeuwigheid van de geest”? Hoewel de woorden onmiddellijk doen denken aan hun betekenis in de Joods-Christelijke godsdienst, vermeldt de Ethica expliciet dat het niet gaat om een persoonlijke onsterfelijkheid of een beloning voor de beoefening van de deugd in het aardse leven. Gaat het dan puur om een rationele betekenis, meer bepaald het eeuwig zijn van de adequate gedachten die tijdens ons leven deel hebben gemaakt van onze geest? Als het dit laatste zou zijn, dan is het een begrip dat geen enkele toegevoegde waarde lijkt te hebben aan het doel dat de Ethica zich stelt; de weg wijzen naar het duurzame geluk.
Het meest waarschijnlijke antwoord lijkt dat Spinoza de woorden "eeuwigheid van de geest" gebruikt op dezelfde manier als hij het woord God gebruikt: het betekent niet wat het in de Joods-Christelijke godsdienst betekent, maar het staat toch niet volledig los van die religieuze betekenis. De eeuwigheid van de geest bij Spinoza is wel degelijk een begrip dat dient tot het bereiken van gemoedsrust. Mijn interpretatie is deze (die m.i. ook door Einstein verwoord werd): onze tijdelijkheid is niet meer dan schijn; onder het licht van de eeuwigheid is ons bestaan nooit voorbij.

Stan, trek je eigen plan, je hoeft voor mij niet over de attributen te gaan schrijven als je dat niet van plan was. Waarschijnlijk zal ik het boek zelf wel lezen (ik zie trouwens dat ze het ook in de UB hebben, dus daar kan ik altijd eerst nog eens gaan kijken).
Mark, ook dank. Interessant die vergelijking van het gebruik van 'eeuwigheid van de geest' met het gebruik van 'God'. Maar of tijdelijkheid voor Spinoza alleen maar schijn is?

Henk,
Mijn laatste zin over tijdelijkheid als schijn, is -zoals ik schreef- mijn eigen interpretatie, niet deze van Mason. Mason komt niet tot een eigen formulering, maar lijkt wel het meeste te voelen voor de interpretatie van ene Pierre-Francois Moreau, die schrijft: "J'éprouve ma finitude, donc mon éternité", wat zou betekenen dat ik, bij het kennen van een eeuwige waarheid, door het contrast met mijn eigen eindigheid de eeuwigheid voel en ervaar. Ik zie echter niet zo veel in deze interpretatie - of ik kan ze onvoldoende vatten, dat kan natuurlijk ook.
Verder ben ik er nog niet uit of tijdelijkheid voor Spinoza een illusie was dan wel enige ontologische realiteit bezat. Kunnen we in de toekomst nog eens over discussiëren.

Mark,
Aan jouw lange reactie van 16:21vond ik wel grappig te merken hoe ieder een discussie op z’n eigen wijze ervaart. Jouw beschrijving van een soort suspense en het toewerken naar een plot en ontknoping die dan te vinden zou zijn in dat laatste hoofdstuk van Mason over “Spinoza en de eeuwigheid”, leuk om te lezen, maar iets vergelijkbaars had ik helemaal niet.

Ik realiseer me wel sterk dat Spinoza van begin afaan een soort van interesse in eeuwigheidsaspecten had, die ik helemaal niet heb. En die ik ook eerder eigenlijk als een manier van spreken ervaar, dan als een bewust gewild doel. Ik heb namelijk het gevoel dat het mogelijk net zo’n soort van oud-Hebreeuwse manier van spreken is als waar Spinoza in de TTP op wijst. B.v. dat vroegere joden de gewoonte hadden om een heel grote berg “Gods Berg” te noemen en een zwaar onweer “Gods onweer” e.d.

Zo heeft Spinoza een zekere gewoonte (misschien ook joods) om het bereiken van een ‘hoog goed’ dat je a.h.w. niet meer ontnomen kan worden ‘een eeuwig goed’ te noemen. In een van de eerste zinnen in zijn (meest waarschijnlijke) eerste en dus jongste werk, de TIE, heeft hij het over “continua ac summa in aeternum fruerer laetitia” waarnaar hij als jongeman op zoek was. Van Suchtelen vertaalt: dat hij zich afvroeg of er iets bestond waardoor ik, wanneer ik het had gevonden en verworven, “eeuwig een gestadige en hoogste blijheid zou genieten”. En Theo Verbeek: of er iets is dat “mij tot in eeuwigheid en zonder onderbreking de hoogste blijdschap zou geven.”
Ik beschouw dat niet als serieus ‘echte’ eeuwigheid bedoelen, maar als een gevoelsuitdrukking dat je hoopt iets als “eeuwige vrede”, of de hoofdprijs van “altijd blij” te kunnen zijn zal hebben gewonnen.

Iets daarvan moet Spinoza altijd bij gebleven zijn en formuleert hij in deel 5 van de Ethica als amor Dei intellectualis en als “eeuwig deel van de geest”.

Maar niet iedereen heeft dat verlangen. Ik ken het niet.

Dat het om een manier van spreken gaat zie je ook in de TP. Hoe vaak zie je hem daarin in imperiumzaken - die toch tijdelijke zijn - het over "in aeternam" hebben; de "aeterna decreta" van monarchen vloeien hem zo de pen uit. Het tijdelijk lijkt dus vol eeuwigheid te zitten (bij wijze van spreken).

En zo, Mark, ben ik helemaal eens met wat je om 20:17 zegt over de door jou geciteerde zin van Pierre-Francois Moreau – daar zie ik ook niets in.

Stan, onlangs verdedigde je nogal stevig het standpunt dat bij Spinoza essenties van dingen eeuwig zijn. Je meende zelfs dat ze onderscheiden en identificeerbaar besloten liggen in de attributen. Bedoelde je daar ook eeuwigheid 'bij wijze van spreken'?

Henk, ik hoop binnenkort met een blog te komen hoe volgens mij Spinoza's zienswijze dat essenties van dingen eeuwig zijn bedoeld kan zijn en ook in deze tijd nog als een treffende uitleg van de wereld begrepen kan worden (zodat het toch niet zo'n onzin hoeft te zijn als het misschien lijkt?). Het zal dan blijken te gaan om (zoals we van Spinoza gewend zijn) zowel reële eewigheid als tegelijk een wijze van spreken. Ik hoop dat ik het goed verwoord krijg. Moet er wel even de tijd voor nemen.

Stan,
Dank voor je reactie. Ik vind je –gefundeerde- inbreng van eeuwigheid als een Hebreeuwse wijze van spreken erg origineel en interessant. Zeker een deel van de waarheid, die blijkbaar vele facetten heeft. Ik ben wel wat verwonderd –maar uiteraard met alle respect- dat de eeuwigheid je als het ware volledig koud laat. Mij niet, maar ik behoor misschien tot wat Mason noemt degenen die in de Ethica op zoek zijn naar een “suspect psychotherapeutic prescription”? Mason drukt zich hierbij nog zacht uit in vergelijking met wat Winfried Schroeder schrijft over lieden die door deze religieus klinkende begrippen tot Spinoza aangetrokken worden: “filosofische dilettanten met hoge religieuze behoeften” (“Deus sive natura. Ueber Spinozas sogenannten Pantheismus” in deutsche Zeitschrift fuer Philiosphie 57 (2009); op de website “Spinoza in Vlaanderen” vind je een vertaling). Maar dit laatste klinkt me vrij arrogant. Wat is er mis met in Spinoza’s filosofie een stuk “duurzame gemoedsrust” te willen vinden, dat rationeel verantwoord is? (Puur retorische vraag, niet tot jou gericht, Stan). Spinoza zelf heeft op verschillende plaatsen het antwoord gegeven.