Spinoza en zijn thymos

Peter Venmans (Oostende, 1963), hispanist en filosoof, is woonachtig te Leuven waar hij werkt als taaldocent Spaans in het volwassenenonderwijs. Hij was redacteur van het literaire tijdschrift "Yang" (1987-1992) en schreef jarenlang recensies over Spaanse en Latijns-Amerikaanse literatuur voor De Morgen en de Volkskrant. Sinds enkele jaren legt hij zich toe op het schrijven van langere filosofische essays. Tot zover Wikipedia.

Van hem verscheen in 2005 een heel mooi boek over Hannah Arendt, De ontdekking van de wereld, dat ik met plezier gelezen heb. In 2008 kwam Over de zin van nut uit - ik las het niet. En onlangs zijn Het derde deel van de ziel. Over thymos [Atlas, 2011]. Ik las het in één ruk. Venmans kan goed schrijven; het is een plezier om hem te lezen – uiteraard op de eerste plaats vanwege de inhoud van wat hij te vertellen heeft, maar niet minder om zijn stijl. Hij is een liberaal, maar duidelijk een voor wie niet alleen de economie en het rationele calculeren telt. Hij bekent zich tot het vredelievende, tolerante pragmatisme van Richard Rorty die het vermijden van wreedheid als richtsnoer heeft.

Behalve het ervoor zorgen dat we in leven kunnen blijven, in ons bestaan volharden, is er zoveel meer dat het leven de moeite waard maakt. En waarvoor het belangrijk is er moeite voor te doen. Om dat te behandelen haalt Venmans het thymos-begrip zoals Plato het verzon uit de mottenballen. En dat blijkt een interessante kapstok waaraan hij zijn betoog kan ophangen. Het is het belangrijk derde deel van de ziel dat ons motiveert en tot grote dingen kan aanzetten – of in het verderf kan storten: de felle gedrevenheid, de woede, de aandrang, de kracht die ons drijft tot het betere – maar die ook tot onze vernietiging kan leiden. Twee tegengestelde krachten in ons, die Plato beeldend beschrijft in de metafoor van het paardenspan, waarvan het ene paard de ene kant en het andere een tegenkant op wil en die beide gemend moeten worden door de op de bok zittende rede.

Niet alle motieven kunnen samengevat worden in puur zelfbehoud en ze zijn niet te herleiden tot pijn en plezier. Er is tussen het (eerste of lagere) zieledeel, de begeerte (de epithymia) en de hogere rede (logos of logistikon) voor Plato in de Politeia nóg een zieledeel: de energiegevende thymos: de wilde, met de nadruk op willende. Thymos staat voor de aangeboren zucht naar erkenning. Zo bespreekt Venmans de woede van Achilles, de gedrevenheid van topsporters en zo meer. Zinnig, boeiend om te lezen.

Waarom dit boek met dit onderwerp hier op het Spinoza-weblog signaleren? Ach, bij alles wat ik lees, houd ik Spinoza in gedachte. Venmans wijst erop dat in de loop van de geschiedenis dit derde zielsdeel, de demonische woede, de razende volgens Nietzsche, de energiek naar erkenning strevende, uit beeld verdween en werd teruggebracht tot louter een tegenstelling passies – ratio. Eén keer komt Spinoza bij Venmans voor waar hij in dit verband schrijft: “Maar meestal wordt de figuur van de filosoof toch geassocieerd met stoïcijnse woedeloosheid en nuchter nadenken, zoals in de emblematische uitspraak van Spinoza: ‘non flere, non ridere, sed intelligere.’ Niet huilen, niet lachen, maar begrijpen.” Dat hij het belangrijke “neque detestari, niet veroordelen” achterwege laat, is hem niet euvel te duiden.

Ik wil nu niet bezien hoe Spinoza woede, trots, erkenning e.d. behandelt. Duidelijk is dat hij, net als andere filosofen, die driedelige opbouw van de ziel achter zich heeft gelaten. Maar ik denk aan critici als bijvoorbeeld Santayana die vinden dat Spinoza te weinig aandacht had voor de kant die je hier kunt samenvatten als: thymos.
Bij mij komt vooral de vraag op: had Spinoza geen thymos en er daarom geen aandacht voor?

Spinoza’s flegmatieke antwoord op de ban, zoals Lucas rapporteerde, komt je voor de geest. Daarmee gaf hij aan zelf al lang mentaal afstand van de joodse gemeenschap te hebben genomen. Zodat de uitstoting hem niet raakte. Hij stond al buiten. Er was dus geen enkele noodzaak tot een ongeregelde woedeuitbarsting als van een Achilles die zich tekort gedaan voelde.

Maar wat goed dat Leibniz ons het “ultimi barbarorum”, Spinoza’s woedeuitbarsting bij de moord op de gebroeders De Witt, heeft overgeleverd. Daar zien we Spinoza’s thymos aan het werk. Maar meestal had hij die in de hand en wist hij thymotische energie om te zetten in ironie of spot. En vooral in werklust.

Want de werking van Spinoza’s thymos kunnen we vooral aflezen aan zijn z’n hele leven volgehouden gedrevenheid om zijn filosofische systeem te ontwikkelen en te voltooien, zowel naar z’n theoretische als z’n praktische kant.

Als verstandig mens die besefte dat de kracht van zijn verstand beperkt (eigenlijk afwezig) is om niet door de lagere begeerten en de ‘edele woede of drang naar erkenning’ beheerst te worden, zette hij de energiegevende thymos om in een gelukkig makende ‘verslaving’ of ‘passie’ om tot almaar meer kennis en vooral intuïtief begrip te komen: met als nevenverschijnsel beatitudo en amor Dei intellectualis. Kennis-‘verslaving’ tussen aanhalingstekens, want daar speelt de Spinozistische paradox dat juist deze noodzakelijke ‘verslaving’ in feite bevrijding, vrijheid brengt.
Zoals een topsporter, een hongerkunstenaar, een asceet almaar bezig zijn zich te verbeteren en boven zichzelf uit te stijgen. Thymos in optima forma.

Maar aan het feit dat Spinoza er geen belang aan hechtte om zijn naam aan zijn leer te verbinden, merk je weer dat de thymos als ‘zucht naar erkenning’ hem niet in zijn greep had. Daar stond hij boven. Of had hij, die zo goed wist waar het in de (geschiedenis van) de filosofie om ging, allang begrepen dat die erkenning hem op den duur niet zou ontgaan?

Reacties

Vanzelfsprekend vind ik dit een heel leuke recensie!