Spinoza en 'zijn' zgn. representatie-theorie
Onlangs las ik weer een aantal hoofdstukken van Jonathan Bennett’s A Study of Spinoza’s Ethics, en weer verbaasde ik mij over het gemak en de snelheid waarmee hij de termen ‘idea formaliter’ en ‘idea objectivè’ vertaalde als ‘inherence’ resp. ‘representation’. Misschien was hij wel de eerste die het ‘idee van’ (in 2/11 “de geest is het idee van het lichaam”) las als: is de representatie van het lichaam.
Toen ik in dit verband weer eens in Google zocht, ontdekte ik een Spinoza scholar die ik nog niet eerder was tegengekomen, maar die al een flinke reeks artikelen over Spinoza kwesties heeft geschreven en op internet aanbiedt. Wat een goede gewoonte toch van steeds meer – vooral – Amerikaanse scholars hun artikelen via academia.edu te verspreiden.
Het gaat om Matthew Homan, lector Philosophy and Religious
Studies aan de Christopher Newport University [cf. webpagina
en academia.edu].
Ik zag nu dat hij onlangs aan een workshop aan de RUG deelnam, waar hij sprak
over “True Beings of Reason in Spinoza” [cf.]
Hij is de auteur van het lemma “Continental Rationalism” op The Internet Encyclopedia of Philosophy
(IEP) [cf.]
Van zijn hele reeks artikelen, nam ik kennis van deze twee
• On the Alleged Exceptional Nature of Thought in Spinoza.
Daarin geeft hij een interessante beschouwing, waarvan ik denk dat vooral Marc
Behets ervan zal genieten. Hij schetst het probleem zoals het in de literatuur
behandeld is en geeft zijn inzicht, waardoor het probleem verdwijnt. Opmerkelijk
vind ik dat hij Melamed’s aspecttheorie binnen de ideeën niet behandelt, maar
je kan niet alles hebben.
Het tweede artikel was de in
• Spinoza and the Problem of Mental Representation
Daarin geeft hij een interessant overzicht van problemen (en voorgestelde
oplossingen) die zouden worden opgeroepen door Ethica 2/12 (de perceptie door
de geest van alle gebeurtenissen in het lichaam) en 2/16 (over de perceptie van
externe dingen).
Ik raad het artikel aan, daar Homan een goed overzicht geeft van hoe Barker, Taylor, Bennett, Radner, Della Rocca e.a. daarmee omgingen. Barker en Taylor meenden Spinoza op een verwarring te kunnen betrappen die hijzelf niet in de gaten zou hebben gehad, n.l. dat hij idee als corresponderend met het lichaam en het idee als representatie-relatie (cognitie) van iets buiten het lichaam door elkaar zou gooien. Bennett maakte het (in mijn ogen) helemaal bond, door beide relaties als representatief te zien; ik begon er dit blog mee. Alleen was dat dan een “directly of”-relatie t.o. de “indirectly of” relatie, ofwel een relatie van indirecte representatie als het om waarnemen van dingen buiten het lichaam ging; twee soort representaties dus. Della Rocca werkte in dezelfde richting, alleen ging het bij hem niet om twee verschillende wijzen van representeren, maar om representeren van verschillende objecten (eigen lichaam, resp. externe lichamen). Della Rocca ziet dus “body and external object are represented in the mind.”
De auteur zelf gaat mee in de ontstane suggestie dat de relatie tussen het idee en het object waarvan het ‘t idee is (het ideatum dus) een relatie van representatie is en wijdt er vervolgens eigen beschouwingen aan. Nogmaals, gezien het heldere overzicht raad ik het artikel aan, maar geef in overweging mee om intussen tijdens het lezen in het achterhoofd te houden dat het bij Spinoza zeer de vraag is of het wel om representatie gaat. Een modus van uitgebreidheid en de idee van die modus zijn één en hetzelfde ding, maar op twee manieren tot uitdrukking gebracht, zegt Spinoza in 2/7s. Dus het idee van iets, van een actie, is niet de representatie, het symbool of de betekenis ervan, maar ís dat iets of die actie, uitgedrukt in het parallelle attribuut denken. Het idee verwijst niet naar iets, ‘vertegenwoordigt’ een actie niet, maar ís dat iets of die actie in het denken. Alle praten over representatie behoort voor Spinoza tot het domein van de illusie (zeg ik Beth Lord na).
Dat van de ‘idea formaliter’ door de idea Dei een ‘idea objectivè’ wordt gemaakt (waarover het op dit blog vaker is gegaan) betekent in eerste instantie dat dit idea bij dit ding hoort – dat ding en idee één modus vormen, een eenheid zijn. Dat was wat Spinoza met ‘tot object maken in de idea Dei’, met ‘objectiveren’, voor ogen had: het "als één ding bij elkaar horen" laten zien – niet het representeren.
Kortom, als Spinoza een representatie-theorie heeft, dan is het zijn theorie over de imaginatio, de eerste kennissoort, maar niet zijn theorie over het ontstaan, de aard en de werking van de geest.


Reacties
Mijn nadruk op zijn 'eenheidsleer' - het zijn van één ding samen van de modi van uitgebreidheid en denken - wil niet zeggen, dat ik niet zou zien dat vervolgens het zo kan uitpakken dat we weten dat het idee OVER dat ding gaat, dat het idee naar hij ideatum refereert. Ik wil alleen de bewering afzwakken dat het Spinoza om een referentie-theorie zou gaan. Het ging hem om een correspondentie [2/7] en vervolgens om een eenheids-theorie [2/7s]. (Sommigen noemen dat dan graag een identiteits-theorie, maar dreigen dan soms (vaak) weer de verschillen uit het oog te verliezen)
Stan Verdult 03-07-2016 @ 17:25
Stan, ik ben er eindelijk toe gekomen om het artikel te lezen over de "exceptional nature of Thought". Zoals je verwachtte, is dit een onderwerp dat me erg interesseert: volgens mij is Denken inderdaad als het ware een 'superattribuut' bij Spinoza.
Het artikel van Homan is toegespitst op het probleem dat volgens brief 66 (een zeer kort antwoord van Spinoza op brief 65 van Tschirnhaus) van elke modus evenveel ideeën zijn in het attribuut Denken als er attributen zijn (en het aantal attributen is oneindig). Dus stellen veel Spinoza scholars (bv. Melamed in zijn artikel over de 'multifaceted structure of ideas') dat het attribuut Denken 'superieur' is omdat elk idee een oneindig aantal 'facetten' heeft, wat een modus onder de Uitgebreidheid niet heeft.
Homan toont heel scherpzinnig aan dat 'superioriteit in aantal' niet relevant is voor Spinoza, omdat Spinoza van mening is dat het begrip 'aantal' niet van toepassing is op een oneindige grootheid. (En als anachronistische spielerei toont Homan aan dat ook de latere theorie over oneindige aantallen van Cantor hier niet tot een 'superieur aantal ideeën' leidt).
Al geef ik volmondig toe dat Homan een knappe analyse maakt, meen ik toch dat hij slechts een niet essentieel aspect behandelt van de exceptionele aard van het attribuut Denken. Het attribuut Denken is uitzonderlijk wegens het dubbele zijnsaspect (resp. formeel en objectief) wat tot gevolg heeft dat Spinoza wel een eeuwigheid ziet voor (een deel van) de menselijke geest, terwijl het lichaam 'volledig teloor gaat'. Merkwaardig dat Homan deze kwestie volledig onaangeroerd laat.
Mark Behets 14-07-2016 @ 22:55