Spinoza & monisme

In een van mijn besprekingen van The Continuum Compendium to Spinoza gaf ik een rijtje termen zoals ‘parallellisme, identiteitsthese, pantheïsme’, die daarin – terecht mijns inziens – geen lemma hadden gekregen, daar ze niet bij Spinoza voorkomen, maar door anderen op hem zijn toegepast. Eén zo’n term is ‘monisme’. Het werd door anderen gemunt en gebruikt, vaak juist met de opzet om zijn filosofie te typeren. Met het oog op een toekomstig blog dat ik in de pen heb (om dat te ontlasten, zeg maar) houd ik me hier bezig met de geschiedenis en betekenis(sen) van de term ‘monisme’.

Volgens de Encyclopedie van de filosofie stamt de term van het Griekse monos=alleen (elders: één) en staat het voor: filosofische eenheidsleer. Hij zou voor het eerst gebruikt zijn door Christiaan Wolff om er elke leer mee aan te duiden “die de veelheid der onderscheiden zijnsgebieden tot een werkelijke eenheid wil herleiden.” Het is dus elke filosofie die de werkelijkheid als een eenheid beschouwt. Wat er daar niet bijstaat is dat dit niet neutraal, maar nogal afkeurend (pejoratief) gebeurde, want volgens Wolff was de dominante (n.l. zijn) leer toch (cartesiaans) dualistisch.

De waarschijnlijke voorloper van het begrippenpaar monisme – dualisme is Pierre Bayle die overigens de term monisme niet kende. Hij maakte in theologisch verband een onderscheid tussen 'Unitaires' en ‘Dualistes’. De erkenning van het teruggaan op Bayle én de verdringing van unitarismus door monismus geschiedde in de 19e eeuw door W. Hamilton die filosofen onderscheidde in ‘Nihilist’ en ‘Substantialists or Realists’ en de laatste weer splitste in ‘Dualists’ en ‘Unitarians or Monists’. Sindsdien werd unitarisme vooral nog gebruikt ter aanduiding van een theologisch-religieuze positie en monisme voor een filosofische positie. Maar aanvankelijk werd het nog heel weinig gebruikt: bij Kant, Fichte, Schelling en Hegel zou de term niet voorkomen.

In de tweede helft van de 19e eeuw komt het gebruik flink opzetten en krijgt monisme een materialistisch—sciëntistische betekenisverandering. Hij gaat gebruikt worden bij de ‘emancipatie’ van de natuurwetenschappen enerzijds en een gelijktijdig hervormingsstreven tegen orthodoxie in theologie om een seculiere, wetenschappelijke wereldbeschouwing te bevorderen anderzijds. Er ontstond een ware monistische beweging. In 1890 werd door P. Carus en E.C. Hegeler het tijdschrift The Monist opgericht. Het monisme zou de nieuwe filosofie zijn, dé tendens – en niet alleen de basis van alle wetenschappen, maar daarenboven “destined to penetrate the public mind … and regenerate our entire spiritual life in all its various fields.”

Maar over wát monisme nou precies zou zijn, die ‘unitary world conception’, waren de meningen verdeeld. De meesten gebruikten het in de spinozistische zin van één-substantie of één-principe. Volgens Carus echter kon alleen de wetenschap de vraag beantwoorden of er slechts één substantie was en of die lichamelijk of geestelijk was. Voor hem betekende monisme slechts: consistentie, eenheid van denken, of – negatief  uitgedrukt – de onmogelijkheid om twee elkaar tegensprekende theorieën tegelijk aan te nemen. Kortom, vaag bleef of ‘t om ‘eenheid van leer’ of om ‘leer van eenheid’ ging.

In Duitsland was het de darwinist Ernst Haeckel die met monisme en veel polemiek een wetenschappelijke hervormingsbeweging opzette, waaruit zijn Deutsche Monistenbund ontstond, die zich sterk verzette tegen de religieuze traditie, de instituties ervan, die nog niet geleerd had de wetenschap te erkennen en aanvaarden. In een volgend blog meer over deze Bund. Sinds WO I is de discussie over het ene en het vele, monisme of pluralisme, doorgegaan. Een interessante poging dudielijkheid te scheppen deed A.M. Quinton die in “Pluralism and monism” (1962) onderscheidde in monisme resp. pluralisme qua substantie en monisme resp. pluralisme qua soort, die dan gaat over hoeveel soorten dingen er zijn. Een monisme qua substantie kan heel goed samengaan met een pluralisme qua soort en omgekeerd.
Zo zou Spinoza een substantie-monist geweest zijn en tevens een soorten-pluralist, terwijl B. Russell als een substantie-pluralist en een soorten-monist te zien zou zijn.
Zo schrijft Jonathan Schaffer in noot 4 van het lemma 'Monist' op de Stanford Encyclopedia of Philosophy:

“Spinoza, for example, seems to have been a monist about the number of highest categories but a pluralist about the number of categories. He regards being as the highest category: “We are accustomed to refer all individuals in nature to one genus which is called the most general, that is, to the notion of Being, which embraces absolutely all the individuals in nature” (Ethics IV pref., II: 207).) But he also posits subtypes: “Being is to be divided into being which exists necessarily, or whose essence involves existence, and into being whose essence involves only possible existence”(Cog. Meta. I, I, I: 236).

Tegenwoordig is het felle van rond 1900 er een beetje af, waarschijnlijk - denk ik - doordat de wetenschappen zowel in de realiteit als in het bewustzijn van de meeste mensen de dominante plaats op de geïnstitutionaliseerde religies hebben overgenomen.

Maar in die strijd om dat te bereiken was het kennelijk handig om een filosofische positie in één term uit te drukken die als slogan gebruikt kon worden en dat is gebeurd met ‘monisme’. Dat en hoe Spinoza (niet hijzelf, maar zoals hij gerecipieerd en gebruikt werd) en ‘zijn’ zgn. monisme daarin een rol heeft gespeeld, zal in een volgend blog aan de orde komen.

Bronnen 

Vooral gebruik gemaakt van:
Joachim Ritter & Karlfried Gründer (Hrsg), Historische Wörterbuch der Philosophie. Wissenschaftliche Buchgesellschaft, Darmstadt, 1984. Lemma ‘Monismus’

K. Kuypers (Red.) Encyclopedie van de filosofie Elsevier, Amsterdam/Brussel, 21979, lemma 'Monisme'

Jonathan Schaffer Lemma Monist op Stanford Encyclopedia of Philosophy begint fraai aldus: “There are many monisms. What they have in common is that they attribute oneness. Where they differ is in what they target and how they count.”

Wikipedia uit de bocht: “Spinoza's filosofie, bijvoorbeeld zijn Deus sive natura, lijkt een voorbeeld van substantieel neutraal monisme. In zijn visie is het universum één geheel, en alles is goddelijk. God ís het universum [sic!]. Spinoza hangt geen attributief monisme aan! Alles is weliswaar één, maar het heeft oneindig veel aspecten. Wij kennen er daar maar een paar van (materie, geest), maar de wereld kan zich in principe op ontelbaar veel manieren aan ons manifesteren.”

W.R. van Brakell Buys: Het godsbegrip bij Spinoza. Een inleiding tot het monisme (1934) [cf blog]

 

Reacties

Ik mis hier (en bij iedereen) Spinoza's eigen behandeling van de aan de orde gestelde kwestie. Zie brief 35 zijn antwoord op Hudde's vraag:"an scilicet nonnisi unum sit ens..."

Acutissimo, Doctissimoque Philosopho,
De aan de orde gestelde kwestie was dus waar komt de term 'monisme' vandaan en hoe heeft die gefungeerd?

Philosophi verbales ... res ex nominibus iudicant, non autem nomina ex rebus (CM 1/1/7).