Spinoza "Wortführer der Menschheit"

Nu ik ongeveer een kwart gelezen heb van het recent in Duitsland uitgekomen boek over de TTP, nr. 54 in de reeks Klassiker Auslegen onder redactie van Otfried Höffe: Spinoza: Theologisch-politischer Traktat [(Berlin: Akademie Verlag), De Gruyter, 2014 - cf blog], ga ik alvast eens in een eerste blog mijn leesindruk weergeven.

Ik las eerst de drie bijdragen van de redacteur, Otfried Höffe. Hij schreef een "Einführung," nam een hoofdstuk van de TTP voor zijn rekening: "Die Grundlagen des Staates. Kapitel 16 des Theologisch-politischen Traktat" en schreef het slothoofdstuk: "Eine vorläufige Einschätzung." Het geeft al meteen iets over de opzet van het boek aan. De hoofdstukken van de TTP zijn aan diverse auteurs toebedeeld en staan in de volgorde van de TTP in het boek en binnen die hoofdstukken wordt ook in grote lijnen de voortgang van de tekst gevolgd, geanalyseerd en becommentarieerd.

Höffe is geen echte Spinoza-deskundige, vooral Aristoteles- en Kant-kenner, maar als hoofd van de onderzoeksgroep Politieke filosofie aan de universiteit van Tübingen en hoofdredacteur van de reeks Klassiker Auslegen, uiteraard zeer breed georiënteerd in de filosofie. Een kenner echter van de Ethica zou nooit schrijven wat hij beweert op p. 189, namelijk dat Spinoza iets doet in de paragrafen 19-22 van hoofdstuk 16 wat hij in de Ethica niet zal doen, n.l. ingaan op tegenwerpingen. Daarmee verraadt hij dat hij niet op de hoogte is van het lange Scholium na Ethica 2/49, waarin Spinoza uitgebreid op tegenwerpingen tegen het niet bestaan van de vrije wil ingaat.

Maar als je dan ziet hoe hij door dit gedegen boek te redigeren en ook hoe hij z'n waardering voor Spinoza laat blijken, neem je hem niet kwalijk dat hij het niet aan anderen heeft overgelaten. Hij is kritisch maar ook positief over Spinoza: de typering in de titel van dit blog zijn woorden van hem. In zijn persoonlijk evaluerend slothoofdstuk vat hij de belangrijke basisgedachten van de TTP samen die hun doorwerking hebben gehad in de liberale democratieën, die hij eindigt met te stellen dat tegenwoordig de neiging bestaat bij kwesties over de relatie tussen geloof en rede en vooral tussen staat en godsdienst "in dubio pro Benedicto", dus in twijfelgevallen de lijn van Spinoza te kiezen en niet die van de religie. Wat betreft Spinoza's  scheidingsthese tussen filosofie en theologie, waarbij hij tegelijk een soort complementaire maatschappelijke rol ziet van ratio en geloof, noemt hij Spinoza "ein kreativer Denker". Kortom, het belang van Spinoza wordt door Höffe duidelijk erkend en onderstreept. [zwart van SV]

Een paar dingen die mij opvielen haal ik hier naar voren. In het inleidende hoofdstuk viel mij op dat hij de ban ziet als "ein existentielles Schlüsselerlebnis." Dat is een subjectieve, empathische inleving, maar van Spinoza zelf hebben we geen enkele uitlating in deze richting. De enige indirecte uitspraak die ons overgeleverd is door Lucas die schrijft met hem bevriend te zijn geweest, geeft eerder een indicatie dat hij opgelucht was en zich bevrijd voelde van een last.

Merkwaardig en ook wel storend vond ik zijn mededeling dat Spinoza "im Alter von 44 Jahren, um drei Uhr in der Frühe, stirbt..." Als je dan toch zo gedetailleerd wilt zijn, wees dan ook precies. Colerus, de biograaf van wie we het tijdstip "ten drie uuren" hebben, heeft het over drie uur 's middags. Höffe dankt Piet Steenbakkers voor zijn 'kritische Bemerkungen' bij het biografische stuk, maar die heeft dit detail dan over het hoofd gezien.
Enfin, voor de rest geeft hij wel een aardige samenvatting van leven en werk van Spinoza en in de paragraaf "Leitgedanken des Theologisch-politischen Traktat" biedt hij een goed eerste overzicht van waar de TTP over gaat en hoe het boek in hoofdlijnen in elkaar steekt. Twijfelachtig vind ik wel hoe hij in de paragraaf "Koexistenz trotz Trenning" (over de scheiding tussen filosofie en theologie) Spinoza een "doppelte Gehorsam" in de mond legt, enerzijds t.o.v. de geopenbaarde God anderzijds t.o.v. de natuurlijke filosofische waarheid. Maar dat laatste zul je Spinoza nooit als een vorm van gehoorzaamheid zien brengen. Hij ziet juist een scherpe scheiding tussen iets doen uit gehoorzaamheid en vanuit inzicht.

In de laatste paragraaf, "Ein Blick in die Wirkungsgeschichte", zie je hoe het vooral over de Duitse receptie gaat. Vermeld worden de eerste kritische ronde, dan de positieve herleving van Spinoza ten tijde van de Duitse klassieke filosofie, dan de kritische periode van de 20-iger jaren (Cohen, Strauss) maar ook Gebhardt en dan volgt: "und nach dem zweiten Weltkrieg kommt es zu keiner bedeutenden Spinoza-Renaissance mehr." Daar wordt dus de Franse Spinoza-receptie van de 60-iger jaren over het hoofd gezien.

Ik kan nauwelijks een indruk geven van zijn hoofdstuk over de fundamenten der staat volgens Spinoza. Wel wijs ik op zijn zeer interessante beschouwing over Spinoza "Absolutistische Demokratie". Hij noemt de TTP "einer der wichtigsten demokratietheorethische und zugleich freiheitstheoretischen Schriften der Frühaufklärung." Maar deze kritische kanttekening plaatst hij er wel bij dat Spinoza "einem realitätsfernen demokratischen Optimusmus [erliegt]." (p. 183)

Het meest opvallende in dit hoofdstuk acht ik zijn bewering dat Spinoza het Scholastieke natuurrecht-begrip overneemt en het - verder nog dan Hobbes deed - in de richting van een radicale naturalisering ontwikkelde, maar dat hij er nog enige normatieve en openbaringsrecht-elementen in zou behouden, wat dan weer een zekere afzwakking van het naturalisme zou betekenen. Dit betreft een van de moeilijkste kanten van de TTP, n.l. om goed te onderkennen waarin Spinoza louter pragmatisch een (maatschappelijk-politieke) functie voor praktiseren van geloof hanteerde en tot waar je zou kunnen aanwijzen dat hij "normatieve en openbaringsrecht-elementen zou behouden".

Het slothoofdstuk bestaat uit een hele reeks aandachtspunten, waarvan ik er al enige heb vermeld. Ik vraag me af hoeveel je opschiet met waarnemingen als de volgende. Höffe verbaast zich erover dat Spinoza ter onderbouwing van zijn scheidingsthese geen gebruik maakt van de uitspraak van Jezus (in Mattheus 22:21) "geef de keizer wat des keizers en God wat God toekomt." Het verbaast hem dat Spinoza dit helemaal niet noemt en zelfs niet als aanvullend argument gebruikt. Ik weet niet hoeveel je met zulke opmerkingen opschiet. Duidelijk is dat Spinoza veel over het Oude Testament en weinig over het N.T. - in H. 12 ; waarvoor hij zijn redenen geeft. Je moet het doen met wat hij wel deeden daarbij vooral kijken naar wat zijn bedoelingen waren. Die uitspraak over keizer resp. God, kon Spinoza helemaal niet gebruiken, want daarop deden de theologen al beroep om hun claim (uit te leggen wat des Godes is), terwijl voor Spinoza juist alleen via gehoorzaamheid aan de staat God gediend kon worden. Dat heeft Höffe kennelijk niet begrepen, terwijl hij erover had kunnen lezen in het hoofdstuk van Hampe over de TTP-hoofdstukken 19 2n 20.

Over meerdere paragrafen gespreid gaat Höffe uitgebreid in op het al door velen gemaakte verwijt dat pas degenen die al het uitgangspunt van Spinoza w.b. de rol van de rede delen, zijn redenering kunnen mee voltrekken. Theologen die uitgaan van een (door de erfzonde) 'bedorven' rede laten zich nooit overtuigen. Die hanteren andere 'definities' (over geloof, zonde en heil); bij 'buitenfilosofische' begrippen die al een "Sitz im Leben" hebben (profetie, wonder, openbaring, geloof etc.) acht Höffe een herdefiniëring zoals Spinoza doet eigenlijk niet toelaatbaar. Maar die herdefiniëring ís nu juist de sterke kant van Spinoza.
Bij dit soort kanttekeningen vraag je je af hoe 'neutraal' resp. hoe 'gelovig' Höffe mogelijk zelf is. Hij tracht zo objectief en neutraal mogelijk te schrijven, maar soms lijkt het toch net alsof hij een beetje aan de kant van gelovigen staat. Hij wijst erop dat waar Spinoza wil aantonen dat filosofie-vrijheid aan het geloof niets in de weg legt door de zeven "dogma's van het algemene geloof" die gehoorzaamheid eisen aan te geven. Dit gaat, daar wijst Höffe op, latere verlichters te ver, maar theologen niet ver genoeg.
Maar zoals Höffe eindigt met te stellen dat het Spinoza niet vooral ging om een scheiding tussen instituten (kerk en staat) maar om de relatie tussen religie en rede: "Und dafur vertritt er die pragmatische These, die selbst heute noch als Modell dienen kann. Obwohl Religion und Vernuft zu trennen sind, können sie einander ergänzen." (p. 260)

En daar geeft Höffe m.i. meer aan hoe hij er zelf over denkt, dan dat hij Spinoza weergeeft. Ik zie echt niet dat je Spinoza mee kunt krijgen met je eventuele idee dat geloof nog iets kan toevoegen aan (aanvullen op) de rede.

Stan Verdult 

Reacties

Dank voor je interessante leesverslag. Kan me voorstellen dat je maar wat graag ook je kritiek wou formuleren. Daar was dan ook wel reden toe. Met Höffe's Spinoza valt geen land bezeilen. Typisch iemand die ook Spinoza eens even zal beoordelen en zijn plaats zal wijzen zonder daar echt goed in doorgedrongen te zijn. Over die titel 'Wortführer der Menschheit' ben ik ook al niet enthousiast. Ik weet niet hoe ik die moet verstaan.