Spinoza’s Apologie – Curley ondernam een interessante speurtocht ernaar

Toen ik in 2011 de titel van de lezing zag die Edwin Curley zou geven aan de conferentie aan de Johns Hopkins University over “The Young Spinoza: A Philosopher in the Making,” die luidde: "Spinoza's Lost Defense", had ik daar niet veel fiducie in. Ik vreesde dat het in hoge mate een fictief verhaal zou worden, waarin een Apologie gereconstrueerd zou worden die Spinoza na de ban geschreven zou hebben en waarvan beweerd werd dat veel daarvan in de TTP terecht zou zijn gekomen. Hoe pak je zoiets in ’s hemelsnaam aan?

Maar het hoofdstuk van het net iets anders genaamde boek dat dit jaar uitkwam, The Young Spinoza: A Metaphysician in the Making, is een zeer interessant en intelligent essay geworden.

Eerst onderzoekt Curley alle gegevens die biografen e.a. meedelen over de omstandigheden voor en na Spinoza’s ban: Lucas, Colerus, Bayle. Hij maakt gebruik van de reisrapportage van Stolle & Hallmann. Ik moest er aan wennen dat Curley steeds Hallemann schreef, maar inderdaad werd diens naam soms ook zo geschreven. Hij gaat in discussie met W.G. van der Tak die in de jaren 1930 over dit onderwerp schreef - een tekst vaar Steven Nadler hem op wees  en die hij hem aanreikte. 1

Als voornaamste vertrekpunten nam hij vervolgens de uitspraken die de Spaanse reizgers die aan het eind van de jaren 1650 met Spinoza in Amsterdam gesproken hadden, aan de Spaanse Inquisitie rapporteerden en die Revah in de ’50-iger jaren in de archieven van die Inquisitie terugvond. Spinoza en Juan de Prado zouden tegenover pater Tomas Solano en kapitein Miguel Perez de Maltranilla de overtuiging hebben uitgesproken:

Dat God alleen in filosofische zin bestond;
dat de ziel bij de dood zou ophouden te bestaan
dat Mozes’ wet niet waar was
dat zij geen geloof meenden nodig te hebben.

Vervolgens gaat Curley aan de slag met wat hij uit de TTP, maar ook uit contemporaine joodse en christelijke bronnen over deze onderwerpen te weten kan komen. De titel is eigenlijk dus een beetje misleidend, want hij probeert niet die Apologie te reconstrueren – we krijgen dan ook gelukkig geen tekstuele poging daartoe, maar krijgen wel allerlei materiaal, waaruit de geloofwaardigheid en mogelijke treffendheid van die onderwerpen in de geest van Spinoza van uit de tijd van de ban naar boven wordt gehaald.

Curley concludeert dat er voldoende evidentie is dat de rapportages aan de Spaanse Inquisitie Spinoza's denkbeelden uit die tijd weergaven. Hij behandelt het niet, maar ik zie dit als sterke aanwijzingen dat de zwaar geformuleerde ban eerder hierom, dan om woede om Spinoza's omzeilen van de joodse wetspraktijk door zich door de burgerlijke rechter als nog onvolwassen te laten ontslaan van de plicht om voor de schuldeisers van z'n vader op te draaien. Wel kan hebben meegespeeld dat om veiligheidsredenen t.o Amsterdam e.o. de calvinisten de joodse gemeenschap zich wilde beschermen tegen de gevaarlijke ketter - precies vanwege de besproken beschuldigingen.     

Een zeer lezenswaardige en interessante tekst. Ik sta ervan te kijken uit hoeveel theologische, Bijbel exegetische en filologische boeken Curley zijn materiaal haalt. Indrukwekkend, zoals bijvoorbeeld ook blijkt uit het uitvoerige stuk “Resurrecting Leo Strauss” dat hij enige maanden geleden niet op zijn website maar bij Academia.edu plaatste. Ook die een indrukwekkende tekst.

______________________________

1) Ik leer n.a.v. dit hoofdstuk dat bestaat en neem mij voor dat toch eens te gaan inzien:

Gerard Willem van der Tak, “Spinoza’s Apologie. In: Nieuwe Gids 2 (1933), 499-508

Bij de Duitse Spinoza Bibliografie wordt nog deze titel gegeven:

Vexler, M., “De l'Apologie de Spinoza.” In: Revue des Études Juives 65 (1913), 231-242