Was de naturalist en rationalist Spinoza tegelijk ook een mysticus? [8] de casus Juffermans

Over dit boek, uitwerking van zijn dissertatie uit 2003, schreef ik enige enthousiaste blogs. Zie het blog “Slot over Paul Juffermans' "Drie perspectieven op religie in het denken van Spinoza", waarin de links naar de eerdere blogs.

De Drie perspectieven op religie, ofwel de drie manieren waarop godsdienst bij Spinoza in beeld komt, behandelt hij in drie delen

1] Spinoza’s filosofie als godsdienstkritiek, met name over de superstitie;
[2] Filosofische religie: filosofie als metafysisch gefundeerde ethiek-religieuze heilsweg;
[3] Filosofisch-wetenschappelijk onderzoek van de historische religieuze (westerse) tradities: de openbaringsreligies van jodendom en christendom.

En wat daarbij opvalt is: mystiek, of “Spinoza als mysticus” komt daarbij niet aan de orde. Slechts eenmaal komt het onderwerp mystiek in beeld, n.l. in een voetnoot bij het gedeelte in deel Vijf van de Ethica over een verstandelijke ervaring die gepaard gaat met het diepste en standvastigste geluksgevoel dat er mogelijk is – de amor Dei intellectualis. Daarbij verschijnt op blz. 240 deze voetnoot:

149 Men kan hier de vraag stellen of Spinoza's concept van de verstandelijke godsliefde (amor Dei intellectualis) als een vorm van mystiek kan worden bestempeld. Klever verwerpt deze gedachte met kracht, maar dit heeft te maken met zijn beperkte opvatting van mystiek. Hij omschrijft mystiek namelijk als een soort ...affectieve verbondenheid met God of een soort liefdesbezwijming (W. Klever, Spinoza, Verhandeling over de verbetering van het verstand, Baarn, 1986, p.118). Mystiek en rede hoeven echter niet met elkaar in tegenspraak te zijn. Gueroult merkt op dat de filosofie van Spinoza ...het mystieke verlangen ten volle bevredigt door de eenvoudige ontplooiing van de rede (M. Gueroult, Spinoza I, op. cit. p.9). De Dijn trekt een vergelijking tussen Spinoza's verstandelijke godsliefde en Einstein's cosmic religious feeling, het religieus soort besef dat kan ontstaan bij de beschouwing van het mysterie van de grondeloze intelligibiliteit van het universum (H. de Dijn, Einstein en Spinoza, Mededelingen vanwege het Spinozahuis, no 64, Delft, 1991, p.7).

Dit is alles wat Juffermans betreft inzake Spinoza en mystiek. Hij analyseert Spinoza’s werk op de verschillende thema’s t.a.v. religie: z’n onderwerp is niet dat wat er zoal aan thema’s in de Spinozaliteratuur aan de orde is, hoewel hij die in voetnoten ook wel behandelt, maar in zijn grote essay gaat het om het denken en de leer van Spinoza zelf. Hij analyseert diens teksten, waarin religie aan de orde is. En dan springt het mystieke er kennelijk niet echt uit en dan is het dus niet nodig om het onderwerp mystiek of mysticisme aan de orde te stellen (met uitzondering dan van die ene keer, waarin het onderwerp kort wordt afgedaan). Dat vind ik iets om vast te houden.