Was Spinoza een gelovige?

Daar we voor de eerste bijeenkomst geacht worden hoofdstuk 2 van de TTP gelezen te hebben, ben ik begonnen de inleiding van Akkermans, Spinoza's voorrede en Hfst 1 te lezen.
Mij houdt al geruime tijd de vraag bezig: was Spinoza een gelovige? In de zin zoals hij in H 1 § 1 de gelovige aanduidt als "degene die voor het aanvaarden van deze openbaringen (zekere kennis van door God geopenbaarde dingen) zijn aangewezen op het geloof (in wat de profeten zeggen)."

In § 5 spreekt Spinoza nevenschikkend over (a) dingen die we door het 'licht van de natuur' (de rede) weten en die de natuurlijke kennis niet te buiten gaan,
naast (b) "dingen die God aan de mensen openbaart, die de perken van de natuurlijke kennis te buitengaan". Meent hij dit serieus en ook waar hij in § 27 schrijft: het is "niet twijfelachtig dat zij (de profeten) vele dingen buiten de grenzen van het verstand hebben kunnen vernemen."
Akkermans maakt daar in zijn inleiding (p. 14) van: "En er is trouwens ook belangrijke kennis die wij alleen door de genade van de openbaring kunnen verkrijgen." Is de vertaler hier wellicht iets te gretig?

In de voorrede geeft Spinoza aan wat hij allemaal gaat behandelen en aantonen. Daar zegt hij in § 10 "Maar toen ik in de dingen die de Schrift nadrukkelijk leert niets had gevonden dat niet met het verstand overeenkomt en niets dat ermee in strijd is (..)." en in § 11 formuleert hij "de conclusie dat de inhoud van de geopenbaarde kennis niets anders is dan gehoorzaamheid en dat zij dus van de natuurlijke kennis zowel naar inhoud als in grondslagen en middelen geheel te onderscheiden is en niets met haar gemeen heeft: de geopenbaarde en de natuurlijke kennis moeten hun geldigheid elk op haar gebied behouden - zonder dat ze met elkaar in strijd zijn - en de een moet niet dienstbaar zijn aan de ander."

Uit hoe hij verder in H 14 de kwestie behandelt wat geloof is en wie gelovigen zijn, geeft Spinoza mij nergens de indruk, dat hij zaken behandelt die voor hem "de perken van de natuurlijke kennis te buitengaan".  

Opdracht aan mezelf voor verdere lezing: zou Spinoza in zijn boek minstens één  kennisinhoud noemen waarvan de herkomst een openbaring is, die niet ook uit 'natuurlijke kennis' op grond van onze rede kan worden gekend én die hij aanvaardt uitsluitend op grond van geloof?
Als dat zo is (wat ik betwijfel) kunnen we zeggen dat Spinoza een gelovige was.
Ik denk dat ik uit de van de inleider geciteerde passage al wel mag concluderen dat Akkermans waarschijnlijk een gelovige is. Iets om goed te realiseren en tot waakzaamheid aan te sporen.

Tenslotte nog één ander punt: In § 24 schrijft Spinoza: "Voorts pleegt de bijbel God als een mens af te schilderen en God een wil, een gemoed en gemoedsaandoeningen evengoed als een lichaam en een adem toe te schrijven, zulks terwille van de zwakheid [van het oordeel] van het gewone volk."
Dit antropomorfe spreken staat Spinoza niet aan.
Ik noteer dat hij in dit hoofdstuk dit antropomorfe taalgebruik wel enigszins overneemt: openbaren, Gods woorden, 'eeuwige besluiten' (§2)

Reacties

Gelet op de vraag: Was Spinoza een gelovige?, wil ik wijzen op een artikel in Filosofie magazine 07-2007 van de hand van Han van Ruler: De mens: een schakeltje in de natuur. "Hij had zijn God voor iets heel anders nodig, namelijk als object van een intellectuele liefde. Als Spinoza in zijn Ethica iets wilde bereiken, dan was het wel dat hij wilde uitleggen hoe je ondanks het wetenschappelijke wereldbeeld toch nog een wereldse vorm van gelukzaligheid kon bereiken.

Bedankt voor de tip. Ik heb het stuk van Han van Ruler direct herlezen. Of Spinoza vanuit 't gezichtspunt van 'intellectuele liefde tot God' 'gelovig' genoemd moet worden in de betekenis zoals ik boven beschrijf, zie ik nog niet direct. En waar Han van Ruler in datzelfde stuk schrijft dat volgens Spinoza "elk weldenkend mens die intuïtieve stap eigenlijk ook zou móeten maken" ervaar ik dat niet als spinozistisch. Zo normatief redeneerde Spinoza volgens mij niet. In zijn ogen hoort dit bij de scientia intuitiva: onze gelukzaligheid, ons 'heil' ligt in het zien van alles sub species aeternitatis (de dingen zien zoals God of de Natuur ze ziet).
Maar om te voorkomen dat ik mij niet aan de zinvolle tip houd van Francis Bacon (1561 - 1626) die ik ergens vond ['Lees niet om tegen te spreken en te weerleggen, niet om te geloven en voor waar aan te nemen, niet om gespreks- en discussiestof te vinden, maar om af te wegen en te overwegen.'], laat ik het hierbij. Ik zag me namelijk al weer grasduinen om uit boeken te gaan citeren...
Ik laat het liever even rusten - in m'n achterhoofd.