Wiep van Bunge - debunker van Spinoza

DE NEDERLANDSE REPUBLIEK, SPINOZA EN DE RADICALE VERLICHTINGWiep van Bunge: DE NEDERLANDSE REPUBLIEK, SPINOZA EN DE RADICALE VERLICHTING. VUBPRESS voor de Leerstoel De Nederlanden in de wereld, 2010 [98 pagina's] Inhoud pdf  

Zo’n drie weken heb ik moeten wachten op dit boekje dat ik begin oktober bestelde daar het 6 oktober zou verschijnen. Enfin, ik ontving het dan vorige week en begon het uiteraard direct nieuwsgierig naar de inhoud te lezen. En het grootste deel las ik met een redelijke dosis genoegen. Maar naar het eind toe raakte ik toch enigszins onthutst. En uiterst verbaasd werd ik door de slotzinnen, waaruit volgens mij blijkt dat de voorzitter van de Ver. Het Spinozahuis eigenlijk niet zoveel ziet in Spinoza en geen aanhanger of volgeling van hem is.

Nu wilde Spinoza ook helemaal geen volgelingen of navolgers: hij wilde helemaal geen school stichten. Met een term als ‘Spinozisme’ zou hij het absoluut niet eens zijn. Daarom wilde hij ook niet dat de werken die hij de mensheid naliet, zijn naam zouden dragen. Om die reden volstonden zijn vrienden, de uitgevers van de Opera Posthuma, met de letters B.D.S. op de titelpagina te plaatsen en in de Praefatio (het Voorwoord) over de auctor (schrijver) en niet over Spinoza te spreken.

Wat doet Van Bunge? Hij brengt Spinoza terug onder bij de cartesianen en daarin gaat hij behoorlijk ver. “In veel opzichten namelijk,” schrijft hij op blz. 36, “was Spinoza een ‘cartesiaanse republikein’.” Dit is natuurlijk grote onzin en niet alleen om hetgeen hij zelf toegeeft, namelijk dat de term alleen al een contradictio in terminis vormt daar Descartes geen politieke filosofie had. Op blz. 67 lezen we nog eens over Spinoza: “hij was een radicale republikeinse cartesiaan;” en op blz. 83 nog eens over ‘’Spinoza als radicale cartesiaan.” In een informatief en boeiend hoofdstuk III over “De Nederlandse Republiek als kraamkamer van de radicale verlichting” geeft hij zeer veel aandacht aan Descartes en het cartesianisme. In dat hoofdstuk komt Spinoza niet aan de orde, maar het eindigt dan, als een soort cliffhanger naar het volgende hoofdstuk, met een korte lofrede (Spinoza was van een uitzonderlijk niveau, een auteur van uitzonderlijke kwaliteit, die vooral schuilt in de grote coherentie van zijn werk), maar wekt in z’n totaliteit de indruk dat Spinoza niet werkelijk vernieuwend was, maar tot het kamp van Descartes moet worden gerekend. Ik beschouw dat als een uitzonderlijk merkwaardige bewering. Ik houd me er maar aan vast dat hij toch zal hebben gemeend wat hij in het hoofdstuk ervoor, Hfst II “Spinoza’s Reputatie”, uit zijn pen liet rollen: “want het was Spinoza die in één, voortdurende kritiek op Descartes een alternatief had gepresenteerd [voor de subjectgeoriënteerde reflectie, SV].”

Dit laatste klopt met hoe hij in zijn From Stevin tot Spinoza. An Essay on Philosophy in the Seventeenth-Century Dutch Republic [Leiden, 2001] had geschreven: Niet denken over Spinoza "as the philosopher who somehow ‘completed' Cartesianism, but rather as the one who destroyed some of its basic tenets." (p. 122)

Van tweeën één: of Spinoza was radicalisator, of criticus en zelfs 'vernietiger' van Descartes.

Ineens ben ik nog benieuwder naar wat Filip Buyse eind deze maand gaat zeggen over Le "démasquement" de Descartes par Spinoza dans les Principes de la Philosophie de Descartes. [Zie blog van gisteren]

Dat tweede hoofdstuk is op zichzelf ook weer een informatieve en boeiende korte inleiding op de Spinoza-receptie, vooral die van de 60-iger jaren in Frankrijk. Daar lezen we op blz 28 de – voor sommigen vast enigmatische – korte zin “Spinoza is een rationalist omdat hij Gods wil uitschakelt.” [Vetdruk van SV] Zo’n prachtige zin, die alleen iemand zal begrijpen die er wat meer over weet, werkt voor mij ook sterk beeldend: ik zie Spinoza als laatste de ruimte der scholastici en cartesianen, waarin God nog een vrije wil had, verlaten en het knopje van de schakelaar omzetten: het transcendente licht uit en in de volgende, radicale, ruimte de immanente Verlichting aan! Maar ik vrees dat ik er nu teveel van een scenarioscript inleg.

In Hoofdstuk IV, “De geschiedenis van de verlichting,” geeft Van Bunge een globaal overzichtje van de geschiedenis van de geschiedschrijving van de Verlichting, waarin hij kort de projecten van Ernst Cassirer, Adorno & Horkheimer, Peter Gay en tenslotte Jonathan Israel typeert.

En dan tenslotte Hoofdstuk V, “Spinoza en de radicale verlichting,” als Pièce de résistance. Het opent voor mij tamelijk merkwaardig met beweringen dat uit recent Spinoza-onderzoek blijkt dat Spinoza geen platonist is en dat zijn metafysica wezenlijk niet hiërarchisch is. Ik begrijp zo’n erop volgende zin niet: “Lang was het voorgesteld alsof volgens Spinoza de modi, de individuele ‘dingen’ waaruit de wereld bestaat, via de attributen uit de substantie voortvloeiden, emaneerden.” Hier wreekt zich het feit dat Van Bunge ervoor heeft gekozen om geen verwijzingen te geven, alleen een thematische bibliografie. Ik begrijp hier niets van: Spinoza en emaneren? De filosoof die zo de nadruk legde op het immanente (inblijvende), niet transcendente en intransitieve (niet overgaande) van zijn stelsel. Misschien komt mijn verbazing voort uit het feit dat ik pas zo’n drie jaar met Spinoza bezig ben en niet hoef af te rekenen met oudere interpretaties? Maar ik heb ook veel ‘teruggelezen’, vroegere inleidingen op Spinoza neem ik ook ter hand; transcendentie ja, maar emanentie ben ik nog niet eerder tegengekomen.

In een volgend blog ga ik in op Van Bunge’s Jonathan Israel-kritiek. In dit blog blijf ik stilstaan bij wat hij verder nog over Spinoza schrijft. Dan stoor ik mij aan een zinnetje als: “Met Hobbes houdt Spinoza voor ‘goed’ wat deze of gene goed uitkomt. Dat is nu eenmaal óók de consequentie van zijn naturalisme.” (p. 77) Ik vind het eerlijk gezegd nogal banaal om hetgeen Spinoza tegenover normatieve opvattingen over ‘goed en kwaad’ van een supernaturale transcendente herkomst kritisch stelt, terug te brengen tot “wat deze of gene goed uitkomt.” Dat verwacht je van zijn tegenstanders en bestrijders, maar niet van degene die zich laat uitnodigen om hem uit te leggen.

Inderdaad vindt je bij Spinoza geen ‘rechten van de mens’ (en zeker geen ‘onvervreemdbare’ rechten) en “is sowieso elk beroep op een normatief moment in de natuur der dingen uitgesloten.” (blz. 77) Zoals Van Bunge het opschrijft lijkt het net of hij daar moeite mee heeft en vindt dat zo’n beroep wel mogelijk moet zijn. Geef mij dan Spinoza maar die uitlegt dat deze rechten helemaal afhangen van wat de mensen collectief daarover afspreken. “Rechten van de mens” zijn niet ‘normatief’ en zeker niet ergens dieper verankerd in de natuur dan de mensen daarin verankerd zijn en er uit voortkomen. Alleen op die manier zijn “rechten van de mens” ook natuurlijk, want niets bestaat er buiten de natuur. “Dat is nu eenmaal óók de consequentie van zijn naturalisme.”

En dan Van Bunge’s verbazingwekkende laatste drie zinnen die ik hier citeer en van commentaar voorzie.

[1] “Vooral Spinoza’s overtuiging dat onder ‘wijzen’ noodzakelijkerwijs eensgezindheid zal ontstaan, heeft mij altijd benauwd.”

Deze ontboezeming tilt een tipje van de sluier op van Van Bunge’s afstandelijkheid tegenover Spinoza. Hij vindt Spinoza onbescheiden, arrogant. Het is juist (in tegenstelling tot Descartes onzekerheid en diens beroep op geloof) Spinoza’s geometrische zekerheid die maakt dat hij zo consequent ver durft te gaan in het trekken van zijn conclusies om een bovennatuurlijke, antropomorf gedachte god en elke teleologie in de natuur te ontkennen en uit te sluiten uit zijn filosofisch stelsel. Wie nooit het ontstaan van echte zekerheid heeft ervaren bij het oplossen van een wiskundig probleem, of bij het werkelijk begrijpen van de door een ander geboden oplossing voor zo’n vraagstuk, de intuïtieve zekerheid die na de begrepen rationele bewijsvoering ontstaat, wie dat nooit heeft ervaren zal Spinoza hier niet kunnen volgen. Spinoza was er zó, wellicht in navolging van Galileï, van overtuigd dat het universum in wiskundige taal was geschreven, dat hij zijn poging tot begrip van de samenhang van alles in een geometrische ordening weergaf. Uiteraard was hij ervan overtuigd dat net als in de echte mathematica ook in die weergave van de realiteit dezelfde zekerheid bereikbaar was.

Ja, Spinoza had geen stochastisch wereldbeeld, waarin ruimte was voor willekeur, toeval of waarschijnlijkheid als een reëel, objectief en fundamenteel aspect van de wereld. Ook zijn waarschijnlijkheidsleer is zuiver wiskundig, axiomatisch en deductief. Geen wonder dat hij ervan overtuigd was dat elke wijze die de gehanteerde definities, axioma’s en deducties kon begrijpen op dezelfde conclusies zou uitkomen. Maar uiteraard was er met Spinoza te discussiëren over die definities en axioma’s. Daarom vond hij het zo belangrijk om er telkenmale op te wijzen dat je zijn definities in ogenschouw moest blijven houden. Er valt met hem, nog steeds, te discussiëren, juist omdat hij door en door transparant wilde zijn, om het met een modieuze term te zeggen. Ja, elke waarheid is de toets van zichzelf en van de onwaarheid.

[2] “Het is misschien wel dit onvermogen verschillende intellectuele perspectieven te accommoderen, dat nog wel de meeste twijfel oproept over de geschiktheid van Spinoza als kompas voor de eenentwintigste eeuw.”

Hier is en wordt uit de voorafgaande tekst niet duidelijk aan welke verschillen intellectuele perspectieven Van Bunge hier denkt. Bedoelt hij ruimte voor normativiteit? Bedoelt hij méér subjectgerichtheid? Misschien zelfs ruimte voor transcendente bovennatuurlijkheid?

Volgens mij is juist Spinoza’s onverbiddelijke (niet plat-materialistische) monisme en immanentisme en de durf rücksichtlos consequent en coherent en niet gericht op accommoderen-van-verschillen te zijn, die hem zo geschikt maakt voor de tegenwoordige en toekomstige tijd. Waarschijnlijk verklaart dat de opkomst van de tegenwoordige grote belangstelling van velen en niet in de laatste plaats bij neurowetenschappers (hoewel hij in die kring nog maar matig begrepen wordt). Bij Van Bunge wrikt er iets waardoor hij met Spinoza niet uit de voeten kan. Maar wat precies? Op welk kompas vaart hij dan, als het dat van Spinoza niet is?

[3] Laatste zin: “Weer wreekt zich hier, vrees ik, het ontbreken in de Ethica van de epistemologische bescheidenheid die juist in de verlichting zulke goede diensten bewees.

Van Bunge vindt dat er bij Spinoza te weinig (zeg ik eufemistisch, maar hij bedoelt helemaal geen) zelfkritiek is te vinden: “uitgerekend Spinoza’s filosofie is immuun voor de crise pyrrhonienne” (i.t.t. scepticus Bayle, p. 72). Daarvóór had hij gezegd: “Ik kan me vergissen, maar ook in de achttiende eeuw was voor zover ik dat kan overzien een zeker scepticisme over de eigen cognitieve mogelijkheden, een zekere epistemologische bescheidenheid part and parcel van de verlichting.”

En dat scepticisme mist Van Bunge dus bij Spinoza. Hij had gewild dat Spinoza die in die onzekere 17e eeuw in een Republiek vol denominaties en elkaar bestrijdende partijen een zekere gids wilde zijn, in de Ethica zou hebben toegegeven: ‘ik wijs aan hoe de werkelijkheid in elkaar zit en wijs jullie daarin een weg, maar ja, ik weet het ook niet zeker.’ Hij wil eigenlijk dat Spinoza, de filosoof die zo’n veel bestreden en almaar meer bewonderd systeem schetste, tegelijk Spinoza niet was. Duidelijk is dus dat Van Bunge zich niet in de rijen der Spinozisten schaart.

Ik vrees dat hij teveel Fransen heeft gelezen. In Spinoza en de scholastiek {Acco, Leuven/leusden, 2003] citeerde hij Pierre-François Moreau die op een congres in 1986 te Parijs over de jonge filosoof van de PPC/CM zei dat hij “zowel ‘open’ als ‘gesloten’ is – open in de zin dat juist een jonge filosoof in dialoog treedt met zijn omgeving, gesloten door de zekerheid van het eigen, nog maar net ontdekte gelijk.” (blz. 14, cursief van mij, SV]. Dit heeft Van Bunge goed in zijn oren geknoopt en nooit meer losgelaten. Het zit hem dwars.

[En Filip, had je die 1986-toespraak van Pierre-François Moreau al op 't oog?]

Reacties

Kennelijk is Van Bunge niet geboeid door Spinoza's 'wetenschap van de mens' en heeft hij een afkeer van menig wezenlijk element daarvan. Men kan zich afvragen waarom hij dan nog voorzitter speelt van de club van 'vrienden van Spinoza' in de Vereniging Het Spinozahuis.

Stan,
!. Spinoza was ongetwijfeld een radicale cartesiaan omdat hij de natuurwetenschappelijke methode van Descartes radicaliseerde en ook toepaste op de godsdienst. Descartes zelf was van mening dat de rede niet toegepast kon worden op godsdienst, openbaring en kerkgezag, zie Descartes' Samenvatting van de Meditaties. Dit is ook de belagrijkste reden van Spinoza's kritiek op Descartes: hij ging niet ver genoeg. Maar de impact van de filosofie van Descartes op Spinoza is erg groot.
2. Spinoza schakelt gods wil niet uit. Als dat zo was, dan zou Spinoza ook Gods verstand uitschakelen. Zie TTP4.8: gods wil en verstand zijn in wezen hetzelfde. Dit betekent dat God geen onderscheid maakt tussen het mogelijke en het actuele, en dat alles wat gebeurt noodzakelijk gebeurt. Het wonder = een gebeurtenis in de natuur door een natuurwet buiten werking te stellen is derhalve een absurditeit.
3. De emanatietheorie. Een belangrijk probleem in de Ethica is de relatie tussen de substantie en de modi. Volgens Wolfson (dl1.Ch.11., blz 371) was Spinoza's model de emanatietheorie, die ook monistisch is. Een bezwaar van de emanatietheorie is dat uit een immateriële God een materiële werkelijkheid omtstaat die buiten God is. Spinoza gebruikt regelmatig de term 'sequi' = volgen uit. Maar daarmee bedoelt hij niet een emanatie, maar dat de modi in de substantie inbegrepen zijn, zoals de conclusie van een syllogisme inbegrepen is in de premisse, en zoals de eigenschappen van een driehoek inbegrepen zijn in zijn definitie.
4. Rechten van de Mens. Spinozistisch en volgens het natuurrecht geredeneerd bestaat alleen 'recht is macht'. De mens behoudt dit recht in de staat. Alleen worden de wisselende relaties van afhankelijkheid in de natuurstaat ingeruild voor stabiele relaties van afhankelijkheid in de georganiseerde staat (Matheron). Rechten van de Mens zijn dus alleen in de georganiseerde staat mogelijk als deze daartoe besluit. En de staat is in de democratie het georganiseerde natuurrecht van de individuen.
5. Spinoza en de sceptische crisis. Als ik je Van Bunge-interpretatie-van-Spinoza goed begrijp vindt hij dat Spinoza te weinig twijfel kent. Ik denk dat hij dan over het hoofd ziet dat het twijfel-experiment van Descartes een gedachten-experiment was, en dat hij bepoaald niet onderhevig was aan een existentiële twijfel. Kortom: Descartes vond al snel een nieuwe zekerheid, die niet minder was dan de zekerheid van Spinoza.