William Shakespeare (1564 - 1616) en Spinoza [1]

Nee, ik was er  niet naar op zoek. Ik zou er uit mezelf niet zo snel toe komen om naar een verband tussen Shakespeare en Spinoza op zoek te gaan. Maar zo'n verband blijkt te construeren te zijn en dat is dan ook gedaan, ontdekte ik toen ik dit eerste draadje te pakken had. Toevallig naar iets anders op zoek, stuitte ik op een tekst van Johannes van Vloten die hij schreef in IJselkout: Mengelingen en bijdragen [A. ter Gunne, 1855] onder de titel (ja, hij was soms ook eigenzinnig in schrijfwijzen): “Spinoza en Shakspere.”

Aanvankelijk dacht ik nog te maken te hebben met een luchtig verzonnen stukje, want hij schreef van alles bij elkaar, zoals in deze IJselkout over onder meer: Oranje en Granvelle, Boekjes van vroeger en thans, Antirevolutionaire bezwaren, Goethe en Werther, Spinoza en Leibniz. En zo ook dus Spinoza en Shakspere.

En daaruit leerde ik – was dat nooit eerder tegengekomen -  dat net als Bach’s Mathäus Passion (herondekt in 1829 door Felix Mendelssohn Bartholdy), Spinoza (herontdekt door de Duitse filosofen eind 18e, begin 19e eeuw) ook Shakespeare jarenlang uit beeld zou zijn geweest en door Herder zou zijn herontdekt. Of dat een mythe is weet ik niet – je vindt er niets over op de wikipedia-pagina over Shakespeare.  

Ik kom hier in een volgend blog op terug en geef hier eerst die tekst uit 1855 van Johannes van Vloten, waarin hij een samenvatting geeft van een tekst van Kuno Fischer.

 

     

                              SPINOZA EN SHAKSPERE

 

Dezelfde Duitsche schrijver, dien wij in het voorgaande stukjen, meermalen gelegenheid vonden aan te halen, Dr. K. Fischer1 heeft, in zijn aangevoerde werk, eenige bladzijden aan eene vergeljkende beschouwing van Shakspere en Spinoza gewijd, die ons allezins treffend en belangwekkend voorkomt, en welke wij waarom hier kortelijk willen volgen en nagaan. Gelijk Spinoza’s Zedekunde, zoo schrijft hij, zijn hoofdwerk is, zoo komt weder in dit hoofdwerk zelf de groote oorspronkelijkheid van zijn denken nergens treffender uit, dan waar hij er ‘s menschen leven en handel zelf toelicht en verklaart. Met recht heeft men daarom ook “de eenvoudige en bondige wijze” geroemd, waarop hij er als “de natuurwet des menschen”, in zijne wording en ontwikkeling, “met al de kracht harer veelvoudige uitingen, heeft onthuld en blootgelegd”. Zijne voorstelling der hartstochten, zegt dan ook Fischer (t.a. pl.), geeft een volkomen nieuw gezichtspunt in de beschouwing der menschheid, en een nieuw tijdvak in de geschiedenis der zedebeginselen aan. ‘s Menschen hartstochten als de grondkrachten van zijn leven voorstellend, verlangt Spin. tevens te recht, dat men dit zelf uit die hartstochten verklare, zoo men het namelijk in zijne natuurwaarheid verstaan, niet naar een of ander ijdel ontwerp wil verwringen. De hartstochten zijn hem de natuurlijke of allengs aangeworven eigenaardigheden en als de kenteekenen van ieder mensch; van nature toch is de kracht tot, de vorm van den hartstocht daar, en uit het beloop der dingen wordt hun veel verscheiden inhoud geboren. De hartstochtelijke natuur of het door hartstochten bewogen menschenleven - dat uit eigen machtsvolkomenheid handelend en lijdend al zijne kenschetsende trekken ontvouwt en blootlegt - toont in die trekken zijne eigenaardigheid, zijn van anderen verschillend leven, en vormt zoo, in den sprekendsten zin des woords een karakter. Wij mogen daarom, zegt Fischer, beweren, dat Spinoza in zijne voorstelling der hartstochten s menschen karakter als ontdekt, en hij voor t eerst, naar eerste gronden begrepen heeft, dat zich het menschelijke leven in eigenaardige karakters uit. Noch de schoolsche wijsgeerte der middeleeuwen, noch ook de zienswijs der oudheid vermocht het karakter in zijn eigenlijken zin - als menschelijke natuurmacht - te vatten; geen van beiden toch konden s menschen eigenaardige natuur geheel vrij en op zich zelf betrachten of verstaan. Beiden beschouwden den mensch meer maatschappelijk en zedelijk dan natuurljk; deze als kweekeling van den staat, gene als dien der kerk; beide hadden uitsluitend het geheel der maatschappelijk of kerkelijk vereende menschheid in t oog, en daar zij ieder enkelen mensch naar de wetten van staat en kerk beoordeelden en daaraan onderwierpen, moesten zij weinig belang stellen in ieders eigenaardig karakter. Voor de oudheid was de mensch eer burger, in de middeleeuwen eer Kristen dan mensch; daar naar gener zienswijze het geheel vóor de deelen, de staat vóor de leden bestond; terwijl naar de middeleeuwsche wijsgeerte de kerk als de inrichting der goddelijke, de wereldorde voorbestemmende, genade was. De begrippen der oudheid stelden ‘s menschen natuurlijke gemoedsaandoeningen en hartstochten als leemten en gebreken voor, die hem verhinderden aan zijn doel en bestemming te beantwoorden; hij werd daarom aan zeden en wetten onderworpen en tot vertegenwoordiger eener zedelijke orde van zaken opgeleid.

Het geloof van de middeleeuwen liet de hartstochten zelfs niet opkomen, maar zocht ze als natuurlijke zonden onmiddelijk uit te roeyen en door betameljke tucht met geweld ten onder te brengen. Beide, oude en middeltijd, beschouwden dus - hoewel in uiteenloopende richting - het menschelijk leven in betrekking tot zekere doeleinden, die zich buiten de natuurlijke wetten van ‘s menschen leven en ontwikkeling bevinden. Zoodra echter de hartstochten tot grondkrachten van ‘s menschen ziel en daarmede als zijn natuurlijke rechten verklaard worden, kan zich ieder mensch als in het volle bezit van zijne natuurlijke eigenschappen stellen, en die, gelijk eene hare wetten volgende natuur, naar ongedwongen wet, ontvouwen. Uit ‘s menschen natuur volgen zijne hartstochten, uit zijne hartstochten zijne handelingen, uit zijne handelingen zijn lot en leven; ziedaar eene aaneenschakeling van uitkomsten, naar welke het menscheljke leven zijn noodzakelijken gang gaat. Niets dat daar, als eene Deus ex machina, van buiten op werkte, niets dat er, gelijk de zedeles bij een fabel of vertelling, te voren in bepaald is. Het menschelijke leven is geen vertelling maar een tooneeldicht gelijk, ieder van welke toch voor slecht mag gelden, zoo zijn inhoud of fabel iets anders is dan eene handeling en hare noodzakelijke gevolgen.

Wanneer wij dan ook de Spinozistische hartstochten uit de meetkunst-vormen zijner zedekunde in leven en werkelijkheid overbrengen, en hunne bepalingen in aanschouwelijke toonbeelden omscheppen, zullen zij voor ons als in den strijd van hartstochtelijk bewogen karakters optreden, en wij in dien strijd het natuurlijke spel des levens zien. Spinoza was de eerste, die op wijsgeerig gebied deze waarheid gevat en naar zijn laatste gronden bewezen heeft; maar het was een tooneeldichter zelf, die, ruim een halve eeuw vroeger, dat dramatische spel des levens in aanschouwelijke beelden ten tooneele bracht. Shaksperes grootsche dichtgeest doorzag het, hoe ‘s menschen lotgevallen slechts uit zijne handelingen, zijne handelingen uit zijne hartstochten, zijne hartstochten uit zijne karakter, zijn karakter eindelijk uit den natunrljken samenhang en ‘t geschiedverband der dingen voortspruiten. Shaksperes tooneelstukken zijn inderdaad natuurspelen, waarin de menschen, handelend en lijdend, hunne eigenschappen blootleggen. Shaksperes personen hebben geen wil buiten hun hartstocht, en geen hartstocht die niet uit den eigen aard hunner natuur volgt. Zoo als zij zijn, moeten zij handelen gelijk zij doen, en daarom lijden en ondergaan wat uit den loop der gebeurtenissen volgt. Men kan bij hem niet zeggen: welk onrechtvaardig lot voor zulken engelreine onschuld! of welk een gruwelijke straf voor zulk een gering misdrijf! - Want er werkt bij hem geen stralïende Nemezis, maar de natuur der dingen zelf; er kan dus van onrecht noch gruwel sprake zijn, en de wet, waarnaar gehandeld wordt, luidt: ieder oorzaak heeft zijne werking. Shaksperes helden voor hunne hartstochten verantwoordelijk te stellen, ware even verstandig als tot de wolken te zeggen: gij moogt zooveel electriciteit niet leiden, om niet zulke groote, zulke vernielende bliksems te slingeren; want gij ziet wel, dat gij daar onze huizen meê aansteekt; weest daarom verstandig en houdt u binnen afgemeten grenzen. De mensch handelt in Shaksperes verbeelding geljk in Spinoza’s wijsgeerte, als eene natuur, die hare wet vervult. Zijne stukken rechtvaardigen zich door zich zelf; zij hebben geen bijzonder doel;  geen anderen grond, dan dien, dat zij noodzakelijk zijn.

Deze verwantschap van beide groote geesten, dichter en denker, wordt door de volgende eeuw in hare betrekking tot beiden gestaafd. Shakspere en Spinoza hebben een bijna gelijk lot en werking gehad; zij bleven langen tijd als in ‘t verborgen liggen; en werden beide door Lessing weder opgehaald en gewaardeerd. En toen het gevoel voor al wat natuurlijk was weder opleefde, en, zoo ook al niet Spinoza’s wijsgeerte, althans zijne wereldbeschouwing eenigermate op nieuw begon te leven, zocht men ook weder stukken te dichten als die van Shakspere. Het menschelijke leven moest in zijn natuurlijken aard verstaan en beschouwd, de zedeleer der gewoonte door de natuur verwennen en verdrongen, de strijd der hartstochten in al zijn vrijheid voorgesteld worden; en op het voetspoor van Shakspere traden Goethe en Schiller. Zij zochten menschelijke hartstochten naar waarheid voor te stellen; het menschelijk leven als eene natuurwaarheid op te vatten, en volkomen naar die uitspraak van den laatsten hunner te werk te gaan:

Nicht mehr der Worte rednerisch Gepränge
Nur der Natur getreues Bild gefällt,
Verbannet ist der Sitten falsche Strenge,
Und menschlich handelt, menschlich fühlt der Held;
Die Leidenschaft erhebt die freien Töne,
Und in der Wahrheit findet man das Schöne! –

Wanneer ons deze verwantschap tusschen Spinoza's denken Shaksperes dichtvermogen helder is geworden, begrijpen wij lichtelijk, waarom men bij dergelijke beginselen met de eene hand naar Spinoza gelijk met de andere naar Shakspere tastte; en waarom eene eeuw als die van den veertienden Lodewijk, die hare dichterlijke scheppingen onder geleende vormen stak, den een zoo min als den ander erkennen kon. En van het Spinozisme mag men zeggen, dat het geen verlaten hersenschimmig stelsel is, maar een krachtig brandpunt, dat nog later tijden in beweging brengt en op hunne voorwaarts dringende, krachtige hoofden zijn invloed oefent. - Dat dan die werking ook verder nog strekt dan de Hegeliaansche schrijver stelt, en zijnen meester zelf met alle diens erkende of gewraakte volgelingen onder zich vat, hebben wj boven reeds als onze meening te kennen gegeven en hopen wij elders nog uitvoeriger uiteen te zetten. Wat Shakspere en Spinoza betreft voegen wij hier nog ten slotte bij, dat gelijk de eerste algemeen als de dichter bij uitnemendheid erkend is, zoo de laatste het als de denker moet worden.

___________

1 Kuno Fischer, Geschichte der neuern Philosophie

[cf. books.google] [afbeelding Shakespeare van Swamibu op Flickr

Reacties

Geweldige tekst Stan, hier heb ik van genoten, echt Spinoza zoals hij begrepen moet worden, wat een geweldige vondst om dat te koppelen aan Shakespeare. En dat al weer 150 jaar geleden, Spinoza als wegbereider van het individualisme.
Hartelijke groet, Frank

Leuk, je reactie Frank,
Zo'n enthousiasme maakt het extra leuk om oude, waardevolle teksten die ik op mijn speurtochten tegenkom, via dit blog onder de aandacht te brengen. Ook ik was door de vondst verrast.