Zicht op Spinoza. Twintig tijdschetsen van Wim Klever

Handig dat er sites als boekwinkeltjes.nl en marktplaats.nl bestaan. Daar scoor je vaak een treffer als je een niet ál te specialistisch boek zoekt. Ik heb al meerdere boeken via boekwinkeltjes kunnen aanschaffen. Zo ook Wim Klevers boekje Zicht op Spinoza. Twintig tijdschetsen. Heuff/Thesis, 1994 (88 blz.)
[op boekwinkeltjes.nl worden er momenteel vijf aangeboden]


Laat Wim Klever nu net vanochtend zelf op een reactie op het blog over Heidelberg dit boekje noemen. Dat dit coïncidentie en toch ook weer geen coïncidentie is, zal ik aan het eind van dit stukje toelichten. Het is echt niet het één-tweetje dat het misschien lijkt. Daarover zo dadelijk. Eerst over het boekje.

De helft van de twintig korte schetsen hadden in de zomer van 1992 in NRC Handelsblad gestaan. Alle stukje lijken met een goede, haast wetenschapsjournalistieke pen geschreven en lezen heel plezierig. Vooral door de gevarieerde inhoud. Ze zijn alle nog altijd interessant en to the point.

Voor een deel gaat het om aspecten uit Spinoza’s biografie. De meeste van dergelijke verhalen staan inmiddels ook in Nadlers biografie van Spinoza, maar die bestond toen nog niet.
Je leest stukjes over zijn naam en de associatie met doornen, over de vele beschimpingen, over al dan niet geloofwaardige afbeeldingen (in woorden en met etspennen en penselen), over het toneelspelen bij Van den Enden, over omzetting van metalen in andere metalen (goud maken) waar Spinoza in geïnteresseerd was, over tijd en beweging en dergelijke. Ook enige natuurwetenschappelijke onderwerpen, kortom.

Wat ik extra interessant vind aan een deel van deze schetsen is dat ze Spinoza’s serieuze wetenschappelijke belangstelling laten zien. Behalve Klever, zijn er niet veel, wat heet: helemaal geen andere Spinozakenners die over de natuurwetenschappelijke interesses en bemoeienissen van Spinoza serieus naspeuringen doen en ons, het grotere geïnteresseerde publiek, daarover inlichten. Op dit moment, weet ik, doet een Engelse optica-deskundige onderzoek naar wat er maar te vinden is over Spinoza’s wetenschappelijke engagement met slijpen van lenzen, bouwen van microscopen en telescopen, zowel de praktijk als de theorie. Zo was die onderzoeker op zoek naar Klevers artikel Insignis opticus. Spinoza in de geschiedenis van de optica in het Tijdschrift De zeventiende eeuw jaargang 1990. (Insignis opticus betekent: uitstekend opticien, zo is in dit boekje te lezen). Ik kon die onderzoeker dat artikel leveren en hem in contact brengen met Wim Klever. En zo ontstond ook mijn contact met hem. En d it alles wekte ook mijn interesse in het kennisnemen van een aantal publicaties van hem. Zoals dit boekje.

Het is een makkelijk leesbaar en nog steeds interessant en relevant boekje. Vooral van het naturalisme*) van Spinoza geeft het een aantal goede voorbeelden. En vooral wat dat laatste betreft merk wat je mist: dat niemand door is gegaan op het verder uitvogelen van die lijn van Spinoza als natuurwetenschapper. Laten we hopen dat ook die draad ooit nog eens door iemand (weer) wordt opgepakt.

*) Over Spinoza’s naturalisme
Ik plaats hier een citaat uit het laatste verhaal op de één na laatste bladzijde uit dit boekje Zicht op Spinoza, dat iets van Spinoza’s naturalisme weergeeft. Ik ga het ook plaatsen als reactie bij de reacties bij het stukje over de Heidelberg-connectie:
Klever schrijft: “Voor Spinoza is er geen enkel ‘vanzelf’ maar moet er voor elke gedragswijze, veranderlijk of niet, een oorzaak worden gepostuleerd die deze tot stand brengt. Zou men die niet aannemen, dan loochent men niet alleen het oorzakelijkheidsbeginsel, maar doet men ook zijn eigen rationaliteit tekort. Dat geldt zowel voor de bewegende steen als voor de willende en strevende mens.

--------- het volgende valt ver buiten de korte boekbespreking hierboven en is eigenlijk een apart blogje binnen een blog. ---------

Wat was dan de zgn (niet-)coïncidentie?
En nu dan die coïncidentie die toch geen coïncidentie blijkt te zijn (toch. Zo zie je maar weer het gelijk van Spinoza!) Hierover zou ik anders niet geschreven hebben om iets niet belangrijker te maken dan het is. Maar nu hoort dit verhaaltje er ook bij.
Toen ik vanochtend het boekje uit had, wilde ik - vóór ik mijn bevinding ermee op dit weblog wilde plaatsten - eerst nog een bewering van Klever checken. In het stukje ‘Professor’ schrijft hij over de uitnodiging aan Spinoza om in Heidelberg professor te worden. Op blz 55 schrijft hij over Spinoza’s niet ingaan op die uitnodiging: “De leerstoel liet hij liever over aan andere figuren die zich wel zouden kunnen plooien naar de eisen van de heersende ideologie: in de negentiende eeuw zou Hegel en in de twintigste eeuw zou Martin Heidegger die stoel gaan bezetten, denkers die beide ten koste van de waarheidsliefde pacteerde met de politieke macht.
Hegel in Heidelberg klopt. Maar Heidegger heeft toch nooit de leerstoel in Heidelberg beklommen? Heidegger was professor in Marburg en in Freiburg (opvolger van Husserl), maar nooit in Heidelberg. Daar zat Karl Jaspers, waar Hannah Arendt na Marburg heen ging.
Enfin, ik ging dat wat ik meende te weten, hier en daar toch maar even checken en ontdekte toen de gegevens op de site van de Ruprecht-Karls-Universität Heidelberg waarover ik vanmorgen meteen dat stukje schreef. De reactie van Wim Klever was dus een indirect (indirect, want ik zat ertussen) gevolg van zijn eigen boekje, waar hij terecht naar verwees. Toen kon hij nog niet bevroeden hoe raak hij daarmee was. Nu is de connectie duidelijk.

Tot slot nog kort even iets over Heidegger
De gewraakte Heidegger had geen leeropdracht in Heidelberg.

Met het volgende bedoel ik niets (ik ben geen verdediger van wat dan ook van Heidegger), maar het boek van Rüdiger Safranski "Heidegger en zijn tijd" inziend, kwam ik in het hoofdstuk waar Heideggers foute geheul met de Nazi's uitvoerig wordt besproken, een passage tegen waarin Spinoza voor komt. Op blz 318 gaat het erover dat Heidegger geen antisemiet was. En daar staat dan: "Maar bij Heidegger bestaat die 'joodse geest', waarvoor je zou moeten oppassen, niet. Tegen dat 'geestelijke' antisemitisme heeft hij zich steeds verzet. In een college halverwege de jaren dertig verdedigt hij Spinoza en verklaart dat als Spinoza's filosofie joods zou zijn, de hele filosofie van Leibniz  tot Hegel joods was. Die afwijzing van het 'geestelijke' antisemitisme is des te opmerkelijker omdat Heidegger anders het Duitse in de filosofie graag accentueert en het afzet tegen het rationalisme van de Fransen, het utilitarisme van de Engelsen en de bezetenheid door de techniek van de Amerikanen. Maar in tegenstelling tot zijn medestrijders en tegenspelers Krieck en Baeumler heeft Heidegger dat Duitse in de filosofie nooit gebruikt ter afbakening van het 'joodse'.

Kennelijk bedoeld om H. van 'althans iets aan foute mentaliteit' vrij pleiten, houdt dit soort spreken toch iets onfris.