Zie hoe Jonathan Israel vuurt

Verlichting onder vuur van Jonathan Israel is niet een boek dat je in één ruk uitleest. Tussendoor heb ik al vele andere boeken gelezen, maar regelmatig nam ik een flink stuk uit deze dikke turf tot mij, waarna ik het weer een poosje weglegde. Mijn bespreking van het derde deel blijkt alweer van ruim een maand geleden. Inmiddels sloot ik Deel 4, “Intellectuele emancipatie”, af en ook dat is eigenlijk te zien als een op zichzelf staand boek, zij het met z’n 140 grote pagina’s iets minder dik dan de vorige delen.

In het prachtige hoofdstuk 16 over “De ondergang van de humanistische tekstkritiek” laat Israel goed zien hoe er in de vroege Verlichting steeds meer kritiek ontstond over de manier waarop de humanisten waren omgegaan met het uitgeven en becommentariëren van antiek-Griekse teksten. Hoe daarin veel te bevooroordeeld en onkritisch aanpassingen werden doorgevoerd en het allegorische verstaan in christelijke zin zoals door de kerkvaders die teksten interpreteerden, werd overgenomen. De christelijke humanisten hadden zich nooit echt op hun gemak gevoeld met het oude heidense denken en zich in allerlei bochten gewoeld om die met de openbaring te verzoenen. Hetgeen uiteraard tot vervormingen en weglatingen leidde.

Vooral de Radicale Clerc had met zijn Ars Critica grote invloed grote invloed, waarmee de oude teksten nog eens opnieuw en uiterst kritisch werden geredigeerd. Spinoza had met zijn Bijbelkritiek hiervoor het grote voorbeeld gegeven. Het heilige en mythische werd geseculariseerd. Op deze vernieuwing van de hermeneutiek volgt een bijna nog fraaier hoofdstuk met de titel “De terugkeer van ‘het Griekse denken’”, een a.h.w. tweede, maar nu kritische herontdekking en renaissance van de Griekse filosofie, die ook een tot dan toe ondergewaardeerde soort van radicale stroming bleek te kennen: Xenophanes van Colophon die als een soort pre-Spinoza werd gezien; of wellicht nog meer Strato van Lampsacus en tenslotte, via een eigen paragraaf, de Griekse Stoa en ook daarbij de overeenkomsten en verschillen met Spinoza: het verschillende zicht op het kwaad, de passies en de rede.

In hoofdstuk 18, “De opkomst van de geschiedenis van de wijsbegeerte”, behandelt Israel de kritiek vanuit de vroege Verlichting op de manier waarop vóór de Verlichting onkritisch met de geschiedenis van de wijsbegeerte werd omgegaan. De manier waarop Bayle, nog vóór trouwens de term “Italiaanse Renaissance” bestond, sprak van een ‘radicale renaissance’, waarin hij in Savonarola en Machiavelli voorlopers van Spinoza ontdekte met hun clandistien anti-christelijke en ‘atheïstische’ neigingen, naturalisme en pleidooien voor scheiding van filosofie en theologie, ondervond op zijn beurt weer kritiek van de gematigde Verlichters. Brucker en Zimmerman corrigeerden veel van het eerder geschrevene. Zo was er een groot dispuut over hoe Giordano Bruno moest worden gezien. Israel gaat daar uitgebreid op in.

Volgt met het 19e hoofdstuk een beschouwing die met z’n titel “Van de ‘geschiedenis van de filosofie’ tot de ‘geschiedenis van de menselijke geest’” precies het thema aangeeft: er begint in de Verlichting interesse te ontstaan over hoe de menselijke geest zich in het historisch proces ontwikkelt, hetgeen tot enige eerste hypothesen aanleiding geeft. Zo’n vraagstelling ontstaat uiteraard niet bij diegenen voor wie de Goddelijke Voorzienigheid voortdurend ingrijpt en van alles laat ontstaan. De kritische radicalen hadden behoefte aan andere verklaringen. Zij zagen de opvolging van een mythische en poëtische fase, via religieuze fases tot (‘uiteindelijk’) filosofie en wetenschap die zich aan dat donkere, fantasievolle en bijgelovige begin ontworstelt. Hier bespreekt hij vooral Fontenelle, Boulainvilliers en Diderot.

In een weer heel apart hoofdstuk, het 20e, komt Italië aan de beurt. Na de keuze tot paus van Benedictus XIV werd de contrareformatie enigszins aan banden gelegd en krijgt de gematigde Verlichting in Italië een poot aan de grond. Er komen aanhangers van Locke (Locchisti) en Newton ( Neutoniani), Leibniz en Wolff. Die worden getolereerd als ze zich maar goed afzetten tegen de ‘incredili, fatalisti, spiriti forti en Spinozisti’. Vooral de Napolitaanse filosoof Antonio Genovesi (1712 – 1769) maakte furore als gematigd verlichter. Maar de conservatieve (katholieke) krachten zoals de jansenisten, vonden deze ruimte die gematigde Verlichters werd geboden veel te ver gaan. Zij vreesden het doorzetten van het ongeloof, vooral daar het bestrijden van radicalen zo moeizaam ging, daar die zich onder de druk der Inquisitie zo bekwaam hadden leren maskeren. Zo werden Paolo Mattia Doria (1662-1746) en vooral Giambattista Vico (1668-1744) een groot gebrek aan helderheid verweten. Hun verhulling ging zelfs zover dat tot in onze tijd strijd geleverd wordt tussen degenen die Vico als een anti-modernen zien en degenen (zoals Israel) die overtuigd zijn van het feit dat hij tot het moderne en radicale kamp behoorde. Dat ligt er kennelijk niet dicht bovenop.

Te zien is hier hoe Israel vuurt
Tegen heel veel literatuur en een tamelijk dominante interpretatie-stroming in (n.l. dat Vico een conservatief en anti-modernist was) lijft Israel hem in bij de Radicale Verlichting. Hij moet daartoe wel het veelvuldig gebruik van ‘Goddelijke Voorzienigheid’ (dé troef van de andere partij) ominterpreteren tot metaforisch en uit veiligheidsoverwegingen ingezet versluierend taalgebruik, zodat het tóch als een seculier concept kan worden geduid van het historisch proces als een verschijnsel dat zichzelf voortbrengt, rationeel en immanent is. Grappig is dat hij tegenover de volgens hem ‘bevooroordeelde lezers’ (het andere kamp) de ‘objectieve lezers’ (hijzelf en wellicht zijn lezers?) te hulp roept die toch moeten inzien dat Vico in zijn teksten geen bovennatuurlijk handelende, transcendente goddelijke voorzienigheid oproept. Kortom, Israel is daar zwaar en met alle retorische hulpmiddelen in debat – wat zo’n hoofdstuk voor de ondeskundige maar geïnteresseerde buitenstaander zowel ingewikkeld als hoogst boeiend maakt. Dat 20e hoofdstuk, en daarbinnen de middelste paragraaf, Vico’s ‘Goddelijke Voorzienigheid’, kan model staan voor het debat zoals Jonathan Israel het voert. Hij duikt diep in zijn stof en leest een hele bibliotheek om een historische figuur (hier Vico) uit het kamp van de conservatieven helemaal naar het zijne, dat van de Radicalen, te trekken. Na Bayle dient ook Vico via close reading op z’n eigenlijke betekenis gewogen te worden. Men kon in die tijd immers geen openlijke Spinozist zijn – moest dat wel zwaar verhullen. En de beste verhulling bestond dan uit een combinatie van anti-Spinozisme met ironisch metaforisch taalgebruik, het omduiden van woorden die voor de goede verstaander in een andere betekenis konden worden begrepen. Moeilijk is die hermeneutiek dan wel.

Vertaalfoutje
Over verstaan gesproken: het boek is voortreffelijk vertaald; er komen nauwelijks druk- of vertaalfouten in voor. Maar de lezer moet er wel ‘z’n kop bij houden’. En als hij op blz 634 leest: “Men nam aan dat het grote verschil tussen het platonisme en het spinozisme was dat de eerste zuiver materialistisch is en de laatste idealistisch, […]” dan weet hij dat dit onzin is, want het moet natuurlijk precies omgekeerd moet zijn. Het is geen fout van Israel, maar van de vertaler, want in het origineel staat heel duidelijk: “The crucial difference between Platonism and Spinozism, supposedly, was that the latter is a purely materialist philosophy whereas Platonism is idealist; […]”

Enfin, een kleinigheidje in de grote oceaan van voortreffelijkheid.

Tot slot
Het zal niet verbazen dat over het thema “Oefenen ideeën invloed uit op maatschappelijk zijn?” waar Israel zich in het eerste deel sterk in een positieve stelling over uitte en dat ik bij mijn lezen als het ware wilde toetsen, in dit deel
“Intellectuele emancipatie” waarin de ideeën en de ontwikkeling van de geest in het historisch proces centraal staan, geen bewijsmateriaal oplevert.