Zijn Dawkins, Harris & Hitchens protestantse of katholieke atheïsten?

John Haught: Nieuw atheïsme; een kritische reactie op Dawkins, Harris & Hitchens. Kok, Kampen, 2010

Dit is een in mijn ogen tamelijk merkwaardig boekje. Ik begrijp van mezelf maar half, waarom dit soort boekjes een aantrekkingskracht op me uitoefenen. Sinds ik me intensief met Spinoza bezig houd, word ik meer dan vroeger ook aangetrokken tot dit soort lectuur. Maar waarom ik mij dan zo intensief aan Spinoza ‘uitlever’ is op zijn beurt weer iets dat ik niet in al zijn oorzaken doorgrond. En dat hoort ook zo te zijn. Voor een Spinozist is dat immers niet onbegrijpelijk, want in deze tijdelijke en eindige wereld is niet alles tot op het fundament geheel en al te doorgronden. Het is Gods kracht, ofwel de kracht van de natuur, die in ons werkt via vele oorzaken – zoveel is zeker. Dit nemen we dus maar zoals het is.

Wend ik me dan nu naar dit boekje dat mij vorige week in een grote boekhandel in Amsterdam aantrok. Het boekje is het verzet van een katholiek theoloog tegen wat hij noemt ‘de nieuwe atheïsten’. Het is uitgegeven door een uitgevercombinatie van protestantse boeken, die niets van Spinoza in het fonds hebben. Ik zeg dat er voor de volledigheid even bij. De uitgever liet het werkje door een protestantse dominee van een woord vooraf voorzien. Die beval het als nuttig aan, maar noemt toch ook weer punten waarmee hij met de schrijver van mening verschilt; bijvoorbeeld waar het gaat om het serieus nemen van het creationisme. Zo blijven we lekker met elkaar in gesprek. En zo gaat Haugh in gesprek (hoewel) met de drie grote atheïsten: Dawkins, Harris & Hitchens die ik verder zal aanduiden met DHH.

Wie enigszins een idee wil hebben van de vroegere ketterbestrijdingen, komt met dit boekje als hedendaags specimen ervan een heel eind. Het betreft niet meer zozeer een scheldpartij, zoals ze dat in de 17e en 18e eeuw bijvoorbeeld kenden, maar wel omgeven met veel spot en cynisme. John Haught biedt wat de ondertitel belooft: een kritische reactie op DHH. Een bestrijding in de vorm van een integrale verwerping. Er deugt werkelijk niets van de drie heren die steeds gedrieëlijk worden opgevoerd, soms in gezelschap van hun ‘leraar’ Dennett, alsof ze een atheïstische Mis voor drie heren solemneerden.

Nu is er uiteraard veel aan te merken op de drie populaire atheïsten. Dat is intussen al door velen gedaan. Een redelijk sterk punt heeft Haugh met zijn waarneming dat DHH vooral een tegengesteld spiegelbeeld zijn van de dogmatisch fundamentalistische gelovigen, de creationisten en terroristen, maar dat ze zich volledig niet verstaan met de dominante, zich telkens aanpassende hoofdstroming van de theologie. Genuanceerde theologen komen in hun bestrijding van het christendom niet voor. Om die te bestuderen – wat nogal wat tijd zou vergen -  daar beginnen ze niet aan. Nee, zij houden de gelovigen aan de letterlijke lezing van de heilige schriften en stellen zich dogmatisch op aan de kant van het fundamentalistische letterlijke lezen. Een bestrijding van theïsme vraagt om houvast. Ik herinner me hoe Paul Cliteur de gelovigen en theologen die hij in de dagbladen bestreed altijd vastpinde op dogmatiek en letterlijk te lezen geloofsuitspraken. Hoe kun je ze anders bestrijden. Aan ingewikkelde heuristische en in de loop der tijd zich wijzigende interpretaties kun je je niet vastbijten; die glibberen altijd weer weg.

Dit doet me denken aan de bekende schrijver van SF-verhalen, Asimov. Die ontmoette tijdens een SF-conferentie de tamelijk orthodoxe jood Avram Davidson. Toen deze zijn orthodoxie een beetje al te sterk benadrukte naar Asimovs zin en Davidson hem naar zíjn religie vroeg, zei hij:

“Ik ben atheïst.”

“Ja, zei Avram zonder met een ooglid te knipperen, “maar wat voor soort atheïst? Een katholieke atheïst? Een doopsgezinde atheïst, een hindoe-atheïst, een zevendedagadvents-atheïst?

Hij kreeg een idee: “Een joodse atheïst,” zei hij “wat wil zeggen dat ik de irrationele elementen in het Jodendom in het bijzonder heb te bestrijden.” (In Joy Still Felt, pp. 174-175.) *)

Dat doet de vraag opkomen wat voor atheïsten Dawkins, Harris & Hitchens eigenlijk zijn.

Ook een geloof - alles is ‘belief’
Opmerkelijk en opvallend is de bijna trotse betrapping van de paradoxale onlogica van de zekere uitspraken van de naturalistische wetenschappers die alleen bewijsbare uitspraken zeggen te accepteren, maar die zelf ook op geen enkel empirisch bewijs voor hun eigen stellige atheïstische overtuiging kunnen bogen. De triomf waarmee de auteur meermalen stelt dat hun overtuiging ook een geloof is. Het is de bekende kritiek op het sciëntisme, wat op zijn beurt weer een specimen van het scepticisme of relativisme is: beweren dat waarheid niet bestaat is vragen om tenminste één uitzondering: voor deze waarheidsuitspraak.

Alsof de weerlegging van deze onzin, genoeg ruimte biedt voor de eigen onzin. Voor de auteur is dit vaststellen in ieder geval ruimte genoeg voor het geloof van theologen en godsdienstigen. Hij gaat nergens in op het onderscheid tussen het ene en het andere soort geloof, alsof het geloof (faith) in het transcendente bovennatuurlijke net zoiets is als het filosofische aprioristische geloof (belief) dat er iets over de werkelijkheid te zeggen is – om een voorbeeld te noemen.

Uiteraard gaat de bestrijding gepaard met veel spot. De superioriteit van de eigen overtuiging druipt er vanaf. Wat dat betreft doet Haugh niet onder voor Dawkins en de anderen.

Geen reflectie op mogelijke medeverantwoordelijkheid
Opvallend is dat het verweer om niet over een kam geschoren te worden met terroristen of fundamentalisten. Dat is inderdaad één ding. Maar het probleem hoe misbruik van de godsdienst door sommigen kon ontstaan, wordt niet aan de orde gesteld. Alsof er geen enkele verantwoordelijkheid bestaat van gematigd gelovigen voor de letterlijk nemers. Alsof ze niet beiden, gelovigen en extremisten, uit dezelfde bronnen drinken en dezelfde wortels hebben. De fundamentalisten hebben de door de kerken overgeleverde teksten en vroegere exegeses en dogmatieken waar ze uit putten, immers niet zelf uitgevonden. Er is bij Haugh niets merkbaar van enige reflectie in die richting. Dat zou zijn ketterijbestrijding maar ontkrachten.

Een heel andere merkwaardigheid is een grove gotspe. Hij doet alsof de tolerantie door de theologen aan de seculieren is aangeboden! Alsof de godsdienstvrijheid een eigen verworvenheid van het christendom is. Alsof er niet eeuwenlang vrijdenkers vervolgd zijn, waarna enige aanpassing in de richting van tolerantie het gevolg is.

Het hoofdbezwaar van Haugh tegen DHH is eigenlijk dat zij niet het moderne geloof en de hedendaagse theologische theorieën bestrijden, maar dat blijft slechts een stelling.

Liefst maakt hij de “nieuwe atheïsten” belachelijk. Zij halen het niet bij de ‘oude atheïsten’, als Feuerbach, Nietzsche, Camus, Sartre en gelijken. Die leden tenminste nog aan de dood van God en werden soms waanzinnig van het kosmische niets. Daar konden de theologen tenminste wat mee. Maar met DHH kunnen ze helemaal niets!

God is geen hypothese
Hij veegt de vloer aan met de constatering dat er voor de ‘godhypothese’ geen enkel empirisch bewijs is. Maar hij acht het soort godsbeeld dat zich zou moeten laten verengen tot een godhypothese iets waar geen enkele theoloog en de meeste gelovigen niets mee kunnen. Opvallend is dat dat hij in zijn verweer niets zegt over pogingen van neuroscientists, meestal gesubsidieerd door de Templeton Foundation, pogingen doen om God via hersenscans op te vangen. Aan die onzin gaat hij zwijgend voorbij.

Uiteraard beschuldigt hij hun positie als zelf een religieuze optie waarin ze zijn gezwicht voor de belangrijkste verleiding van het geloof: afgoderij. Bladzijden lang bekritiseert hij het sciëntisme en rationalisme die het denken net zo gevangen houden als de aanbidding van afgoden de religieuze gelovigen verhindert “om een relatie met de volle diepte van het bestaan te ontwikkelen.”

In het hoofdstuk “Is God persoonlijk” zet hij een uitvoerige analogie redenering op om te laten zien dat er op meerdere niveaus naar werkelijkheid te kijken is, dat verschillende betekenislagen elkaar niet in de weg hoeven zitten. Hij heeft als voorbeeld het boek dat de lezer leest: dat kan geanalyseerd worden als materiële zaak, geproduceerd van inkt op papier etc.; het kan geanalyseerd worden naar de inhoud, zoals geschreven door een auteur, en het kan geanalyseerd worden als maatschappelijk en economisch product waar een uitgever bedoelingen mee heeft. Daarmee suggereert hij de analogie naar de grote totgale werkelijkheid die objectief wetenschappelijk onderzocht kan worden, maar waarin ook diepere betekenissen kunnen worden ervaren en besproken. Hij komt dan uiteraard niet verder dan de geloofssprong van Kierkegaard of de salto mortale van Jacobi. Hij schrijft: “Het theïstisch geloof kan het idee van een goddelijke persoon niet op de tocht zetten. Wil de hoogste werkelijkheid, de diepste dimensie van het bestaan, in staat zijn onze eerbied en aanbidding af te dwingen, dan kan het niet anders dan een persoon zijn. [..] Wanneer iemand die in God gelooft de werkelijkheid alleen maar als een onpersoonlijk ‘ding’ en niet als een persoonlijk ‘Gij’ zou ervaren, dan zou hij psychisch, sociaal en religieus in de kou blijven staan.” De auteur heeft zich in zijn boek dan wel vrolijk gemaakt over de projectietheorieën van Feuerbach en Freud inzake het geloof die verouderd zouden zijn, maar het blijkt nog steeds de menselijke maat (eerder misschien de hartstochten van hoop en vrees, nu dan de behoefte aan geborgenheid) die ingevuld wordt met: dat er ‘dus’ wel een daaraan voldoende God bestaat.

Het is bij het schetsen van waar de hedendaagse theologie mee bezig is, dat hij regelmatig verwijst naar Paul Tillich. En dat was voor mij de aanleiding om de voorbije dagen iets meer te weten te komen over en twee blogs te schrijven over Tillich en zijn (bescheiden) Spinoza-connectie. Daartoe heeft dit boekje mij gestimuleerd.
Achteraf, nu ik het gelezen heb, weet ik dat het boekje niet voor mij bestemd was en dat ik het niet had hoeven lezen en dus beter niet had aangeschaft. Misschien ka ik u er met dit blog van afhouden.

Aanvulling

*) Dat zul je net weer zien... kom ik ergens deze anecdote tegen die ik hier doorgeef - zie ik op dezelfde dag een blog waarin het o.a. over Spinoza ging én waarin wordt vermeld dat IF Stone zich beschreef als een "proud Jewish theist"! [Hier]

Reacties

Stan, weer een paar opmerkingen:
1. Wat jij een 'grove gotspe' noemt beslaat tegenwoordig een serieuze en interessante filosofie. Filosofen als Marcel Gauchet en Gianni Vattimo zoeken de oorsprong van het secularisme in het christendom zelf: de menswording van God in Christus is de eerste seculiere daad en daarmee kenmerkend voor het christendom. M.a.w. christendom leidt inherent tot secularisatie. Dat de (christelijke) theologen de tolerantie aanboden aan de atheïsten, zoals jij uit Haugh aanhaalt, is echter curieus. Ik vermoed dat hij de secularisatie-klok heeft horen luiden, etc.
2. Volgens Leo Strauss (in Spinoza's Critique of Religion) is het geloof in wonderen kenmerkend voor het openbaringsgeloof. Calvijn beschouwde elk gebeuren, ook het wetmatige gebeuren, als een wonder. Spinoza beschouwde elk gebeuren, ook het afwijkend gebeuren, als een wetmatigheid. In die zin raakt de kritiek van de wetenschap-Spinoza niet aan de godsdienst en de gelovige.
3. De enige manier om de tegenstander toch te treffen is volgens Strauss spot. Spinoza maakte er gebruik van in TTP7.15, en volgens jouw beschrijving maakt Haugh er eveneens gebruik van. Maarten 't Hart maakte er een sport van om de tegenstrijdigheden in de bijbel op te sporen, schreef er 2 boeken over, met inderdaad een komisch effect. Soms is spot dus al inherent aan de kritiek. Sommige van Spinoza's droge constateringen in de Ethica werken op je lachspieren, een soort Karel van het Reve-effect.

Adrie,
die uitleg van "incarnatie" (ad 1) was ik ook bij Haugh tegengekomen. Dat mag jij interessant vinden, maar van mij glijdt zoiets af als water van een vette eend. Mijn 'grove gotspe' sloeg alleen op de stellige bewering bij Haugh dat de tolerantie bij de christelijke kerk(en) zou zijn begonnen... en aangeboden zelfs!

Wat je 2e opmerking betreft: er zijn gelovigen en theologen die net als Calvijn de hele wereld en alles daarbinnen als een Godswonder beschouwen. Maar Spinoza's en later Hume's ontkenning van het wonder sloeg juist op het sterk verbreide geloof dat juist een afwijking, doorbreking, van de gewone orde als wonder wil zien ziet. Dat is wat voor deze filosofen onmogelijk is.

Ten 3e die spot. Ja Haughs boekje zit vol sarcastische spot. Maar daarin doet hij niet onder voor Dawkins. Je haalt Strauss aan: je weet hoe hij er zich over ergerde dat de Verlichters niet met argumenten maar met spot het tradionele geloof hebben kapot gemaakt. Met alleen redelijk argumenteren zou hun dat niet zijn gelukt,. volgens hem.