Het Spinoza-project van Stan Dunin-Borkowski (1864-1934)

Voortzetting van mijn impressie van de Najaarsvergadering van de Ver. Het Spinozahuis (zie hier het eerste deel). Na de lunch sprak Manfred Lauermann over het Spinoza-project van Dunin-Borkowski.

Een paar grepen doe ik eruit van dingen die me vooral bijbleven, daar ze indruk op me maakten. Voor de rest zie ik graag uit naar de in druk te verschijnen lezing.

Ik had ter voorbereiding op deze bijeenkomst al eerder een blog Stanislaus von Dunin-Borkowski (1864-1934), maar Manfred Lauermann wees erop dat Dunin-Borkowski nooit naar zijn adellijke titel verwees (hij wás van Poolse adel) en nooit het ‘von’ gebruikte.

De secretaris had het gastenboek ter inzage gelegd, waarin kon worden gezien dat in 1911 Stan Dunin-Borkowski meerdere dagen een bezoek bracht aan het Spinozahuis om er boeken uit de gereconstrueerde bibliotheek van Spinoza te raadplegen. Eerder was hij er al in 1904 geweest.

Het project van Dunin-Borkowski bestond eruit dat hij wilde naspeuren van waaruit Spinoza tot zijn grote filosofisch-wetenschappelijke, ja revolutionaire filosofie gekomen was. Spinoza bedacht niet zomaar wat en stond met zijn resultaat niet alleen. Hij wilde nagaan hoever anderen vóór Spinoza al gekomen waren. Net zoals die andere revolutionair, Einstein, met zijn prestaties kon komen mede door voort te bouwen op wat andere bereikt hadden. (En ook Newton gaf toe op de schouders van anderen te hebben gestaan).

Daartoe wilde Dunin-Borkowski alles lezen wat Spinoza gelezen kon hebben. En zo hoopte hij Spinoza te kunnen ‘erklären’. Toen in 1910 zijn Der Junge De Spinoza, Leben und Werdegang im Lichte der Weltphilosophie had hij er al tien jaar van studie en bezoek van ca 20 bibliotheken en archieven opzitten. En hij ging door. Uiteindelijk omvatte zijn Spinoza-oeuvre 4 delen met ruim 2000 bladzijden en verwijzingen naar 15000 titels! De laatste twee van deze vier delen zijn na Dunin-Borkowski dood bezorgd door zijn vriend Carl Gebhardt.

De vier boekdelen van Stanislaus von Dunin-Borkowski die Theo van der Werf heeft weten te bemachtigen.   

Je kunt zeggen, zo voeg ik hieraan toe, dat dit gigantische project om Spinoza uit zijn oorzaken te kunnen verklaren, typisch in de geest is van Spinoza's eigen filosofie. Immers: "Elk individueel of eindig ding met een beperkt bestaan, kan alleen door een oorzaak die ook eindig is en een begrensd bestaan heeft, tot bestaan of werken worden aangezet. Deze oorzaak kan op haar beurt alleen tot bestaan en werken worden aangezet door een andere eindige oorzaak die ook een beperkt bestaan heeft en tot bestaan en werken aangezet wordt, en zo tot in het oneindige." [E Ip28] En dit geldt voor de uitgebreidheid én voor het denken van elk ding - dus ook voor het denken van Spinoza.

Volgens Dunin-Borkowski moet Spinoza over een geweldig goed geheugen hebben beschikt. Spinoza had nooit ook maar iets vergeten van wat hij geweten en gedacht had. Om ons te doordringen van wat dat kan betekenen noemde Manfred Lauermann een aantal voorbeelden van mensen die over een gigantisch geheugen beschikten, zoals sommige schakers die wel honderdduizend partijen in hun hoofd hebben opgeslagen. Daarnaast zou Spinoza een techniek hebben beheerst om te vergeten, weg te laten. Dunin-Borkowski beschouwde Spinoza’s geometrische systeem als die vergeet-techniek: waarin essenties behouden werden en ballast en resultaten van foutief denken werden weggelaten.

Als jezuïet had Dunin-Borkowski een haat-liefde verhouding met de TTP. Opvallend noemde Lauermann het dat Dunin-Borkowski de TP geheel genegeerd heeft. Hij heeft er niets over geschreven. Ook negeerde hij volkomen de Spinozareceptie van de Duitse Idealisten en Romantici. Maar dat is ook wel weer te begrijpen, want het ging hem om de invloeden die op Spinoza waren uitgeoefend, niet om de invloed die Spinoza op zijn beurt uitoefende. Dan is trouwens beter om niet Hegel, Schelling en Fichte en de anderen te lezen, want wie daarmee begint, raakt hun manier van Spinoza-lezen maar moeilijk meer kwijt.

Wat voor een van de recensenten van Der Junge De Spinoza, Ignacy Halpern, juist aanleiding werd voor kritiek op het werk (ik kom nog op die recensie terug) gaf Lauermann een positieve uitleg, namelijk het feit dat er met grote letters S.J. achter  Dunin-Borkowski’s naam staat en op de laatste bladzijde van het boek het ‘imprimatur’ stond (de toestemming dat het gedrukt en gelezen mocht worden) van zowel de generaal overste der jezuïeten als van de bisschop. Volgens Lauermann was het een handige zet, want Spinoza’s werk stond immers op de Index en Spinoza stond algemeen als atheïst bekend. Maar nu, doordat een jezuïet het boek schreef en door dit kerkelijke ‘imprimatur’ konden ook katholieken over Spinoza lezen!

Op mijn door de recensie uit 1914 van Ignacy Halpern geïnspireerde vraag of Dunin-Borkowski, die behalve historicus ook theoloog en katholiek priester was, geen moeite had met de inhoud van Spinoza’s flosofie, en met name diens Gods-begrip en het feit dat hij zijn God de vrije wil ontzegde, gaf Manfred Lauermann aan dat hij Spinoza waarschijnlijk las met behoud van zijn eigen gods-begrip – dat hij hier en daar Spinoza als het waren enigszins ‘scheef las’. *)

Het zijn maar enige zaken die mij uit de zeer boeiende lezing bij bleven. Ik beschouw het als een heel goede greep van de Vereniging om op deze wijze aandacht te vestigen op deze jezuïet die zoveel werk maakte van de bestudering van hoe Spinoza heeft kunnen ontstaan. Er wordt best wel naar Dunin-Borkowski verwezen, maar Lauermann veronderstelt dat zijn werk nauwelijks nog wordt gelezen, want er wordt geen discussie meer mee gevoerd.

Tenslotte geef ik hier alvast een link naar de bespreking van J. Halpern, Despinoza in neuer Beleuchtung. Analyse des Werkes: Stanislaus von Dunin-Borkowski S. J. Der junge De Spinoza. Leben und Werdegang im Lichte der Weltphilosophie, 1910. In: Archiv für Geschichte der Philosophie 27, N.F. 20 (1914), 45-71. Om te laten zien wie deze recensent was maak ik over hem een apart blog

_______________

*) Toevoeging 14 oktober 2013

Heden kwam ik in Harald Høffding, "Die Drei Gedankenmotive Spinozas" [in: Chronicon Spinozanum 1 (1921)] op p. 5 deze voetnoot tegen:

1 Es ist das Schicksal SPINOZAS gewesen, daß seine Persönlichkeit und seine Lehre mehrmals von Männern, die seiner ganzen Richtung fern oder sogar feindlich gegenüberstanden, verteidigt worden sind. So reinigt der Prediger Colerus, der selbst großes Ärgernis wegen der Lehre Spinozas fühlte, sein Gedächtnis von verschiedenen Verleumdungen und ist daher ein moderner Bileam genannt worden. Ein solcher Bileam war auch Jacobi, dessen Gefühlstheologie ihn mit Erschrecknis die Philosophie Spinozas betrachten ließ. Und in unteren Tagen hat der Jesuit Dunin-Borkowski nicht nur mit großer Gelehrtheit, sondern auch mit großer Sympathie den Entwicklungsgang Spinozas durchforscht. Seine Sympathie hat ihren Grund darin, daß er Spinoza als ein Gegengewicht gegen die Skepsis und die dilettantische Freidenkerei der damaligen und der jetzigen Zeit sieht. Aber im Vergleich mit der Weltphilosophie, d. h. der mittelalterlichen Philosophie, als deren erster Mann Thomas von Aquino steht, soll Spinozas Philosophie doch nur eine große Illusion sein. (Stanislaus v. Dunin-Borkowski. Münster 1910, S. 351—485.)

Reacties

Wat ik niet snap...
Stanislaus von Dunin-Borkowski overleed op 1 mei 1934.
Carl Gebhardt overleed binnen twee maanden, op 25 juli 1934.
Hoe kan Gebhardt dan in staat geweest zijn de nalatenschap van Dunin-Borkowski te beheren en de zorg voor twee delen van de reeks van vier boekdelen op zich genomen hebben?

Mijn gewaardeerde collega Manfred Lauermann heeft jullie daar in Rijnsburg dus, zoals ik voorspelde, als een soort wetenschappelijke cabaretier aangenaam en nuttig bezig gehouden. Ik ben er zeker van dat hij in zijn te drukken tekst nog veel (meer) informatie zal verschaffen, die ik gaarne tot mij zal nemen. - Hier reageer ik echter op je blog, om mee te delen dat ik de trotse eigenaar ben van Dunin-Borkowski's DER JUNGE SPINOZA. LEBEN UND WERDEGANG IM LICHTE DER WELTPHILOSOPHIE (1901) Dit rijk geillustreerde boek (dat overigens uit zijn band is gesprongen) heeft een merkwaardige geschiedenis. Dr. Willem Meijer (v.d. Hemstraat 14 Den Haag) was er blijkens een naamstempel de eerste eigenaar van. Ik hoop dat hij het van de auteur ten geschenke heeft gekregen omdat hij hem volgens de tekst zelf vaak geholpen heeft aan informatie. Toch blijkt dat niet uit een opdracht. De tweede eigenaar was Mr. A. Dirkzwager, die het op 24-9-1972 heeft overgedragen aan Theun de Vries. Theun, die erg ingenomen was over mijn publikaties over Spinoza, heeft het op zijn beurt "in erkentelijkheid en sympathie" op 1 December 1992 overgedragen aan mij (wat hij eigenhandig op het voorblad schreef). Hij was in het bijzonder enthousiast over mijn ontdekking van de geschriften van Van den Enden, wat hij in de vierde druk van zijn SPINOZA een "epoquale vondst' noemde. Hij wijdde er 6 prachtige bladzijden aan in zijn biografie, die ik niet zou kunnen verbeteren. Ik zou iedere lezer van dit blog willen aanraden die pagina's 66-71 eens te gaan lezen. Ook Plockhoy komt daarin aan bod. Hij zal dan begrijpen waarom ik liever niet te gast ben bij de Vereniging Het Spinozahuis, die nooit de kapitale en 'revolutionaire' (De Vries) betekenis van de politieke geschriften van Van den Enden voor Spinoza's politieke theorie heeft willen erkennen en mij ook nimmer heeft willen uitnodigen daar een referaat over te geven. Dat blijf ik deze 'maffia' kwalijk nemen.

Wim, je moet je 'vertypt' hebben; Der junge Spinoza is niet in 1901, maar in 1910 uitgekomen. Ik noteer dit even, opdat er geen foutje via het www wordt verspreid.

Wiep van Bunge heeft de schatpligtigheid van Spinoza, wat zijn politieke leer betreft, van Van den Enden hier duidelijk erkend, en van deze van Plockoy, en van deze van eerdere collegianten en - na een vraag uit de toehoorders - van dezen waarschijnlijk van Coornhert en zo mogelijk verder terug.

Die 'Bungeriaanse' schatplichtigheid van Van den Enden aan Plockhoy en Coornhert waag ik te betwijfelen; de bronnen van Van den Enden liggen m.i. in de Oudheid. Zie mijn DIRECTE DEMOCRATIE. Maar ik heb de argumenten van Van Bunge natuurlijk niet gehoord. Overigens ging het mij er vooral om te stellen dat Van den Enden qua politiek theoreticus een historisch novum is van ongemeen grote beteken is net als trouwens Spinoza die in zijn politieke verhandeling op hem voortbouwt. Beiden huldigen hetzelfde radicale 'democratisme' (term van Matheron) en bewijzen dat dit de enige weg is naar 'algemeen welzijn' in een staat, ja sterker: de enige 'waarachtige 'godsdienst'. Als Van Bunge dat ook heeft gesteld, dan is hij mijn man.

Blog aangevuld met een verhelderde aanvullende informatie.