Spinoza in handen van literatoren en andere kunstenaars
De Spinoza-zomerweek, georganiseerd door de Ver. Het Spinozahuis, die - tot grote tevredenheid van velen - weer in het Woodbrookershuis (foto) te Barchem werd gehouden ligt weer achter ons. De 'studieweek' liep van maandag 25 tot en met vrijdag 29 juli 2011. Zie over het programma dit blog van 26 mei 2011.
Dit jaar breng ik een impressie met minder foto’s daar het programma uit veel onderdelen bestond die door zeer veel sprekers werden toegelicht. Zoveel benodigd flitslicht leek mij storend.
De week werd geopend door hoogleraar namens de Vereniging Het Spinozahuis Piet Steenbakkers. Later in de week verheugde hij ons door een uitgebreide handout van zijn zoals altijd gedegen en boeiende college uit te reiken. Hij sprak over de schrijfstijl van Spinoza, de synthetische aanpak van de Ethica en de retorische aanpak van de TTP, benadrukte meermalen dat Spinoza geen esthetica heeft gegeven, overigens wel een beknopte leer van waardeoordelen, maar dat vanuit zijn theorie van de verbeelding of imaginatio mogelijk wel een esthetica op te zetten is, iets waartoe Mignini ooit, in 1981, een poging deed die verder geen vervolg kreeg. Diens boek wordt overigens uit het Italiaans naar het Engels vertaald. Het heeft veel kunstenaars er niet van weerhouden om zich door Spinoza’s filosofie te laten inspireren. Aan velen van hen (hij vermeldde een hele rij namen) werd deze week aandacht besteed. Wel aardig is hier vast te houden dat Robert Menasse (van Die Vertreibung aus der Hölle, Suhrkamp, 2001) ooit op een conferentie beweerde:
“Het leven van Spinoza is één van zijn werken.”
De voor de maandagmiddag geprogrammeerde Tanja Holzhey was verhinderd. Zij had het zullen hebben over Spinoza’s ‘literaire’ contacten en z’n invloed op Nil Volentibus Arduum. Cis van Heertum, die al eerder was gekomen, juist om de lezing van Tanja Holzhey bij te wonen, kon nu haar lezing over Adriaan Koerbaghs Bloemhof van allerlei Lieflijkheid eerder brengen. Zij benadrukte dat, i.t.t. wat vaak wordt beweerd, de Bloemhof nooit verboden is geweest. Daar werd het boek veel te gevaarlijk voor geacht. Mij viel op dat in meerdere lemma’s van “God of het noyt begonnen Wesen” werd gesproken. Het causa sui-begrip ging dus in die tijd al rond – de Bloemhof was van 1668.
het zeer gewilde koffiezetapparaat verhoogde de Spinozistische paraatheid
’s Avonds vertelde Cornée Jacobs over De Stijl en Spinoza, waarbij ze de nadruk legde op Piet Mondriaan, wiens ontwikkeling als schilder door de verschillende stijlen ze kort behandelde. Volgens hem was kunst de uiting van het universele en niet van het individuele. De invloed van Spinoza op De Stijl is expliciet. Naar passages in de Ethica wordt in brieven en artikelen verwezen en De Stijl beval aan om de Ethica te lezen.
De dinsdagmorgen behandelde Cis van Heertum Jean François Dreux du Radier (1714-1780) in zekere zin een kleine bijfiguur in de Spinozakunde, die echter voor haar een fraaie kapstok bleek te kunnen zijn om op een boeiende en zeer betrokken manier velerlei feitjes over uitgaven van boeken en van wederwaardigheden in de 18e eeuwse geleerdenwereld te brengen. Ze was zo bescheiden om niet te wijzen op haar artikel te vermelden over dit onderwerp dat nog steeds te vinden is op de website van de Bibliotheca Philosophica Hermetica, waar ze vanaf morgen niet meer in dienst is. Dus geef ik hier de link naar dat essay. [Was verdwenen, later werd een ingekorte versie herplaatst]
Hier nogmaals het grandioze koffiezetapparaat, dat wel als een van de grootste attracties van de studieweek werd gezien en dan ook veel aftrek genoot.
’s Middags gaf Marloes Wellenberg een exposé over radicale ideeën in de Nederlandse reisverhalen. Ze was haar onderzoekje gaan doen n.a.v. de stelling van Jonathan Israel in Radical Enlightenment dat Europese imaginaire reisverhalen een vehikel was voor het verspreiden van radicale ideeën. Zij wilde nagaan in hoeverre dat voor dergelijke Nederlandse reisverhalen gold. Zij liep de diverse reisverhalen na, zoals Huwelyks-eiland (1708) onder pseudoniem, Hendrik Smeek’s Krinke Kesmes (1708) dat de Kerkeraad van Zwolle maar “Spinosisterije” vond, ’t Onbekende nieuwe Apenland (1714) naar Duits origineel; S. van Leeuwen Den Hollandschen Droomer (1730), anoniem De nieuwe avanturier (1731). Daar al die boeken eigenlijk niets Spinozistisch hadden, had ze er ook nog een in het Frans geschreven boek van Simon Tyssot de Patot die in Deventer verbleef: Voyages et avantures de Jacques Massé. Het verscheen in 1714 of 1707 anoniem, maar was van deze Franse Hugenoot die in Deventer een “eeuwige buitenstaander” zou blijven. Er is een zeker Spinozistisch wereldbeeld te onderkennen. Hij verraadde zich door onder naam in 1726 Lettres Choisies uit te geven waaruit duidelijk werd dat de Voyages van hem waren. Hij werd vervolgd en moest uit Deventer vertrekken.
De meeste verhalen zijn vooral grappig en entertainend en eigenlijk kun je niet echt zeggen dat er veel radicale ideeën mee worden uitgedragen; Spinozisme is sowieso nauwelijks te onderkennen.
De avond werd gevuld door Mike Keirsbilck uit Gent die een letterkundig onderzoek doet naar “politieke discoursen” in de werken van Joost van den Vondel (1587 – 1679) en de mogelijke ideeënrelatie tussen Vondel en Spinoza. Hij doet dat aan de hand van een kader dat hij aan Foucault ontleend, met name diens concept van de ‘gouvernementalité'. In de 16e en vooral 17e eeuw werd door politieke en sommige literaire auteurs het volk aangeraden “zich in te schrijven in het politieke bestuur”, waarvoor uiteraard meer vrijheid nodig was. Heel interessant waren de teksten uit Vondels Palamedes oft vermoorde onnoselheyd (1627) waartegen hij teksten uit de Tractatus theologico-politicus citeerde; daarbij viel inderdaad een behoorlijk overeenkomend gedachtegoed op. Wat niet wil zeggen dat Spinoza Palamedes gekend heeft; beiden kunnen ideeën aan een derde auteur ontleend hebben – of het hing als ‘tijdgeest’ in de lucht (mijn woorden, SV).
Update 1 aug. 2011. Ik ontdekte een tekst van Mike Keirsbilck "Vondels Palamedes (1625) in het licht van Foucaults ‘gouvernementalité’" op een site van de Univ. Leiden - hier nog zonder relatie met Spinoza's TTP.
Update 17 okt. 2012. [cf. ook dit blog] Hierna verscheen van Mike Keirsbilck, "‘Sou niet te duchten staen gewetens scharpe dwang’. Politieke beschouwingen in Joost van den Vondels Palamedes en Baruch de Spinoza’s Theologisch-Politiek Traktaat." In: De Zeventiende Eeuw 28 (2012) 1, pp. 66-81 [PDF]
Woensdag bracht Martine Berenpas die tegenwoordig in Amerika woont een samenvatting van haar doctoraalscriptie over de Franse Verlichtingsauteurs Fontenelle, Diderot, d’Holbach, Voltaire en Rousseau. De laatste twee overigens geen radicale verlichtingdenkers. Zij trachtte de nadruk te leggen op de receptie van Spinoza in Frankrijk. Spinosism is een radicale beweging of stroming in Frankrijk; je kunt wel overeenkomsten aanwijzen, maar je kunt niet achterhalen of iemand een Spinozist is of echt door Spinoza beïnvloed. Ook is meestal onduidelijk of men hem zelf wel gelezen heeft of dat ze hem vooral van Bayles Dictionaire kenden. Vooral gaf ze aandacht aan Denis Diderot die veel Spinozistische thema’s behandelde, maar er steeds een eigen draai aan gaf – en aan Paul Henri d’Holbach, die in zijn Système de la Nature de meest consequente mechanistische materialist blijkt te zijn en Spinoza nogal radicaliseert; voor d’Holbach is elke geest epifenomeen.
De woensdagmiddag en –avond waren vrij. Eind van de middag kon facultatief een dvd van een toneelstuk over Spinoza en ’s avonds een compilatie van de verfilming van Hofman’s honger van Leon de Winter worden bijgewoond.
Donderdagochtend besteedde hoofddocent geschiedenis van de filosofie aan de Universiteit van Rotterdam Henri Krop achtereenvolgens aan Goethe en Heine en aan de dichters rond 1900, Gorter en Verwey. Zijn boek Spinoza in Nederland, dat ik al in een blog van 23-09-2008 kon aankondigen, gaat nu zeker in de loop van 2012 verschijnen – een boek om met grote belangstelling naar uit te zien. Aan de vele bladzijden aantekeningen die ik bij deze lezingen maakte kan ik zien dat ik deze erg interessant vond, maar het is te veel om samen te vatten. Boeiend vond ik hoe de ‘ontdekking’ van de geschiedenis van de mensheid door Lessing en Herder e.a. gestalte kreeg, als even noodzakelijk onderdeel van de natuur die zich ontwikkelt. Herder die Spinoza als groot kunstenaar zag en de Ethica als kunstwerk. Heine die een synthese van het materialisme (Frankrijk) en idealisme (Duitsland) via het naar de toekomst vooruitziende genie Spinoza verenigd zag worden. Ook het lichaam waarvan we onze geest niet moeten scheiden zouden we als goddelijk moeten zien en aldus tevreden zijn met het leven zoals het is. Dit Spinozisme zou de heimelijk beleefde filosofie van Duitsland zijn. Daarna kwamen dus nog Gorter en Verwey aan de beurt.
Voor velen was een verrassing ’s middags een uiteenzetting mee te maken van Fokke Akkerman over Leopold en Spinoza. Hij had altijd grote bewondering voor de nauwkeurige filoloog Leopold met wie hij de interesse in Spinoza deelde. Hij wees erop dat Leopold geen Tachtiger was en hij wees er eveneens op dat Leopold niet voorkomt in het boek van Roger Henrard. En zo werd diens boek, Wijsheidsgestalten in dichterwoord. Onderzoek naar de invloed van Spinoza op de Nederlandse literatuur (1977), voor het eerst deze week zijdelings genoemd (wat toch opmerkelijk is; mij viel op dat meerdere deelnemers het boek niet kenden: het enige boek over het onderwerp dat deze week centraal stond!). Akkerman had nog veel meer Terentiuscitaten dan Leopold bij Spinoza gevonden; zo was te zien hoe Latijn geleerd werd uit Latijnse auteurs en zit het werk van iedereen vol intertekstualiteit.
De Spinoza-editie van Carl Gebhardt uit 1925 beoordeelde Akkerman als een puinhoop, als pretentieus en tekstkritisch een mishandeling van het werk van Spinoza, samengesteld met onbegrip voor de 17e eeuw; bij zijn Textgestaltung heeft Gebhardt zich allerlei vrijheden veroorloofd. Enfin, de Groupe de Recherches Spinozistes waaraan Akkerman en Steenbakkers meewerken is bezig met een nieuwe, verbeterde tekstkritische editie. Maar je vraagt je af hoe deze editie dan zo lang, bijna een eeuw, wereldwijd kon worden gezien en ook geprezen als dé standaard kritische editie van Spinoza’s verzamelde werken. Bij gebrek aan beter, dus?
In de pauze zijn Miriam van Reijen, de organisator van de week, en Theo van der Werf (re) in gesprek met Fokke Akkerman (li)Leopold gebruikte de Bruder-editie uit 1843-1846. Na de pauze behandelden we (nou ja, Akkerman dan) zijn interpretatie van Leopold’s gedicht Οινου ἑνα σταλαλμον... [hier bij DBNL te zien]. In de vorm ontdekte Akkerman het koorlied van de Griekse theaterstukken en van de vier strofen zag hij in de eerste een verwijzing naar het attribuut extensio, in het derde naar het attribuut cogitatio, in het tweede naar ‘beweging en rust’ en het vierde (je, althans ik zou dan verwachten de intellectus infinitus, maar Akkerman zag weer) beweging en rust. Het in mijn ogen grappige was dat Akkerman de interpretatie van Van Halsema in “Dit eene brein”(1999) die juist geen enkele Spinozistische referentie had, maar wel de in de vierde strofe voorkomende ‘dit eene brein’ als één collectief brein van alle-breinen-samen zag, afwees. Maar Spinoza heeft het in het scholium bij de 40e stelling van het vijfde deel over alle door denken aangezette modi, die “alle samen het eeuwige en oneindige verstand van God vormen”. Ik probeerde hier nog aandacht voor te vragen, maar de interpretatie lag vast ten koste van een evenwichtige balans van de vorm, waardoor een Spinoza-referentie helemaal perfect zou zijn: uitbreiding – beweging en rust – denking – oneindig intellect.
Hoe het ook zij, het was boeiend mee te maken hoe warm Akkerman kon lopen bij het werk van Leopold en van de Friese dichter Obe Postma. En het was plezierig te horen dat hij bezig is met de vertaling van de Tractatus Politicus, zodat de verzamelde werken bij de Wereldbibliotheek onder auspiciën van de Spinozavereniging eindelijk gecompleteerd kunnen worden – als Akkerman tijd van leven heeft, zoals hijzelf zei, want hij deed het rustig aan en bleef ook met andere dingen bezig.
’s Avonds vermaakte Inger Leemans ons met de erotische, zeg maar pornografische lectuur in de 17e eeuw. We leerden dat de vader der pornografie Pietro Aretino (1492 – 1556) is, wiens naam model stond voor het Aretijnse genre. Het meeste werk dat langs kwam was vooral grappig en satirisch van opzet. En ja, gezag, zowel wereldlijk maar vooral kerkelijk gezag, werd zwaar op de hak genomen, zodat pornografie wel als een vehikel voor politieke kritiek werd. De opkomst van dit genre is ook precies de tijd van de radicale Verlichting. “Livres philosophiques” is ook wel een andere term voor pornografie. We lazen tenslotte enige delen uit Thérèse philosophe (1747) waarschijnlijk van Jean-Baptiste Boyer d'Argens, dat passages heeft waarin een zekere Spinozistische invloed te onderkennen is. Maar al met al is er weinig relatie tussen Spinoza’s filosofie en de vrijzinnigheid van de pornografie te ontwaren.
De laatste bijeenkomst bracht David Wertheim van het Menasseh ben Israel Instituut nog eens de Duits-joodse Spinozaliteratuur uit de Weimarperiode. Het was deels een herhaling van vorig jaar, maar bleef interessant. We lazen enige passages, zoals het slot van Berthold Auerbach’s Spinoza. Ein Denkerleben, waarin Spinoza juist door de hele Messias-mythe af te schaffen zelf tot een Messias werd. Voorts een stuk uit Selig Schachnovitz, Die Messiasbraut, waarin Sarah die voorbestemd was om de Messias (Sabbatai Zevi) te trouwen uiteindelijk de bruid van Spinoza werd (Sabbatai Zevi bleek toch een valse Messias). Vooral “Spinoza’s vriend” Rembrandt was zeer weg van de schooonheid van Sarah.
Spreker deelde mee dat het Menasseh ben Israel Instituut een publicatie over deze Sarah in voorbereiding heeft.
Het was een volle en tevens waardevolle week over hoe Spinoza als een aantrekkelijke aanreiker van thema’s in handen werd genomen door literatoren en andere kunstenaars.
Oja, hier de bloggende en fotograferende deelnemer aan de studieweek zelf - die ontbrak anders altijd maar, vond een medecursist die dus een 'snapshot' van me nam. Ik kijk wat ernstig, maar waarschijnlijk kijk ik zoals ik meestal ben...
Reacties
Het was weer even genieten over de afgelopen week op
mijn laptopje van je verslag en zo snel!!!!! met dit keer
eens een afbeelding van de blogger zelf.
CHAPEAU STAN, DANK JE WEL
Nelleke Hoekstra 31-07-2011 @ 19:56
Dank Stan (en Kees + Nanne met hun digitale mail-sfeerbeelden), zo was ik toch een beetje in Barchem. Via een andere blog van Stan ben ik ook heel dicht gekomen bij Cornée Jacobs' gedachten over de Spinoza-bestudeerders van De Stijl (oa Van Doesburg, Mondriaan, Huszàr en vooral Vantongerloo), een voor mij als fan nog onbekende Stijl-kant met hun prachtige spinozistische aforisme: ‘Het object van de natuur is de mens, het object van de mens is de stijl.’:
http://spinoza.blogse.nl/log/de-stijl-1917-1931-en-spinoza.html.
Tja, revolutionaire filosofie in een revolutionaire tijd (Stijl Manifest direct na de Russische Revolutie) geeft REVOLUTIONAIRY ART THAT SHOOK THE STYLE. En in Bauhaus ontmoeten De Stijl en de Sowjets elkaar. De prachtige vruchten kunnen we nog steeds plukken, in heldere architectuur en de heldere vormgeving van het dagelijks leven (via HEMA, Ikea ea). Waar heldere gedachten al niet toe kunnen leiden als ze massa krijgen. Met dank aan Spinoza, Lenin en Van Doesburg, cs.
Klaas E. Meijer 01-08-2011 @ 13:31
I did not understand the reference to Schachnowitz's novel- Can you explain in English?
avraba 18-01-2013 @ 10:05
I quote a passage from David J. Wertheim’s "Salvation through Spinoza. A Study of Jewish Culture." Brill, Leiden/Boston, 2011 [p. 187-188] about the Lithuanian born rabbi and novelist Selig Schachnowitz (1874–1952). In 1925 he had published an […] illustrative example of messianic anti-Spinozism. This was the historical novel Die Messiasbraut, Die Geschichte einer verlorenen Hoffnung [The Messiah's bride, the story of a lost hope]. […] Spinoza figured here in the context of a description of the Shabbetean movement. The novel […] can be read as an apology of Jewish Orthodoxy at a time when it had been forced to defend itself against Reform Judaism and Zionism. Writing about Jewish messianism enabled Schachnowitz to put up this defense. In the post-messianic era, messianic hope was a defining aspect of the Orthodoxy, distinguishing it from Reform Judaism and Zionism. However, Schachnowitz had to be careful in using Shabbetai Zevi. Despite the seemingly supernatural enthusiasm his appearance stirred in Jewish history, to Orthodox Judaism, he proved to be a false Messiah when he converted to Islam. Therefore, Schachnowitz did not center his novel on Shabbetai Zevi himself, but […] on his legendary bride, Sara […]. Schachnowitz used Sara not so much to exemplify the Messiah, as the Jewish longing for the Messiah; she symbolized what Schachnowitz believed to be an authentic Jewish sentiment. It was this longing which accounted for her extraordinary beauty and appeal. In the book, everyone, including Rembrandt, came under Sara’s spell. Schachnowitz described her charm to the great artist as something that transcended mere physical attraction, “die sklavische Zuneigung galt nicht allein ihrer Schönheit, er fühlte sich auch vom mystischen Nebel, die sich um sie spann stark angezogen” (the slavish affection applied not only to her beauty, he also felt strongly attracted to the mystical vapour around her); and: “Vielleicht war es nicht einmal Liebe im eigentlichen Sinne, was ihn zu ihr so mächtig hinzog” (Perhaps it was not even love in ist authentic sense, that drew her so powerfully to him). There was just one exception and that was Spinoza. To delineate Spinoza’s character, Schachnowitz contrasted it with that of Rembrandt. He describes how, when Rembrandt saw Sara, her beauty struck immediately his artistic eye. He instantly invited her to his workplace so he could paint her. But, whereas Rembrandt immediately fell for the Messiah’s bride, she did not move Spinoza at all. The conversations about Sara between Spinoza and Rembrandt are key passages of the book. Schachnowitz made Spinoza look at Sara only with cynicism. Spinoza warned Rembrandt that Sara was either a deceiver or crazy, and therefore a job either for the police, or for doctors. Rembrandt disagreed, retorting that she deserved to be taken more seriously. He argued that because her appearance and messianic predictions had great influence on Jews of the Ghetto, Sara was not to be ignored. Rembrandt’s words did not convince Spinoza. Instead, it prompted him to a bitter lamentation about the Ghetto and the way it had turned him down, unwilling to listen and be educated by his enlightening ideas. He described how he attempted to “hineinleuchten ins Dunkel mit der Fackel des Geistes” (enlighten in the dark, with the torch of the intellect), but only found “kleine Kreaturen, die sich an ihre Fesseln klammerten und mich mit Steinen bewarfen” (small creatures, who clung to their chains and threw stones at me).
Stan Verdult 18-01-2013 @ 22:49