Bernard Nieuwentijt (1654 - 1718) criticus van Spinoza zelf aan het woord

Bernhard NieuwentijtIn het vorige blog over Bernhard Nieuwentijt gaf ik al aan dat ik mij liet inspireren in het brengen van enige teksten door het lemma dat Wiep van Bunge schreef over Nieuwentijt in het deel “Early critics” van The Continuum Companion to Spinoza. Te weten de paragrafen 10 t/m 12 van Het regt gebruik der werelt beschouwingen ter overtuiginge van ongodisten en ongelovigen – daar in Engelse vertaling, hier in het origineel.

In §. 10 geeft Nieuwentijt ‘n inleiding op de volgende paragraaf waarin hij Spinoza zal neersabelen. Hier wijst hij op de ‘hoogmoed’, een ‘verkeerde opgeblasentheit’, van degenen die op alleen het verstand vertrouwen en zich niet aan de Goddelijke openbaring onderwerpen. Hij vindt het deugdzame leven van zo iemand maar een valkuil, waar onnadenkenden intrappen. Hij tuint daar niet in.

In §. 11 neemt hij dan Spinoza rechtstreeks te grazen. Of toch eigenlijk meer de volgers die weinig kennis hebben van ‘wiskonstige betogingen’ en te snel menen dat hetgeen betoogd wordt uit ‘regte wiskundige redeneringen volgt’. Hij gaat aantonen dat dat niet zo is. Z’n kern is: wiskundigen redeneren of alleen op basis van hun denkbeelden, of anders over dingen die buiten hun denkbeelden werkelijk bestaan. Welnu Spinoza gaat anders te werk, namelijk zo “dat hy alleen syne denkbeelden en verstand ten grond van alles stelt,” en er zich niet om bekommert of wat hij bij elkaar fantaseert ook in de werkelijkheid bestaat. Zijn conclusies betreffen dus “alleen de eigenschappen van die verbeeldingen en begrippen, welke desen ongelukkigen Autheur in sigh selfs geformeert heeft.”

In §. 12 geeft hij als remedie om degenen die teveel op hun verstand vertrouwen mee het laboratorium in te nemen war zij via ‘ondervindelyke Natuurkunde’ kunnen zien dat de uitkomsten van proeven anders zijn dan zij denken. Als ze onbevooroordeeld naar de natuur willen kijken zal toch bij ze opkomen “of de magt en wysheit des Makers en Bestierders daar in soo onbetwistelyk niet te bemerken is, als het verstant en konst van eenig konstenaar in het werk, dat hy gemaakt heeft.”

 

Bernard Nieuwentijt: Het regt gebruik der werelt beschouwingen ter overtuiginge van ongodisten en ongelovigen

§. 10. Vierde oorsaak, te grooten inbeeldinge van wys te zyn.

De vierde oorsaak van Ongodisterye, voor soo veel my door opmerkinge en ervarentheit kenbaar geworden is, spruit in andere, uit een al te groten inbeeldinge van wys te syn; en het al te blindelyk voor voor waarheit aannemen, van het geen sy uit haar verstand of denkbeelden gewoon syn af te leiden. Welke sy soo wel ontrent de Goddelyke Eigenschappen, als ontrent het minste verschynsel in de schepselen, kortom niets uitgesondert, in alles tot een onfeilbare regelmaat van mogelykheit en onmogelykheit, waarheit en valsheit, goet en quaat, met een groote trotsheit gewoon syn te stellen.

Dit is de schadelykste soorte van allen. Eerstelyk, om dat sy loochenen, alles wat sy niet begrypen; en daarom alle Goddelyke openbaringe (die haar begryp te boven gaat) by haar verworpen en genoegsaam bespot werd. Ten anderen; om dat dese de meeste bequaamheit hebben, om hare dwalinge met spitsvinnige redeneringen voor te staan; en de kragt van de argumenten, die tegen haar gebruikt werden, te ontwyken: waar van sy sigh aanstonts bedienen, soo ras ymand, die haar tegenspreekt, maar in de minste onvoorsigtige of dubbelsinnige uitdrukkinge vervalt. Ten derden, om dat veele van dese, in haren ommegangh een uiterlyken schyn van borgerlykheit en sedelykheit vertoonende, by onervarene somtyts een sekere agtinge verkrygen; die aan onvaste aanhoorders gevaarelyk is. Te meer, nadien verscheidene van deselve, de beginselen van Euclides, de Algebra, en andere alleen speculative delen der Mathesis geleert hebbende, daar door by onwetende voor groote Wiskundige gehouden werden; welke egter aan haar niet meerder toekomt, als de naam van een groot Philosooph aan ymant, die niet anders als de Logica verstaat: nadien men, in dese Ideale, of denkbeeldige wetenschappen, seer geoeffent kan syn; en egter ontrent het gene wesentlyk is en geschiet, of gantsch gene of ten minsten een seer kleine kennisse hebben.

Men gelieve hier uit niet te besluiten, dat dese Heerlyke Studien uit sigh selfs, dese ongelukkige tot soo verkeerde gedagten souden leiden; die in veel gevallen, de waaragtige wegen openen, om de andersints geheel onnaspeurlyke wysheid Godts, in de schepselen aan te toonen. In tegendeel syn deselve seer nut, ten sy een verkeerde opgeblasentheit, waar door men meent alles te weten, dese halve Philosophen tot het misbruik der selve vervoerde; en andere met veel waanwijsheid deden veragten, die juist haar verstant tot het ondersoeken van linien en grootheden niet aangelegt hebben: hoewel sy het selve ontrent andere voorwerpen met veel oordeel wysselyk gebruiken.

§. 11. Spinoza kortelijk wederleit.

Dus bevint men tegenwoordigh, dat om selfs Atheistische schriften voor onbetwistelyke waarheden te doen doorgaan, derselver Autheuren de gedaante van wiskonstige betogingen daar aan hebben tragten te geeven. Een voornaam voorbeelt sietmen in het Boek van B. de Spinoza; het welk ook daarom by veele ongelukkige soo veel naams verkregen heeft; overmits die de Mathesis niet regt verdaan; uit den uiterlyken toestel van de saken te behandelen, denken, dat het geene daar in gesegt wert, uit regte wiskundige redeneringen volgt.

Misschien sal namaals gelegentheit gegeven werden, om de misslag daar in begaan wat meer uitvoerighlyk te doen sien, door de aldaar genoemde betogingen met die van ware Mathematici te vergelyken.

Om'er alhier een woort in het voorby gaan van te zeggen:

I. Twee voorwerpen synder, ontrent welke de Mathematici sig besigh houden; namelyk denkbeelden, die sy alleen als denkbeelden aanmerken. En ten anderen, soodanige, die sy voor denkbeelden der waarlyk bestaande saken houden.
Dat is om klaarder te spreken.
De Mathematici redeneren of alleen ontrent hare denkbeelden; of anders ontrent saken, welke buiten hare denkbeelden wesentlyk bestaan.

II. De eerste maniere siet men in de Geometria Speculativa; gelyk de beginselen van Euclides, de Algebra &c. alwaar men een punt begrypt, als yets dat geen delen heeft; een linie, als een lengte sonder breedte; en soo voort. Soo ondersoekt men hier ook grootheden, die meer als drie dimensien hebben. &c. welke alle een yder weet, dat alleen sekere wysen van onse begrippen syn, sonder dat sy buiten de selve eenige wesentlykheit hebben.

III. De tweede maniere siet men, in de Astronomia, Optica &c; alwaar saken, die waarlyk buiten onse denkbeelden bestaan, ondersogt werden.

IV. De gront van de eerste redeneringen, behalven de Axiomata, syn de Definitien, in welke sy hare denkbeelden beschryven; sonder sigh te bekommeren, of'er yets in de saken wesentlyk is, dat op deselve past; waar van strax voorbeelden gegeven zyn.

En soo is het by haar een waarheit, dat de drie hoeken in een driehoek, gelyk aan twee regten syn; al waren alle dingen ront en geen eenen driehoek wesentlyk in de werelt.

V. De laatste maniere van haar redeneren heeft synen gront in de ervarentheit en ondervindinge, die sy selfs of andere, die geloofwaardigh syn, van de saken hebben, welke buiten hare denkbeelden bestaan, en geensints in hare begrippen alleen. Soo stelt een goet sterrekundige ten gront van syne wetenschap, het geen hy, of andere die hy gelooft, by ervarentheit ondervonden hebben: namentlyk, dat'er eenen aartkloot, eene sonne, eene met oogen sigtbare mane; vyf planeten, waar van eenige omloopers hebben, en een groote menigte vaste sterren waarlyk syn: dogh geensints syn begrip en verbeeldinge, waar door hy een werelt van een andere gedaante aan sigh soude kunnen voorstellen; by voorbeelt, met tien sonnen, hondert manen, duisent planeten en seer weinige vaste sterren. Van welke ingebeelde werelt hy egter veele betogingen soude kunnen maken; die na de eerste manier van redeneren wel wiskundigh waar, dogh tot de saken selfs toegepast synde, volkomen valsch soude wesen.

VI. Die nu Spinoza gelesen heeft en verstaat, weet dat hy alleen syne denkbeelden en verstand ten grond van alles stelt, het geen hier derhalven geen verder bewys van noden heeft. Waar uit aan yder blyken kan, dat hy die maniere van waarheden te vinden, verkeerdelyk op wesentlyke saken toepast; van welke ware wiskundige sigh noit, als enkel ontrent hare denkbeelden, bedienen. Waaromme den ganschen reex van soo veel voorstellen, en soo genaamde betogingen, in het Boek van Spinoza (schoon hy al bondigh uit dese gronden redeneerde, waar van egter het tegendeel in veele gevallen bewesen kan werden) aan niemant yetwes anders toonen kan, dan alleen de eigenschappen van die verbeeldingen en begrippen; welke desen ongelukkigen Autheur in sigh selfs geformeert heeft: sonder dat ymant daar door van de saken selfs yets meerder kan besluiten, als een Astronomus soude kunnen doen, wanneer hy syne verbeeldinge wilde houden voor de ware gesteltheit der Hemelen.

VII. Soo dat uit dese misgreep alleen, de onvastheit van alle de Redeneringen van Spinoza met eenen op slagh te sien is; en hoeweinigh syne manier van bewysen met die van de regte Mathematici overeenkomt.

§. 12. Middelen tegen dese vierde oorsaak.

Dogh om na desen aftred weder voort te gaan. Dewyle dese ongelukkige Philosophen soo veel aan haar verstand toeschryven, en alle scherpsinnigheit gewoon syn in te spannen, om de kragt van alle Metaphysische argumenten, schoon sy al op goede raisonnementen steunen, te kunnen tegengaan; is het eenigste, dat ik oit gesien hebbe van vrugt te wesen, om haar dien verderffelyken trots van alles te begrypen, te ontnemen; en van de kleinheit van haar verstant te overtuigen, ('t geen tot haar bekeeringe voornamelyk nodigh is) dit insonderheit geweest; dat men haar in een Chymisch Laboratorium brenge, of een andere plaatse, daar men gewoon is Physische en niet aan yder bekende experimenten te doen; en haar te vragen, indien dit of dat geschiede, wat sy volgens haar verstant en denkbeelden souden meinen, daar uit te moeten volgen? Waar in missende, en contrarie experimente aan haar getoont wordende, geen uitvlugten van eenigh gewigt overigh blyven, om de bekentenisse te kunnen ontworstelen, dat haar verstant sigh seer weinigh tot wesentlyke saken uitstrekt. Om niet te spreeken van sodanige experimenten, die men aan haar kan doen sien, indien sy niet tegen de alderklaarste begrippen van de beste redeneerders aanloopen, dat sy ten minsten tot noch toe, deselve te boven gaan. En ingevalle sy selfs in de ondervindelyke Natuurkunde ervaren syn, moet men haar versoeken de wyse van alles, dat sy sien geschieden, sonder vooroordeel te willen beschouwen; en te denken, of de magt en wysheit des Makers en Bestierders daar in soo onbetwistelyk niet te bemerken is, als het verstant en konst van eenig konstenaar in het werk, dat hy gemaakt heeft.

Ick soude hier exempelen kunnen by brengen; waar in dese middelen, (wanneer veele andere langen tyt te vergeefs aangewent waren,) alleen gesegent syn geweest; ten sy de aangelegentheid der sake ons in desen langh genoegh opgehouden hadde.

 

[Van DBNL, nog hier en daar enige OCR-foutjes gecorrigeerd]