Breviarium Spinozanum: 'absolutus' & 'absolute' bij Spinoza [3] Twee betekenissen.

Anders dan Umberto Eco in zijn hoofdstuk “Absolute and Relative”, in Inventing the Enemy [Transl. Richard Dixon. Random House, 2012 –books.google], waarin hij met een m.i. verborgen reminiscentie richting Spinoza omschrijft dat ‘absoluut’ betekent iets dat ab solutus is: vrij van banden of beperkingen, iets dat niet afhankelijk is van iets anders, maar op zichzelf is, los staat van alles, z'n eigen oorzaken of redenen en dus verklaringen heeft,” tracht ik te laten zien dat ‘absulutus’ bij Spinoza twee betekenissen kan hebben.

Hiermee wordt dit blog een aanvulling op het lemma Absolu(e), Absolument (absolutus, absolute) dat Charles Ramond in zijn Dictionnaire Spinoza gaf en dat ik in het vorige blog bracht.

Je kunt uiteraard, zoals Henri Krop regelmatig en m.i. terecht doet te rade gaan bij contemporaine woordenboekenschrijvers, b.v. Chauvin. Zo geeft Krop een eindnoot bij wat Spinoza schrijft in het corolarium bij 1/6:

Hinc sequitur substantiam ab alio produci non posse. Nam in rerum natura nihil datur praeter substantias earumque affectiones, ut patet ex axiom. 1. et defin. 3. et 5. Atqui a substantia produci non potest (per praeced. prop.). Ergo substantia absolute ab alio produci non potest. Q. e. d.

Bij ‘absolute’ geeft Krop deze noot: “Absolute wil zeggen: zonder meer, zonder enige beperking, begrenzing en voorwaarde, of in elk opzicht (Chauvin).” Ook op andere plaatsen grijpt hij naar die bron. Maar het mooiste is uiteraard wanneer we gebruik kunnen maken van Spinoza’s eigen toelichting over hoe hij absolutus (bijvoeglijk naamwoord) of absolute (bijwoord) bedoelt.

Nu komt het mooi uit dat Spinoza op twee plaatsen zelf toelicht wat hij met absolutus, absolute bedoelt. Op twee plaatsen, n.l. in de Cogitata Metaphysica en in de Ethica, biedt Spinoza een zekere toelichting op deze door hem gebruikte term.

[1] Eerst de bekendste en dat is uiteraard zijn explicatio bij zijn Godsdefinitie in Ethica 1/Def6

Per Deum intelligo ens absolute infinitum, hoc est substantiam constantem infinitis attributis, quorum unumquodque aeternam et infinitam essentiam exprimit.

Explicatio. Dico absolute infinitum, non autem in suo genere; quicquid enim in suo genere tantum infinitum est, infinita de eo attributa negare possumus; quod autem absolute infinitum est, ad ejus essentiam pertinet, quicquid essentiam exprimit et negationem nullam involvit.

Onder God versta ik het volstrekt oneindige zijnde, dat wil zeggen de substantie die uit oneindige attributen bestaat, waarvan elk de eeuwige en oneindige essentie uitdrukt.

Toelichting. Ik zeg volstrekt oneindig en niet binnen zijn categorie; want van [aan] iets dat binnen zijn categorie oneindig is, kunnen wij oneindige attributen ontkennen [ontzeggen]; wat echter absoluut oneindig is, tot de essentie daarvan behoort alles wat het wezen tot uitdrukking brengt wat geen ontkenning inhoudt. [Krops vertaling enigszins aangepast]

Hier kan absolute met volstrekt vertaald worden. De tegenstelling is tussen absoluut oneindig versus oneindig ‘in zijn soort’. De oneindigheid in het absolute geval is dus een oneindigheid die zich a.h.w. in veel meer ‘richtingen’ ofwel over veel meer terreinen uitstrekt, dan die van de attributen, die ‘slechts’ oneindig zijn op hun eigen terrein - en zo dus een beperking kennen. Absoluut is hier dus een soort sterk vergrotende trap. Absoluutheid drukt hier uit: compleetheid, volmaaktheid, onbeperktheid, totaliteit, grootste of maximale mate van volledigheid of dergelijke omschrijvingen.

[2] Cogitata metaphysica Pars I, Caput VI: “Perfectum quomodo dicatur respectivè, quomodo absolutè” [Hoe men van volmaakt spreekt in betrekkelijke en in absolute zin]

In de PPC kwamen passages voorbij als absolutè certos [absoluut zeker zijn]. In het scholium bij Propositio 7 lezen we ook 2x substantia absolutè infinita, hetgeen uiteraard vooruitwijst naar de godsdefinitie in de Ethica.

Maar het interessantst voor ons doel is waar Spinoza iets na het midden van Pars 1, Caput VI schrijft: “Malum autem absolutum nullum datur, ut per se est manifestum.” [Absoluut kwaad echter bestaat niet, zoals op zichzelf duidelijk is.]. Dit is de laatste zin van een alinea met het kopje: Bonum, et malum tantùm dici respectivè [Dat van goed en slecht alleen in betrekkelijke zin gesproken kan worden]. Wat wordt dan bedoeld met ‘absoluut kwaad’ ?

Dit ‘absoluut’ krijgt iets verderop, in de laatste alinea toch nog een toelichting: n.l. “Perfectum quomodo dicatur respectivè, quomodo absolutè” [Hoe men van volmaakt spreekt in betrekkelijke en in absolute zin]

Porrò uti bonum, et malum non dicitur nisi respectivè, sic etiam perfectio, nisi quando perfectionem sumimus pro ipsâ rei essentiâ, quo sensu antea diximus Deum infinitam perfectionem habere, hoc est, infinitam essentiam, seu infinitum esse.

Zoals men alleen in betrekkelijke zin van goed en slecht spreekt, zo ook van volmaaktheid, tenzij wij volmaaktheid nemen voor de essentie zelf van het ding in de zin waarin wij eerder hebben gezegd dat God een oneindige volmaaktheid bezit, dat wil zeggen een oneindige essentie, anders gezegd een oneindig zijn.

Met deze laatste kanttekening komen beide betekenissen a.h.w. samen. Maar intussen is toch duidelijk geworden wat die tweede betekenis is: absoluut (als los, op zichzelf, zelfstandig) staat tegenover betrekkelijk (in relatie tot).

Met absolutus malus, absoluut kwaad, wordt dus niet iets als een uiterst groot kwaad bedoeld (zeg maar iets wat later Kant het ‘radicale kwaad’ zou noemen). Bedoeld is: kwaad op zichzelf genomen, los van een betrekking tot iemand voor wie iets een kwaad is. Een los, zelfstandig, objectief en op zichzelf bestaand kwaad - dat bestaat niet. Hier moet absolutus dus verstaan en vertaald worden als: los, op zichzelf, zelfstandig, zonder enig verband/betrekking/relatie tot iets.

In het vervolg kunnen we met behulp van deze eigen toelichtingen van Spinoza nagaan wat hij in bepaalde gevallen met absolutus bedoeld kan hebben. Twee voorbeelden, van elke betekenis één.

Est igitur Mentis absolute virtus intelligere [4/28d]
Spinoza behandelt in het Vierde deel het tot rationele kennis zien te komen en de hoogste deugd zien te bereiken. Hier moge duidelijk zijn dat ‘absolute’ in de eerste betekenis bedoeld moet zijn en dan kun je goed vertalen met: “dé deugd bij uitstek van de geest is dus begrijpen.” Henri Krop vertaalt daar m.i. iets te zwak met: “Het kennen is dus zonder meer een deugd van de geest”.

In mente nulla est absoluta sive libera voluntas… [2/48]
In de geest is er geen losse/aparte of vrije wil… een voorbeeld van absolutus in de tweede betekenis.

In het laatste blog hoop ik enig licht te kunnen laten schijnen op de kwestie die de aanleiding voor deze blogs vormde.