Breviarium Spinozanum: Begeerte is het wezen van de mens [6 en slot]
“Cupiditas est ipsa hominis essentia quatenus ex data quacunque ejus affectione determinata concipitur ad aliquid agendum.” [Ethica 3/Aff.Def1]
“Begeerte is het wezen zelf van de mens, voor zover het wordt opgevat als door de een of andere inwerking erop bepaald om iets te doen. [Vert. Corinna Vermeulen]
Om te weten te komen hoe Spinoza zelf een stelling interpreteert is het nuttig na te gaan hoe hij hem gebruikt. Wellicht dat zijn toepassingen en terug verwijzingen iets meer duidelijk maken over zijn begeerte-definitie die ik – samen met zijn explicatio erbij - in vorige blogs trachtte te analyseren.
Aan het eind van dit blog geef ik het rijtje plaatsen in de na 1/Aff.Def1 komende stellingen, bewijzen en ‘capita’ in de Appendix van deel Vier, waarin de term cupiditas al dan niet met terugverwijzing naar die definitie voorkomt. Ik haal uit die reeks enige voorbeelden.
In 4/15 + d heeft Spinoza het over de begeerte die ontstaat uit ware kennis van goed en kwaad. We lezen daar in het bewijs over het verschil tussen de versterking van onze kracht als handelend wezen, een krachttoename die alleen vanuit het menselijk wezen (sola humanae potentia) verklaard wordt, waartegenover staan de begeerten en de krachttoename of –afname, die ontstaat uit hartstochten en die worden bepaald door het vermogen van uitwendige oorzaken (potentia causarum externarum).
Verder is te verwijzen naar de eerste vier ‘capita’ uit de Appendix van deel Vier, waarin Spinoza de recta vivendi ratione (de juiste manier van leven) samenvat. Ik haal ze voor mijn gemak binnen uit de vertaling van Van Suchtelen:
4, app, cap 1 - Heel ons streven of al onze Begeerten volgen uit de noodwendigheid van onzen aard en wel zóó, dat zij òf uit dezen aard zelf als naaste oorzaak verklaard kunnen worden, òf voorzoover wij een deel der Natuur zijn, dat op zichzelf en zonder behulp van andere enkeldingen niet adaequaat begrepen kan worden.
4, app, cap 2 - De Begeerten, welke zoodanig uit onzen aard voortvloeien, dat zij alleen reeds uit dezen zelf verklaard kunnen worden, zijn die, welke betrekking hebben op den Geest voorzoover deze wordt opgevat als bestaande uit adaequate voorstellingen. De overige Begeerten daarentegen hebben slechts betrekking op den Geest voorzoover deze de dingen inadaequaat begrijpt, en hun kracht en groei worden niet bepaald door de menschelijke macht [alleen], maar [ook] door de macht van dingen buiten ons. Daarom worden de eersten terecht handelingen, de laatsten lijdingen genoemd; gene toch wijzen op onze eigen kracht, deze daarentegen op onze machteloosheid en gebrekkige kennis.
4, app, cap 3 - Onze handelingen, d.w.z. die Begeerten, welke door 's menschen macht of Rede bepaald worden, zijn altijd goed; de overige Begeerten kunnen zoowel goed als kwaad zijn.
4, app, cap 4 - In het leven is het dus in de eerste plaats van belang het verstand of de Rede zooveel mogelijk te volmaken en in dit ééne bestaat 's menschen hoogste geluk of zaligheid. Immers zaligheid is niets anders dan die zielsrust zelve, welke uit de intuïtieve kennis van God voortspruit, terwijl het verstand volmaken niets anders zeggen wil dan God, Gods attributen en de handelingen welke met noodwendigheid uit zijn wezen volgen, begrijpen. Zoodat het einddoel van den mensch, die door de Rede geleid wordt, d.w.z. zijn hoogste Begeerte, naar welke hij alle overige tracht te richten, dìt is: zichzelf en alle dingen, welke onder zijn bevattingsvermogen kunnen vallen, adaequaat te begrijpen.
Matthew J. Kisner geeft in Spinoza on Human Freedom (2011) een uitvoerige beschouwing over de
begeerte-definitie in zijn paragraaf “The good as what promotes our power.”
[Hij zegt daarin overigens niets over het ermee gepaard gaande bewustzijn
waaraan Spinoza - en ik in zijn kielzog - zo’n aandacht aan wijdde.]
Begeerte alleen te zien als actieve verlangens?
Kisner bekijkt die begeerte-definitie geheel vanuit dergelijke vervolg-stellingen
en meent daaruit te kunnen concluderen dat Spinoza in 3/Aff.Def1 eigenlijk
alleen de actieve verlangens voor
ogen moeten hebben gestaan, want alleen die komen voort uit onze eigen natuur. De passieve
verlangens komen voort uit krachten van buiten ons, die niet onze eigen natuur
uitmaken.
Hij meent dus dat daar Spinoza van een zekere slordige, gebrekkige verwoording beschuldigd zou kunnen worden van wat hem in concreto voor ogen moet hebben gestaan. Zo schrijft Kisner: “When Spinoza claims that the good is what helps to satisfy desires, he means only one’s own desires.” (p. 92) en “…passive desires are arguably not one’s own desires, since they arise from the power of external things.” (p. 93).
Spinoza zou dan cupiditas in strikte zin alleen hebben gerelateerd aan actieve verlangens. Om dat te onderstrepen verwijst Kisner naar 4/61d: “Cupiditas (per 1. Affect. Def.) absolute considerata est ipsa hominis essentie." – de begeerte in absolute zin beschouwd (‘zonder meer genomen’, vertaalt Krop) is het wezen van de mens.
Dit zijn op zich zeer nuttige observaties, en hier lijkt iets voor te zeggen, maar als we Spinoza niet enigszins willen idealiseren, moeten we hem hierop niet vastpinnen. Kisner gaat m.i. iets te ver in het beperkend willen uitleggen van de begeerte-definitie, als alleen slaande op actieve begeerten, maar zet ons wel op het spoor ervan om in de gaten te krijgen dat Spinoza in feite twee typen van begeerte in zijn ene definitie onderbrengt.
Spinoza maakte immers duidelijk onderscheid tussen handelen en ondergaan (of aangedaan worden, passioneel zijn) en tussen de eigen natuur (of wezen) en de vreemde natuur waardoor wij aangedaan kunnen worden (wat óók een aspect van ons wezen is: wij behoren tot de natuur en staan daar niet met een eigen natuur buiten). Hij gebruikt dit onderscheid duidelijk in de geciteerde ‘capita’ in de Appendix bij deel Vier.
Je kunt dan niet zeggen dat Spinoza met zijn begeerte-definitie alleen de actieve begeerte, resp. de handelende natuur voor ogen stond. Juist niet - hij heeft een praktische theorie, waarin hij rekening houdt met hoe mensen werkelijk zijn. In zijn Tractatus Politicus gaat hij er uitdrukkelijk vanuit dat de mensen passionele wezens zijn en niet per se rationele wezens. Ook in de Ethica behandelt hij uitvoerig de menselijke passies als realiteiten (die je als geometrische figuren kunt benaderen). Hij gaat er dan ook uitdrukkelijk vanuit dat mensen (hun geest) niet alleen adequate, maar ook hun inadequate ideeën voor onbepaalde tijd willen voortzetten (3/9).
Zo heeft hij over de natuur of het wezen van de mens dus een brede, reële definitie en een strikte, meer ideële definitie. De eerste ziet op de mens zoals hij in feite in de realiteit is (met al z’n passies en z’n afhankelijkheid van anderen en andere dingen, waarmee hij onder vreemde invloed staat). De tweede ziet op de mens zoals hij meer in eigenlijke zin op zichzelf kan zijn, door naar z’n rede te leven en met zijn verstand te begrijpen. Doel is: begrijpen en zo vanuit onze eigen natuur noodzakelijk te handelen.
Deze tweede, meer ideële, natuur is waarnaar wij streven –is onze summa Cupiditas of hoogste begeerte (4/App4), b.v. door ons een exemplar humanae naturae voor te stellen.
3/App.Def1 refereert dus niet uitsluitend (maar ook) aan onze natuur in meer strikte zin voor zover gesproken kan worden van handelen, dus begeerten voortkomend vanuit ons eigen handelen.
Met zijn eigen gebruik van deze ene definitie hanteert Spinoza hem op de ene plaats in een meer brede, ruime, reële zin, waarin ervan wordt uitgegaan dat de mens een deeltje van de hele natuur is en van andere dingen afhankelijk is en door anderen beïnvloed wordt, kortom een passioneel wezen is. Op andere plaatsen past hij hem in meer strikte en deels meer ideële zin toe, met nadruk op de actieve verlangens, waarmee we dingen willen kennen en doorzien, en waarmee we zeker onze eigen kracht versterken.
Met name in de boven aangehaalde 4, app, cap 3, maakt Spinoza duidelijk dit onderscheid tussen twee typen begeerte: “Onze handelingen, d.w.z. die Begeerten, welke door 's menschen macht of Rede bepaald worden, zijn altijd goed; de overige Begeerten kunnen zoowel goed als kwaad zijn.”
_________________
Plaatsen, aangegeven door Baptiste Mélès op zijn SpinozaBase,
waarin Spinoza terugverwijst naar zijn Cupiditas-def.
4/15d, 4/18d, 4/19d, 4/21d, 4/37d, 4/59d, 4/61d, 5/26d, 5/28d.
Mélès had niet (waarschijnlijk daar Spinoza daar niet
uitdrukkelijk de terugverwijzing noemt) deze voor Cupiditas belangrijke
plaatsen:
4/App 1, 2, 3 en 4. In de laatste heeft hij het over summa cupiditas.


Reacties
Stan, ik vind dat je je enthousiasme over het onderwerp begeerte (cupiditas) goed weet over te brengen. Ik heb het intensief meegelezen, inclusief de vaak zo belangrijke commentaren.
Spinoza is voor mij (ik heb het al vaker gezegd - ik ben zelf geen filosoof) een belangrijk filosoof, niet zozeer omdat hij zulke geweldig precieze gedachteconstructies zou hebben opgebouwd maar vooral omdat de ethiek - hoe om te leven - in zijn filosofie centraal staat, getuige zijn hoofdwerk. Daarmee wordt zijn filosofie ook toetsbaar in het leven, ons leven, mijn leven.
Jij zegt over Spinoza: "hij heeft een praktische theorie, waarin hij rekening houdt met hoe mensen werkelijk zijn." Daarom ga ik nu over van 'men' naar 'mijn'.
Mijn begeerten die door onze macht of Rede bepaald worden, ja dat is natuurlijk een fraaie en wenselijke uitkomst - met een bonus voor de filosoof. Maar de overige begeerten zijn voor mijn leven zeker zo interessant, om niet te zeggen: cruciaal.
In jouw uitleg lees ik dat Spinoza Begeerte niet beschouwt als iets om per sé terughoudend tegemoet te treden - of integendeel juist na te jagen. Het gaat immers om mijn wezen zelf, waarbij het bewustzijn een bepaalde sturing van mijn wezen mogelijk maakt. Ik kan niet afwachten tot de Rede mijn begeerte gaat bepalen en het dus 'altijd goed' is. Een mens in twee werelden dus. Heb ik je zo goed begrepen?
Zo ja, dan is de stelling iets verderop een interessant sturingsinstrument:
"Onder gelijke omstandigheden is de begeerte die uit blijdschap ontstaat sterker dan een begeerte uit droefheid."
Spinoza, E4, 18
Wim Goris 08-09-2015 @ 16:58
Wim,
Ik denk dat je het goed begrepen hebt. Spinoza mag niet alleen als de advocaat van de Rede en de adequate kennis worden gezien: hij had ook oog voor het inadequate en passionele. De begeerten die gebaseerd zijn op deze laatsten kunnen soms goed zijn, zeker als het de begeerten zijn die uit blijdschap voortkomen. Spinoza is niet de Izegrim die sommigen van hem maken.
Stan Verdult 08-09-2015 @ 20:08
Inderdaad Spinoza probeerde zichzelf en mensen, die vroeger alles door de bril van een strenge moralistische God hebben leren zien, een nieuwe relativerende bril te verschaffen. Dat deed hij met hulp van o.a. Descartes, Huygens en Hudde in de trant van de meetkunde en algebra - de taal van de adequate verhoudingen en vergelijkingen - de in die tijd snel opkomende wiskundige wetenschap die ook voor het slijpen van zijn lenzen zo belangrijk was.
Oppervlakkige oneffenheden konden toen beter worden waargenomen en de innerlijke of inhoudelijke (geestelijke) aandoeningen, de werkelijk echte moeilijke breuken werden begrepen naar mate van verstand; zelfs menselijke verschillen en overeenkomsten waren te verklaren en pasten in een natuurlijk functionerend geheel systeem.
Aberraties in zijn vriendenkring konden zo naar zijn natuurkundig en psychologisch verenigde kennis bij wijze van spreken redelijk naar de stand van zaken in de wiskunde worden opgelost.
Zijn geïntegreerde waarnemingen en gedifferentieerd maatwerk kon die gelovige mensen ineens een scherper inzicht en tegelijk een ruimere kijk, een zelfbewuste vrolijke varia focus blik, op het in die tijd onzekere leven geven. Samen werkend drukten ze daarom met plezier zijn theologisch en politieke traktaten en ethische gedragsleer als voor de toekomst belangrijke Nagelaten Schriften af.
Bas Beekhuizen 13-09-2015 @ 06:22