Conatus in plaats van ziel

Zoals bekend nam Spinoza veel (scholastiek) theologisch denken op om het om te buigen naar zijn eigen filosofische kijk op de wereld. Zo’n transformatie gaf hij ook aan de denkfiguur die al in Genesis begon, waar God Adam en Eva de levensadem inblies, de ruach. In het christelijk theologisch denken werd dit de leer dat God bij het ontstaan van elk mensje, dat hij op natuurlijke wijze doet groeien, elk apart zijn ziel ingeeft. De R.K. kerk accepteert dat haar gelovigen en wetenschappers met de evolutieleer meegaan, als ze maar geloven in Gods ingrijpen bij het ontstaan van de mensen en van elk mensje apart door het inbrengen van een ziel.

Steven Nadler laat in zijn boek De ketterij van Spinoza [cf. blog] duidelijk zien hoe ook binnen het jodendom het denken over de lotgevallen van de ziel almaar belangrijker werd. Die theologische denkfiguur (van Gods voorzienige ingrijpen in elk individueel geval) was Spinoza goed bekend. Hij gebruikte hem, maar op zijn geheel eigen manier.

Uiteraard kon hij om twee redenen niet uit de voeten met de inhoud van het verhaal, n.l. doordat [A.] een transcendente God verondersteld werd almaar in de gaten te houden waar mensen copuleerden om bij of kort na de conceptie van een nieuw embryo een nieuwe ziel te scheppen of uit het reservoir van al geschapen zielen er eentje toe te delen; en [B.] het verhaal ging teveel uit van twee aparte substanties: een lichaam en een ziel. Daarmee kon hij als monist niets aanvangen.

Maar, en daar gaat het me in dit blog om, de denkfiguur als zodanig behield hij wel. Alleen verving hij de ziel door de conatus. Het is opmerkelijk hoe bij hem op globaal dezelfde manier God of de natuur elk singulier ding dat ontstaat z’n conatus meegeeft. Zoals voor gelovigen de ziel de essentie van de menselijke persoon uitmaakt, zo is voor Spinoza de conatus, het streven om in z’n bestaan te volharden, het pogen om sterker te worden en vernietiging tegen te gaan, de essentie van elk mens, elk dier, ja elk ding.

Zo schrijft Spinoza in 2/25s: “Want hoewel elk enkelvoudig ding door een ander wordt bepaald op een zekere manier te bestaan, komt de kracht waarmee het in het bestaan volhardt toch voort uit de eeuwige noodzaak van Gods aard.” En hij verwijst daarbij naar 1/24c, waarin hij al had gesteld: “[...] dat God er niet alleen de oorzaak van is dat de dingen beginnen te bestaan, maar ook dat ze in het bestaan volharden, oftewel (om een term uit de scholastiek te gebruiken), dat God de oorzaak is van het zijn der dingen. Want of de dingen nu bestaan of niet telkens wanneer we op hun essentie letten komen we er achter dat die bestaan noch duur impliceert.” [Of hier een bewijsplaats is voor de eeuwigheid van de essentie, laat ik hier rusten. Spinoza vervolgt:] “Zodoende kan hun essentie noch van hun bestaan, noch van hun duur de oorzaak zijn; alleen God kan dat zijn, tot wiens natuur – als enige – het bestaan behoort (zie 1/14c).” Ik gebruikte de vertaling van Corinna Vermeulen.

In het bewijs bij stelling 3/6 lezen we verder hoe het zit dat elk individueel ding de macht van God waardoor hij bestaat en handelt op een welbepaalde wijze uitdrukt. En in 3/7 lezen we dan dat de conatus, het streven van elk ding naar de voortzetting van zijn zijn, zijn actuele wezen (zijn feitelijke essentie) is.

Ook in 4/4d komt weer terug dat “het vermogen waarmee enkeldingen en dus ook de mens hun bestaan in stand houden, het vermogen is van God oftwel de natuur” en wel door het feitelijke wezen van de mens (cf. 3/7). Het vermogen van de mens is dus voor zover het door zijn feitelijke wezen wordt verklaard deel van het oneindige vermogen oftwel wezen (cf 1/34) van God oftewel de natuur.

Deze denkfiguur zegt: de essentie, d.w.z. de conatus, d.w.z. de bestaansdoorzettingsmacht komt rechtstreeks van God of de naturende natuur en niet van de krachten die iets tot het bestaan brengen (die a.h.w. Gods of de natuurs hulpjes zijn bij het doen bestaan van alle dingen).

En op deze wijze maakt Spinoza a.h.w. gebruik van de aloude theologische denkfiguur, maar zijn het bij hem niet de zieltjes, maar de conatusjes die bij de conceptie rechtstreeks worden – niet geschapen, maar – genatuurd.

Dat hij via – zeg- de lotgevallen van de conatus naast de handelingskracht resp. bestaansmacht van het lichaam ook bij die van de geest uitkomt past uiteraard volstrekt binnen zijn leer. De passio animi, het lijdelijk ondergaan van het gemoed is afhankelijk van de inadequate of verwarde ideeën. Enzovoorts. Enfin, alles samengevat in de uitleg van de algemene definitie van de hartstochten aan het slot van deel 3. Hier kan ik eindigen, want het ging mij om het aanwijzen van het gebruik dat Spinoza maakt van een aloude denkfiguur die hij op zijn eigen wijze vult.

Reacties

God is bij Spinoza geen autoriteit maar een natuurlijk vermogen dat in alles werkt, zoals mijn streven naar zelfbehoud een natuurwetmatig immanent streven is. Hoe beter ik dat begrijp hoe beter ik mijn handelen kan sturen en mijn geestelijke aandoeningen kan beheersen. Mensen kunnen daarom het beste van de kenbare natuur en hun eigen redelijke natuur uitgaan en met dat verstandelijke inzicht bewust naar bevrijding van knechtschap en van verslaving streven (E4/E5).

Spinoza grondvest daarmee een nieuwe gedragsleer (Ethica) door de aloude autoritaire denkfiguur, een theologische God die vooraf ingrijpt of achteraf straft, RADICAAL af te wijzen. (Als zelfs Descartes aan een mechanische Zielkundige wil van God toegeeft wijst hij hem terecht.)
Hoe de noodwendige natuur en onze natuur natuurwetmatig werken is volgens Spinoza onderwerp van wetenschappelijke studie en onderzoek en kan dus niet zonder verstand van zaken of speculatief worden begrepen. Spinoza legt zichzelf die beperking op (m.b.t. de geneeskunde en de logica).

Spinoza zegt dat die natuurlijke kennis, ofwel alles wat we in die geestelijke zin en op die verstandelijke wijze uit de wetmatige werking ofwel de dynamische kracht van de natuur afleiden strekt tot medicijn tot al wat zalig maakt (E5 eind inleiding.) Dan volgen de twee belangrijke axioma's en de stelling E5-1, die het dialectisch wisselwerkende en het causale verband aangeven tussen de lichamelijke ordening van indrukken en de geestelijke ordening van voorstellingen van die inwerkingen, met o.a. verwijzing naar E3 st.7.
In die tijd was zijn natuurkundige opvatting veel erger dan vloeken in de kerk want hij viel de kerkelijke macht aan met de macht van de Rede. Het was in zijn tijd een reuzenstap, een belangrijk begin van de lange weg tot bevrijding uit strenge en goedgelovige onwetendheid.

Stan, ik geloof er niks van. Je schrijft: "Deze denkfiguur zegt: de essentie, d.w.z. de conatus, d.w.z. de bestaansdoorzettingsmacht komt rechtstreeks van God of de naturende natuur en niet van de krachten die iets tot het bestaan brengen (die a.h.w. Gods of de natuurs hulpjes zijn bij het doen bestaan van alle dingen)."

De krachten die iets tot bestaan brengen zijn OOK de naturende natuur. Het is dezelfde kracht van de naturende natuur (de kracht van de Natuur/God) die iets tot stand brengt en iets in zijn bestaan doet volharden. De conatus is niet iets dat 'toegevoegd' wordt. Alles wat gebeurt, gebeurt door inherente krachten van de natuur, het ontstaan en het in stand houden. Misschien kun je zeggen dat de krachten tot het ontstaan van dingen en tot het in stand houden van dingen verschillend 'gelokaliseerd' zijn of dat ze een verschillende rol of functie hebben. Maar niet dat de conatus een soort ingreep of toevoeging is van de naturende natuur. Zo lees ik in elk geval 2/25s en 1/24c.

Maar misschien kun je wel verdedigen dat in de vormgeving de denkfiguur is terug te vinden.

Stan,
Het streven (conatus) van ons verstand is in overeenstemming met de hele Natuur dat zegt Spinoza ( zie uitleg laatste zin deel E4). De Rede is daarbij voor de mens het noodwendig leidend principe in het leven, want we moeten volstrekt berusten in wat naar haar natuurlijke oorzaak waar is. De theologie en het bijgeloof erkennen die waarheid niet of doen dat met veel moeite achteraf pas. De denkfiguur is daar nog van een bovennatuurlijke aard (zie over de juiste levenswijze de samenvatting van E4).

Henk, uiteraard heb je gelijk: "De krachten die iets tot bestaan brengen zijn OOK de naturende natuur." Anders had hij 1/24c niet kunnen schrijven. Maar Henk, door dit zo te benadrukken verdisconteer jij niet de tweevoudige veroorzaking: een rechtstreekse (de essentie ofwel conatus) en onrechtstreekse (het bestaan) via de andere dingen. Hoewel je daarop wel wijst met 'verschillende localisering of rol'. Ik bedoelde niet een soort aparte 'ingreep of toevoeging ' van de naturende natuur - een suggestie die misschien zijn oorsprong vindt in de afgewezen inhoud van de - wat ik hier noemde - denkfiguur. Het ging mij inderdaad om de vormgeving van de argumentatie die ik meende te herkennen en waarop ik wilde wijzen.

De vormgeving van God als de natuur, ofwel de natuurkundige werking van de Natuur vormt haar eigen noodwendig bestaan, en dus kennelijk ook in ons bestaan, dat wordt door Spinoza op mathematische wijze uiteengezet.
Stan ik kan in Spinoza's methode en de verstandelijke vormgeving van zijn argumentatie naar alle kenmerken van de natuur en onze eigenschappen geen vage leer van hulp-sinterklazen (een soort zieltjes, monaden of conatusjes) herkennen. Maar ik herken wel in Spinoza zelf een voortlevend denkfiguur die het noodwendig bestaan van God nog slechts natuurkundig naar adequate eigenschappen vorm gaf en al ons redelijk gedrag naar de concrete eigenschap ofwel naar ons verstandsvermogen (de Rede) wilde verenigen.

"Conatusjes" moeten inderdaad niet een soort "substantietjes" gezien worden, maar zijn de bestaansdoorzettingsmacht van elk individueel bestaand ding 'iets daadwerkelijk actiefs' dat in de activiteit blijkt. Dat is wel en niet een soort van vermogen. Wel inzoverre het 't vermogen is van elk ding om iets tot stand te brengen. Niet als zou het "iets" op zichzelfs zijn. [Zoals voor Spinoza 'intellect' niet het "vermogen om te begrijpen is", maar het begrijpen zelf.] In die zin dus moet 'conatus' gelezen worden.

De bestaansdoorzettingsmacht van elk individueel bestaand ding? Iets daadwerkelijk actiefs? Geen soort vermogen of toch weer wel? In die zin moet conatus gelezen worden? Tja, moeten we die tekst serieus nemen.
Sorry Stan Ik kan er op 5 december zelfs geen chocoladeletter meer van maken!