Constantin Brunner beoogd voor »Weihespruch« bij Spinozaherdenking in 1927

Al meermalen heb ik in blogs (b.v. dit) aandacht gewijd aan het feit dat op 21 februari 1927 in Den Haag bij Spinoza’s 250e sterfdag een grootse herdenking werd georganiseerd door de Societas Spinozana, die daarmee tegelijk het Domus Spinozana aan de Paviljoensgracht in gebruik nam. In de Rolzaal in Den Haag werd de openingstoespraak gehouden door de toenmalige burgemeester van Den Haag, mr. J.A.N. Patijn. Daarna spraken achtereenvolgens de volgende vijf sprekers: Léon Brunsvicg (Parijs), Johan Herman Carp (Den Haag), Carl Gebhardt (Frankfurt am Main), A. Ravà (Padua) en Adolph S. Oko (Cincinnati). Ook werd bij die gelegenheid een gedenksteen geplaatst op het terrein buiten de Nieuwe Kerk, waar Spinoza’s resten, samen met die van anderen, verstrooid zijn.

Wat voor mij nieuw was – en wat ik aardig genoeg vind om het hier aan de vergetelheid te ontrukken – was het feit dat het eigenlijk de bedoeling was van het bestuur van de Societas Spinoza dat Constantin Brunner - wat tegenwoordig heet - de keynote speaker zou zijn. Dat gegeven lees ik in Lotte Brunner, Es gibt kein ende. Die Tagebücher [Hansa-Verlag, Hamburg, 1970]. (Ik kom op dit boek nog terug).

Constantin Brunner in Berlijn, 1932. Foto: ICBIToen Brunner in 1933 met vrouw en stiefdochter Lotte naar Den Haag kwam zou volgens Abraham Suhl Johan H. Carp hebben gezegd - Carl Gebhardt leefde toen nog, die stierf 25. Juli 1934 - dat hij hem, Brunner, "als der gröszte lebende Spinozist begrüszt." *)

Maar bij die herdenking konden ze Brunner dus niet begroeten. Die wees alle uitnodigingen om lezingen te geven altijd af – bleef liever 'Einsiedler'. Hier dan die tekst uit Lotte’s dagboek:

                                                                                 25. Januar 1927

Vater erhielt durch Professor Gebhardt aus Frankfurt a. M. eine Aufforderung der Societa Spinozana, zur zweihundertfünfzigjährigen Gedenkfeier von Spinozas Todestag nach Den Haag zu kommen und dort den »Weihespruch« zu sprechen. Als ich ihm das Einladungsschreiben vorgelesen hatte, sagte er zunächst bloß: »Ach, was soll ich da? Sie können ja doch nicht richtig trinken, und trocken kann ich Spinoza nicht feiern!« Als ich ein wenig zuredete, bat, einen Augenblick nur in Erwägung zu ziehen, ob er nicht doch annehmen könnte, sagte Vater: »Unmöglich, nein. Es sieht nach >Ehrung< aus. Ich habe genauso viel Ehre, wie ich brauche. Ich kann und darf mich da nicht hineinbegeben. Ich muß meine Freiheit behalten und >Spinozerosse< sagen können.**) Und so etwas hat Folgen; es steht dann z. B in den Zeitungen, daß ich den >Weihespruch< gesprochen hätte. Oh, ich wüßte vielleicht einen Weihespruch — aber allein müßte ich sein, damit ich mit jemandem zusammen sein könnte, niemand dabei! Das könnte wohl schön werden!«
Dem Professor GEBHARDT hat Vater folgendes geantwortet:
»Mein Lieber und Verehrter!
Ihre Zuschrift hat mich herzlich gefreut; wärmsten Dank sollen Sie haben. Aber — ich bitte Sie tausendmal, mir zu glauben, es ist wirklich nur, biologisch, mein Privatissimum, daß ich nicht mitmachen kann. Nirgendwo ja finden Sie mich dabei; an Aufforderungen hat es nicht gefehlt. Es ist sogar das erstemal, daß ich einen Aufruf mit unterschreibe; hätte immer für Eitelkeit gehalten, das zu tun. Aber in unsrem Fall glaube ich wirklich, der Sache ein wenig mit dienen zu können, und darf Sie vielleicht um übersendung von etwa zwanzig Exemplaren des Aufrufs bitten, damit ich noch extra Feuer dahinter machen kann.
Aus vollster Seele wünsche ich ein Fest, wie Sie für es wünschen, und für die Domus Spinozana, daß sie wachse und um sich her befruchte, Amen!
Liebe Grüße Ihnen, und sind Sie einmal wieder in Berlin, so vergessen Sie herzlich nicht, daß Potsdam nah ist.
Friede mit Ihnen!                                                          Brunner«

________________

*) In: Renate Stolte-Batta, "...dass ich zur Menschheit gehöre". Lotte Brunner (1883-1943). Eine Biographie. [2012], p. 197  

Foto Constantin Brunner in Berlijn, 1932. Foto: ICBI - overgenomen uit Claus W. Italiaander, "Constantin Brunner, een vergeten filosoof?" In Levend Joods Geloof, Jg. 59, nummer 1, Rosj Hasjana  [PDF of DOC ]

**) Spreken van >Spinozerosse< was een grapje van Brunner in privékring. De uitleg is te vinden in Ernst Altkirch's "Constantin Brunner in meinem Leben" (onuitgegeven manuscript, waaraan hij in januari 1909 begon; nu als scans op internet). Daarin is op blz. 29 van het typoscript te lezen dat hij filologen die het om het stapelen van kleine dingen gaat, zoals in zijn ogen Freudenthal, vergeleek met rhinocerossen.
Ook bij Jürgen Stenzel, Philosophie als Antimetaphysik: zum Spinozabild Constantin Brunners {p. 379, 380) lezen we hoe hij spreekt van "philologischen Spinozerosse". Hoe Spinoza volgens hem in gevaar lijkt te verkeren "völlig erstickt zu werden durch die schreclichen Philologen, die sich seiner bemächtigt haben." 

 

Reacties

Met genoegen lees ik telkens je blogs, tot lering ende vermaak. Zo ook deze over Brunner met die mooie ouwe foto. Maar waarom niet ook eens wat aandacht besteed aan wat ik je recentelijk stuurde betreffende een lichte kentering in de heersende visie bstreffende een diametrale tegenstelling tussen Spinoza en Hume? Het gaat dan niet over historische figuren die morsdood zijn (overigens interessant daar kennis van te nemen), maar over een dode filosoof van eeuwen geleden die springlevend is op het actuele
filosofische toneel. En wat meer is: in wien Spinoza voortleeft op een manier waar we veel van kunnen opsteken aangaande de strekking van zijn werk.

Uitleg over Brunners ironisch grapje over >Spinozerosse< toegevoegd.

En, Wim, je probeert het nu via deze reactiemogelijk weer. Ik heb je via e-mail in mijn ogen voldoende antwoord gegeven en laat mij niet verlokken tot iets waar ik niet aan wil.

Voor de gefrustreerde bezoeker van dit blog: bezoek FoglioSpinoziano, daarop Twitter, dan FuckTheory, en gij zult een nieuwe kijk op Hume vinden, een Hume die - after a dismissive passage -niet kan verheimelijken dat hij blij is met Spinoza, met wie hij niet wenig worstelt.

Zo, nu heb je je zin doorgezet, ook al was er geen gefrustreerde bezoeker van dit blog te bekennen. Wel frustreer jijzelf, Wim, een blog als dit, waarmee dit niets te maken heeft.

Ik wilde deze reacties, die zich als een virus op deze verkeerde plek genesteld hadden, verwijderen, maar besluit na een nachtje erover slapen, ze te laten staan, maar verdere hier niet bij een blog thuis horende reacties veeg ik weg. Verder wil ik niet tot iets gedwongen worden.