Een stukje van Johan Herman Carp in Het Vaderland (1928)
Vorig jaar, van 9 t/m 11 november bracht ik een viertal blogs over mr. J.H. Carp, die zowel Spinozist als NSB-er/nationaal-socialist was, hetgeen een enigszins ongelukkige, cognitief dissonante combinatie is. [Zie hier blog I, II, III, IV en later nog een Carp over Goethe en Spinoza]
Mijn beoordeling van Carp als Spinozist was: “Carp was een zeer serieuze ‘student’ van Spinoza. Hij heeft zich langdurig en intensief met Spinoza bezig gehouden. Hier en daar legt hij Spinoza ietwat of zelfs veel te idealistisch uit. Oké, een goed en filosofisch lezer neemt niets voor zoete koek. Maar je vindt bij hem teksten die je kunnen helpen beter inzicht in Spinoza te krijgen. Het zou jammer zijn als we, vanwege zijn foute nationaal-socialistische verleden, zijn Spinoza-prestaties geheel zouden wegmoffelen en geen nuttig gebruik zouden maken van zijn soms best goede studieresultaten.”Nu ontdekte ik onlangs dat de Koninklijke Bibliotheek een website met een groot kranten-archief heeft. Ik ben daarin eens gaan grasduinen en viste het volgend stuk op dat Carp schreef voor Het Vaderland van 24 november 1928. Ik vond het interessant genoeg om hier op te nemen. Aan het eind geef ik enig commentaar.
'Spinoza' geeft er 2068 resultaten dus ik kan nog een poosje voort met vissen en grasduinen...
De herdenking van Spinoza's geboortedag, welke hedenavond in het Spinozahuis aan de Paviljoensgracht te 's-Gravenhage vanwege de Societas Spinozana zal geschieden, moge aanleiding zijn, dat ook te dezer plaatse aan de nagedachtenis van den wijsgeer regelen worden gewijd.
De actualiteit eener wereldbeschouwing uit zich in de mogelijkheid van doorvoering harer principes op verschillend levensgebied in onzen tijd. Indien zij in staat is aan de geestelijke stroomingen, welke het bewustzijn van den modernen mensch doordringen, richting te geven, heeft de wereldbeschouwing hiermede haar levensvatbaarheid bewezen. Op geen gebied bestaat er zoozeer behoefte om aan de geestelijke spanning, welke voorkomt uit een onvervuld verlangen van den mensch naar bewustwording van vorm en zin des levens, een rustpunt te geven, als daar, waar het staatkundige en sociale gedachten geldt. Het betreft hier een gebied van bij uitstek praktische beteekenis: de verbinding der individuen tot een gemeenschap en de plaats, welke daarbij aan burger en Overheid toekomt.
Bij de beoordeling van Spinoza's politische beschouwingen geve men er zich rekenschap van, dat niet alles wat Spinoza over den Staat geschreven heeft, met de Spinozistische wereld- en levensbeschouwing samenhangt. Spinoza's sociale en staatkundige gedachten zijn niet in logisch verband ontwikkeld uit zijn wijsgeerige grondbeginselen en maken derhalve geen deel uit van het philosophisch systeem van het Spinozisme. Immers, naar Spinoza zelf verklaard heeft, wilde hij bij het ontwerpen van zijn staatstheorie van den menschen uitgaan, zooals zij in de ervaring gegeven zijn, om in verband daarmede tot een opvatting aangaande de grondslagen der gemeenschapsordening te komen, welke voor de praktijk het meest geschikt zou zijn. Hieruit is het te verklaren, dat er niet steeds overeenstemming is tusschen Spinoza's politische en wijsgeerige beschouwingen. Zoo is, om een voorbeeld te noemen, de voorstelling van het ontstaan der staatsgemeenschap, voortgekomen uit een opzettelijke daad der buiten eenig verband levende individuen, beoogende door onderlinge beperking hunnen vrijheid tot een sociale ordening te geraken, waarin ieders welvaren het best verzekerd is, niet vereenigbaar met het diepe inzicht, hetwelk aan Spinoza's wereldbeschouwing ten grondslag ligt, dat uit een veelheid en verdeeldheid nimmer de alomvattende eenheid kan worden afgeleid, doch dat veeleer van de organische eenheid moet worden uitgegaan, waarvan de veelheid een verschijningsvorm is. Uit Spinoza's wereldbeschouwing vloeit een organische staatsgedachte voort, waarbij de gemeenschapsidee in het individueele bewustzijn ligt opgesloten, inplaats van de voorstelling van den Staat als een kunstwerk, een mechanisch dwangapparaat, waarin de geest der Renaissance doorstraalt. De praktische strekking, welke Spinoza's staatsleer heeft, moge de hier bedoelde afwijking van zijn wijsgeerige beginselen bepaald en den denker er toe gebracht hebben om zijn staatsopvatting op de in zijn tijd algemeen bekende verdragsvoorstelling te grondvesten.
Het is derhalve noodzakelijk te onderscheiden tusschen Spinoza's politische beschouwingen en de staatsleer van het Spinozisme. Vinden de eerste in het geestesleven van den modernen mensch weinig weerklank meer, de principes der Spinozistische staatsgedachte hebben daarentegen ook voor onzen tijd een hooge waarde. Als principes eener staatsbeschouwing, welke uit het Spinozisme voortvloeien, kunnen aangemerkt worden de organische gemeenschapsidee, de democratische gedachte, de innerlijke wetmatigheid, waarmede de gehoorzaamheidsplicht bepaald wordt en de onpersoonlijke gezagsopvatting. Het zijn de principes, welke in het hedendaagsche politisch leven op de voorgrond treden zonder dat men zich veelal hun samenhang met de beginselen eener wereldbeschouwing bewust is.
Het modern staatkundig leven bevindt zich in het teeken van de democratische gedachte, het parlementaire stelsel en het algemeen kiesrecht. Het parlementaire stelsel zooals het zich ontwikkeld heeft, waarbij de volksvertegenwoordiging naar algemeen kiesrecht wordt verkozen, is het rechtskundig middel, waardoor de gedachte tot uitdrukking wordt gebracht, dat de onpersoonlijke werking der geestelijke machten, welke deel uitmaken van het bewustzijnsleven der individuen, de rechts- (gemeenschaps) ordening bepaalt. Ieder individu is als organisch deel van het geheel, de gemeenschap, onderdaan en tevens souverein. De voorstelling van een ten opzichte van het volk transcendente Overheid heeft plaats gemaakt voor die van een gemeenschap, welker voortbestaan naar eigen immanente wetmatigheid wordt geregeld.
Bezien wij thans nader de fundeering dezer beginselen in Spinoza's wereld- en levensbeschouwing.
De grondslagen voor een organische verbandsgedachte, waarbij de gemeenschapsidee in 's menschen wezen gelegen is, in tegenstelling tot de mechanische verdragsvoorstelling der beide politische Verhandelingen, treft men in de Ethica en Spinoza's geschrift over het zuivere denken (Tractatus de intellectus emendatione) aan. Worden in de beide eerstgenoemde werken hoop op voordeel en vrees voor nadeel als de motieven aangemerkt om de individuen uit hun zelfstandig bestaan tot de vorming van een gemeenschap te brengen, in het aanhangsel van het vierde boek van de Ethica wijst Spinoza een beroep op deze motieven als grondslag der verbandgedachte af, daar hoop en vrees uit een onvermogen des geestes ontspringen en de rede zich er tegen verzet aan den drang dezer aandoeningen gevolg te geven, zoodat zij nimmer het duurzaam fundament voor een verbinding tusschen menschen kunnen vormen, waarbij, gelijk Spinoza het uitdrukt, de trouw zou ontbreken. Inderdaad, de trouw geeft een gansch ander karakter aan een verhouding dan hoop en vrees; zij duidt op het bestaan van een geestesgemeenschap, een verband, dat zijn doel louter in zich zelf heeft, vrij van nevenoogmerken. De mensch draagt als voorwaarde voor zijn eigen geluk de voorstelling in zich van een gemeenschap met zijns gelijken, een vereeniging van allen door eenzelfden liefdeband tot het Aleene.
Zie hier de waarlijk organische gemeenschapsgedachte van het Spinozisme, welke leidt tot een verbinding van de individuen tot een wereldverband. Deze gedachte vormt het sociaal fundament, waarop de politische instelling van den Staat is opgetrokken, welke daardoor niet een zelfstandige plaats heeft tegenover de individuen, maar in hun eigen wezen besloten is.
Tevens vindt men hier het aanknoopingspunt met het democratisch beginsel, hetwelk geen principieele scheiding tusschen Overheid en onderdanen aanvaardt, doch het gezag fundeert in het bewustzijn der burgers: de zelfregeering. In het Spinozisme ligt de opvatting, dat de in het Aleene verbonden samenhang van al wat bestaat, een gelijke innerlijke wetmatigheid doet heerschen, zoowel in het rijk der natuur als in dat der waarden, waartoe het recht en de zedelijkheid behoort. De vrijheid, welke de voorwaarde is voor de mogelijkheid van den plicht, is in de beschouwingswijze van het Spinozisme niet het vermogen tot willekeur, maar de zelfbepaling van den mensch volgens innerlijke wetmatigheid, in uitwendigen dwang haar tegenstelling vindend, alzoo het beginsel der autonomie, hetwelk in politicis tot zelfregeering wordt. Evenzeer vindt de onpersoonlijke gezagsopvatting hier haar grond. Immers, waar de plicht (het gezagsbeginsel) in het wezen der burgers besloten is in stede van op een transcendente macht of uitwendige mechanische kracht te berusten, is een persoonlijk beveelsrecht, medebrengende des burgers gehoorzaamheidsplicht, onbestaanbaar. De gemeenschapsidee, die 's menschen bewustzijn vervult, geeft aan de wetmatigheid, waarmede zijn sociale gedragingen worden bepaald, een objectieven grond, welke in de rechtsleer in het rechtsbewustzijn als reflex der gemeenschapsgedachte zijn uitdrukking vindt.
Intusschen kan er op gewezen worden, dat Spinoza aanleiding geeft om aan te nemen, dat althans een der redenen, welke hem er toe gevoerd hebben om het machtselement als het wezenlijke van het recht te aanvaarden, gelegen is in de behoefte, om tusschen de levensgebieden van recht en moraal te scheiden. Immers, in het derde hoofdstuk (§ 8) van den Tractatus Politicus merkt Spinoza op, dat het recht van den Staat om te verordenen zich niet kan uitstrekken tot datgene, waartoe de burgers noch door belooningen noch door bedreigingen gebracht kunnen worden. Zoo kan, zegt Spinoza, niemand afstand doen van zijn vermogen tot oordelen; niemand kan gedwongen worden iets aan te nemen in strijd met zijn eigen meening, evenmin als de mensch door beloften of bedreigingen kan worden bewogen om te beminnen dien hij haat of te haten dien hij bemint. Het is het onderscheid tusschen het levensgebied des rechts, hetwelk de gedragingen der menschen betreft, en dat der moraal, waartoe 's menschen gezindheid behoort, waarop Spinoza hier den nadruk legt. Wellicht is de onderstelling gerechtvaardigd, dat Spinoza in zijn rechtsleer zozeer het machts- en dwangelement naar voren brengend, daarmede voornamelijk beoogde het gebied des rechts af te grenzen van de sfeer, waarin vrijheid moet heerschen en de staatsmacht zich van inmenging behoort te onthouden. Opdat deze vrijheid tegen dwanguitoefening gewaarborgd zij, heeft Spinoza het onderscheid tusschen zedelijkheid en recht daarin gezocht, dat machtsaanwending uitsluitend gegrond is ter handhaving van de voorschriften des rechts, welke voor zoodanige handhaving vatbaar zijn in tegenstelling tot hetgeen alleen 's menschen gezindheid betreft. Spinoza's z.g. machtstheorie zou alsdan als het ware te beschouwen zijn als het fundament, waarop de onzen wijsgeer zoo dierbare vrijheid van denken berust.
Hoe dit echter ook zij, de staatsleer van Spinoza's staatkundige Verhandelingen, welker gedachte men terloops nog in een enkele plaats der Ethica vindt, kan door haar individualistisch, utilistisch karakter niet als consequente uitdrukking der Spinozistische wereld- en levensbeschouwing worden aangemerkt, uit welke monistischen, universalistischen aard veeleer een sociaal-ethische staatsopvatting voortvloeit, waarin de politische ideeën van onzen tijd, de democratische gedachte en de zelfregeering des volks, haar diepsten grond vinden.
Mr. J.H. Carp 's-Gravenhage, 24 November 1928In: Het Vaderland: staat- en letterkundig nieuwsblad, 24-11-1928, Avond - Gedigitaliseerde microfilm KB
* * *
CommentaarSpreken over het (van Hegel geleerde) Aleene doet hem het spreken over God vermijden.
Opmerkelijk is dat Carp alleen de Ethica, “in logisch verband ontwikkeld”, als Spinozisme beschouwt. Dat is zijn, Carp’s opvatting en keuze. Hij heeft juist gezien dat Spinoza over de mens en over politiek wil schrijven “zooals zij in de ervaring gegeven zijn”. Maar dat is bij de beschrijving van de hartstochten in de Ethica (ondanks de schijn van het tegendeel) niet anders. Hij ziet enerzijds Spinoza (in TTP en TP) als een ervaringswetenschapper, een empirist, maar anderzijds (in de E) als rationalist, die deductief zijn stellingen ontwikkelt. Die laatste ziet hij als de ‘echte Spinoza’ – de Spinoza van het Spinozisme. Opvallend, die tweedeling.
Hij heeft wel weer goed gezien dat Spinoza praktisch wil zijn, aanbevelingen voor de goede staatkundige verhoudingen wil bieden (net als hij ook aanbevelingen voor verstandig gedrag biedt).
Merk op dat Carp Spinoza méér tot een ‘verdrags-filosoof’ (een volgeling van Hobbes) maakt, dan we tegenwoordig geneigd zijn in hem te lezen.
Let verder op de nadruk op “het organische”, de “organische gemeenschapsidee”, een gedachte die men bij Spinoza niet zo direct vindt en die vooral door de Duitse Romantische ‘school’ in hem gelezen en uit zijn filosofie ontwikkeld is. En ook daarbij zijn keuzen gemaakt in eigen manieren van lezen. Laten we ons overigens maar niet verbeelden dat wij vrij zijn van eigen inlegkunde bij het lezen van onze 17e eeuwse filosoof.
Opmerkelijk is dat Carp uit de verwijzingen naar het willen delen van de gevonden wijsheid met anderen in het vierde deel van de Ethica een Staat opgetrokken ziet worden.
Zie ook hoe Carp met de vrijheid als mogelijkheidsvoorwaarde voor ‘plicht’ op de proppen komt en “een gelijke innerlijke wetmatigheid doet heerschen, zoowel in het rijk der natuur als in dat der waarden, waartoe het recht en de zedelijkheid behoort.” (Cursivering van SV). Op een of andere manier ontwaart Carp een ‘rijk der waarden’.
Ondanks alles vind ik het uitdagend en interessant om deze manier van Spinoza-lezen te lezen.


Reacties
Naatuurlijk zegt Carp toevallig ook wel een paar goeje dingen. Niettemin vind ik zijn betoog grotendeels afschuwelijk en niet te pruimen. Ik krijg zelfs een fysieke afkeer van zijn manier van omgaan met en verdraaien van Spinoza. En dan die onbeschaamdheid om het logische verband tussen Spinozaa's politieke theorie en de Ethica te ontkennen. Hij geen van beide ook maar voor de helft begrepen en preludeert volop op de ideologie, i.c. de 'mens- en wereldbeschouwing' van het Nazisme, die mijlenver van Spinozaa afligt. Zijn stuk is niet de moeite waard om er tijd aan te besteden. Spinoza wordt simpelweg misbruikt. Meer dan ergerlijk. Jammer dat het door de techniek boven water is gehaald.
wim klever 29-10-2010 @ 13:24