Ernst Altkirch (1873 - 1926) en zijn verhouding tot Constantin Brunner "den ersten Spinozisten nach Spinoza"…
… zei Altkirch ene arts Eduard Bäumer na.
Hij kreeg bij zijn geboorte de naam mee Ernst Theodor Knopf. Zijn vader was postdirecteur in Westfalen, maar werd na de Duits-Franse oorlog naar Altkirch in de Elsass overgeplaatst waar op 9 maart 1873 Ernst geboren werd. Hij werd koopman en kantoorman, maar ging ook schrijven en koos als schrijversnaam Altkirch.
Sinds hun gemeenschap-pelijke Hamburgse tijd was Brunner voor Altkirch "immer eine starke seelische Stütze geblieben." Altkirch en Brunner hadden "eine beständige, innige Freundschaft". Zo lezen we in: Renate Stolte-Batta, "...dass ich zur Menschheit gehöre". Lotte Brunner (1883-1943). Eine Biographie [p. 97 en p. 98]. Ik kom daarop terug, want heb daar mijn twijfel over.
In oktober 1894 werd Altkirch door Brunner aangesteld als redacteur van Der Zuschauer, Monatschrift für Kunst, Literatur und Kritik, uitgegeven door Leo Berg, Otto Ernst en Constantin Brunner. Een succes werd het niet.
[Het briefpapier, te zien bij het Center for Jewish History Digital Collections liet een iets andere ondertitel zien]
In 1907 maakte hij een dagenlange studiereis naar ‘het land van Spinoza’, waarover hij uitgebreid schreef in het joodse tijdschrift Ost und West. In “Benedictus Spinoza III - Im Lande Spinozas”, bekende hij: "Seit zehn Jahren war Holland das Land meiner Sehnsucht, und wo ich es nun mit fröhlichen Augen geschaut habe, da kann kein schöner Tag zur Neige gehen, in dessen Zwielicht ich nicht ein Träumer würde." Het gaat hem dan om Rembrandt, maar bovenal om Spinoza.”
Altkirch’s herinnering aan het Spinozahuisje
“Aber in diese Wehmut mischt sich eine der schönsten Erinnerungen für den, der nur einmal vor dem Spinozahause in Rijnsburg stand, das Rauschen der Eschen vor ihm hörte und dann eintrat in enge, stille Räume, von einer heimlichen Ruhe und Abgeschiedenheit erfüllt, in denen ihm die Gestalt eines der herrlichsten Denker lebendig wird, von dessen grosser Persönlichkeit so viele Grosse unter den Menschen, und nicht zuletzt Goethe, den tiefsten und bestimmenden Einfluss erfahren haben.”
Altkirch’s poging te komen tot een Deutsche Spinozagesellschalt
In het al genoemde artikel Benedictus “Spinoza III - Im Lande Spinozas” in Ost und West schreef hij:
“Von deutschen Spinozafreunden wird seit langem der Wunsch genährt, eine Deutsche Spinozagesellschalt zu gründen. In England ist schon etliche Jahre eine Spinozagesellschaft vorhanden. Es ist an der Zeit, dass auch wir uns besinnen, besonders wo unter uns eine dem Spinoza kongeniale Natur, Constantin Brunner lebt, von dem erst eine kleine Gemeinde weiss, und von dem in dieser Zeitschrift noch ausführlich die Rede sein soll, ein Philosoph, der mit feuriger Zunge und einer heiligen Begeisterung uns Spinoza, den Einzigen, vor die Seele stellt, wie es noch keiner zu tun vermocht hat. Auf sein grosses, lebendiges Werk „Die Lohre von den Geistigen und vom Volke" und sein Vorwort „Spinoza gegen Kant und die Sache der geistigen Wahrheit,” das er zu der deutschen Uebersetzung des bekannten Buches von K. 0. Meinsma „Spinoza und sein Kreis" (Verlag Karl Schnabel, Berlin) geschrieben hat, sei hier bereits hingewiesen. Alle aber, die mit ihrem Herzen ein Interesse daran haben, dass eine Deutsche Spinozagesellschaft ins Leben gerufen wird, werden gebeten, sich mit dem Verfasser (Dresden-Laubegast, Hauptstr. 21II.) in Verbindung zu setzen.
Daarop verscheen in hetzelfde blad een artikel van Brunner, waarin hij meende dat Duitsland nog niet rijp voor was voor zo’n vereniging. Blijkbaar hadden Altkirch en Brunner daarover wel gesproken, maar was het initiatief van Altkirch niet goed met zijn ‘vriend’ afgestemd. Die vereniging kwam er toen niet, pas veel later.
Z'n hoofdwerken
Van zijn publicaties die ik hierna noem, zijn vooral bekend Spinoza im Porträt [Mit 28 Tafeln. Verlegt bei Eugen Diederichs in Jena, 1913], waarover ik onlangs het blog had “Honderd jaar Ernst Altkirch’s Spinoza im Porträt", en
Die vriendschap Altkirch – Brunner
Zoals ik zei, zou ik nog even erop terugkomen dat Altkirch en Brunner "eine beständige, innige Freundschaft" hadden [In: Renate Stolte-Batta, "...dass ich zur Menschheit gehöre". Lotte Brunner (1883-1943). Eine Biographie. p. 97]
Ging het bij Altkirch en Brunner om echte wederzijdse vriendschap of was die nogal asymmetrisch?
Altkirch droeg zijn beide hoofdwerken op aan Brunner. Schreef een zeer waarderend artikel over hem in Ost und West om hem bij een groter publiek bekend te maken, schreef een stuk “Constantin Brunner in meinem Leben”, een verhaal over hun vriendschap met brieven van Brunner aan hem, tussen 1909 en 1926 geschreven (het is nooit gedrukt, maar als handschrift digitaal uitgegeven).
Brunner was zich zeer bewust van zijn invloed op Altkirch. Zo schreef Lotte in haar dagboek op 29 oktober 1903 dat Brunner zou hebben gezegd: “Ernst Altkirchs Roman hat sich erst durch sein Verhältnis zu mir ausgewachsen.” Op 7 oktober 1911 schrijft zij vanuit zichzelf: Altkirchs natuur heeft kleur, maar hij voelt en toont zich onzeker t.a.v. alle wezenlijke dingen en heeft daarom vanuit een goed instinct vader gekozen als zijn ideale ‘Stützpunkt”. Hij is overigens gevoelig genoeg om te weten dat vader geen vriend heeft of kan hebben.” En op 11 mei 1916 geeft ze een lang citaat waarin Brunner zich erover uit waarom hij Altkirch niet als een echte schrijver beschouwt, die eindigt met: “Altkirch steht tot und starr vor jeden Entscheidung – bei all seinem überquellenden, zur Seite der Sentimentalität hinquellenden Fühlen ist er ausgeschiedene Welt, Lava die sich nicht rürht.” Het zal je vriend maar wezen…
Altkirch kon zich ook wel enigszins onafhankelijk tegenover Brunner uiten. In zijn boek over Christus geeft Brunner als voorbeeld van zijn tweede faculteit van denken, het "geistigen Denken" en is uiteraard ook weer van Spinoza sprake. In zijn brief van 29 maart 1922 verwijt Altkirch hem dat hij Christus zo boven Spinoza plaatste, wat Brunner afwijst. Wellicht had hij i.p.v. Christus een boek over Spinoza geschreven, ware het niet dat hij al een rij werken over Spinoza gepubliceerd had. In ieder geval had hij evengoed aan Spinoza kunnen tonen wat hij nu aan de hand van Christus naar voren bracht. Duidelijk is hoe dan ook dat het Brunner niet om de historische Christus of de historische Spinoza, maar om een Idee dat hij aan de hand van hun (voorbeeldige) leven verduidelijken wilde. [In: Jürgen Stenzel, Philosophie als Antimetaphysik: zum Spinozabild Constantin Brunners. p. 29]
O, er zijn aardige attenties, rond kerst. Brunner kon heel aardig zijn, maar ook uiterst scherp. Hij zag Altkirch niet als denker en schrijver en stimuleerde vooral diens verzamelwerk, waar hij als het er op aankwam toch op neerkeek. Over Altkirch: “Er war doch zu klein wohl fuer den grossen Meister,” is te lezen in de begeleidende brief aan Magdalena Kasch bij het typoscript van Ernst Altkirch’s “Constantin Brunner in meinem Lebe.” Je merkt telkens weer Altkirchs sterke afhankelijkheid van en opkijken naar Brunner en het enigszins neerkijkende van de laatste. Alleen vrije mensen kunnen vrienden zijn.
Altkirch -Lotte Brunner
Hoe dan ook, Lotte was door Altkirch "sehr begeistert", schrijft Renate Stolte-Batta ["...dass ich zur Menschheit gehöre". Lotte Brunner (1883-1943). Eine Biographie. p. 97]. Na de oorlog was Altkirch van Oostenrijk naar Elbing in het toenmalige Oost-Pruisen gegaan, waar hij in april 1926 plotseling overleed. Dat Lotte Brunner veel voor hem voelde blijkt ook uit het feit dat zij nadat ze ervan vernomen had meteen op de trein sprong en een korte grafrede hield, die later gepubliceerd is.
» Liebe Freunde! Sie dürfen keine wohlgesetzte, vorbereitete Gedenkrede von mir erwarten, dazu betrifft mich dieses Ereignis zu tief; nur ein Abschiedswort möchte ich gleichsam als einen Kranz am Sarge niederlegen, zugleich im Namen meines Vaters Constantin Brunner, den der Verstorbene geliebt hat mit einer Schönheit, wie Liebe nicht oft vom Mann zum Manne geht. Den wir hier zur letzten Ruhe bestatten, das war ein seltener Mensch. ... Die ihn kannten, mögen sich nur seine äußere Erscheinung vergegenwärtigen: Die Gestalt war die eines kraftvollen Mannes. « [p. 177]
De Spinoza-publicaties van Ernst Altkirch
Constantin Brunner. In: Ost und West 10 (1910), Heft 5, [Sp.] 279-283
Constantin Brunner in meinem Leben (waaraan hij in januari 1909 begon; onuitgegeven manuscript, nu op internet)Im Lande Spinozas [Teil I] In: Westermanns Monatshefte 52, 103 (1907), 211-222
Im Lande Spinozas [Teil II]: Ein Nachtrag. In: Ost und West 11 (1911), 429-434
“Benedictus Spinoza III - Im Lande Spinozas” [in: Ost und West. Illustrierte Monatsschrift für das gesamte Judentum. Jahrg. 10, Heft 2, febr. 1910 cf. hier],
Die portugiesische Synagoge in Amsterdam. In: Ost und West : illustrierte Monatsschrift für das gesamte Judentum 11, 3 (1911), 234-240
Die Freunde Spinozas. In: Der Morgen 3 (1927)
Ein unbekanntes Spinozabildnis. In: Westermanns Monatshefte 53, 106, Teil 1 (1909), 176-179
Évremond und Spinoza. In: Nord und Süd 42 (1919), Bd./Vol. 168: 88-96, 202-210, 313-319; Bd./Vol. 169: 92-98, 204-212
Die Bildnisse Spinozas. In: Archiv für Geschichte der Philosophie 24 (N.F. 17) (1911), 370-380
Ernst Altkirch (1911). XIV. Die Bildnisse Spinozas. Archiv für Geschichte der Philosophie 24 (3).
Spinoza im Porträt. Jena : Diederichs, 1913. - VIII, 111 pp.
Maledictus und Benedictus: Spinoza im Urteil des Volkes und der Geistigen bis auf Constantin Brunner. Felix Meiner Verlag, Leipzig, 1924, 211 pp
Een idee van dit laatste boek kunnen we ons vormen aan de hand van de bespreking van Isaac Huzik van The University of Pennsylvania, in: The Jewish Quarterly Review [New Series, Vol. 19, No. 3 (Jan., 1929), pp. 305-312]:
"The book by Altkirch is an extremely interesting and useful compilation of opinions about Spinoza from the time of his excommunication by the Jewish congregation of Amsterdam in 1656 to the latest laudatory expressions by Constantin Bruner in 1921. Most of the opinions are by Christians,-theologians, philosophers and literateurs-but there are also Jewish opinions like those of Berthold Auerbach, Georg Brandes, Hermann Cohen, Heinrich Graetz, Heine, Samuel David Luzzatto, Solomon Maimon, Fritz Mauthner, Moses Mendelssohn, Otto Weininger, and others. Some of these are favorable, others are not. Luzzatto and Mendelssohn and Hermann Cohen oppose Spinoza in the interest of Judaism, which they represent. An ultra-radical like Weininger opposes him for being too much of a Jew and limited in his understanding. He has no understanding of the idea of the State, he does not understand free will. The Jew, says Weininger, is always a slave and therefore a determinist! He even denies Spinoza's genius. Among non-Jews whose opinions are quoted here, are found all the greatest writers and thinkers of Europe, such as Descartes, Leibnitz, Goethe, Lessing, Schiller, Kant, etc. etc. As is intelligible in a German writer, but not excusable, there is no English citation given in the book. Martineau and Pollock are no insignificant Spinozists, but they are not mentioned. A fanatic like Houston Stewart Chamberlain rejects Spinoza as one who is altogether "foreign to us" (i. e. the Aryans). He has no sense of the mythical (ihm fehlt alles Mythische). On the other hand Raphael Seligmann says that among all thinkers of Jewish descent there is perhaps not a single one who was foreign to the Jewish spirit to such an extent as Spinoza. There is not merely interest in examining the various opinions, but also humor and amusement and pathos. There is occasion for a cynical smile as well as a tear for human weakness, stupidity and sheer malice. But this is relieved by genuine nobility, courage and idealism. The volume is dedicated to A. S. Oko, to whom the author pays a tribute in his prefatory note. "
___________________
Bronnen
Renate Stolte-Batta, "...dass ich zur Menschheit gehöre". Lotte Brunner (1883-1943). Eine Biographie. [Books on Demand, 2012]
[books.google]
Foto van Altkirch uit dat boek op p. 177
Jürgen Stenzel, Philosophie als Antimetaphysik: zum Spinozabild Constantin Brunners. Königshausen & Neumann, 2002 - 522 Seiten - ISBN 9783826020711 [books.google]
Constantin Brunner in meinem Leben (waaraan hij in januari 1909 begon; onuitgegeven manuscript, nu op internet)
Lotte Brunner, “Es gibt kein Ende. Die Tagebücher. [Hrsg. v. Leo Sonntag u. Heinz Stolte. Hamburg, Hansa-Verlag, 1970]