Hetty Kolff las Spinoza (en dat deed wat met haar)
Na het vorige inleidende blog nu dan een poging om het eventuele Spinozistische gehalte te proeven van het boek dat Carry van Bruggen onder het pseudoniem Justine Abbing publiceerde: De Vergelding (Jacob van Campen, Amsterdam, 1923)
Ik citeerde al de enige keer dat de naam van Spinoza voorkomt, namelijk wanneer haar nicht Jet over de hoofd persoon Hetty Kolff overweegt: “…. Ze las veel poëzie… ze las zelfs zoo iets vreeselijk diepzinnigs als Spinoza! En hoorde ze niet van alle kanten hoe ernstig het kind soms werken kon, welke hooge eischen zij zichzelf daarin stelde?”Zoiets in een roman verteld, móet iets betekenen en daar moet de lezer zien achter te komen. Naast dit – zeg – ‘criterium Willem Frederik Hermans’ (geen mus valt van het dak of het krijgt ergens in de roman betekenis) is er het ‘criterium Willem Elschot’: een goede schrijver zegt de dingen niet maar laat ze zien, toont ze – zegt niet “de omgeving was mooi”, maar geeft een zodanige beschrijving dat de lezer meemaakt: het was daar mooi. Vanuit deze criteria kijk ik naar dit boek.
We krijgen in het boek een aantal uitgewerkte scènes uit het leven van hoofdpersoon Hetty Kolff, van jong meisje dat het verlangen heeft ‘alles te beleven’ en ‘alles te begrijpen’, bovenal zichzelf. Ze is talentvol, ze is zeer gretig zich te ontwikkelen. Als jonge studente stelt ze zich onafhankelijk op, geniet van het leven, vindt het jammer dat ze maar één persoon kan zijn en niet alles tegelijk en van alle kanten kan beleven. Je leest: “Ging het naar haar diepsten wil, alle mannen zouden haar aanbidders en ridders, alle meisjes haar vriendinnen, alle kinderen haar beschermelingen moeten zijn -, alle moeders haar koesteren, alle ouderen haar liefhebben en allemaal schenen ze haar soms nog te lauw, te schriel van gemoed, in hun baldadigheid zonder teederheid, in hun joligheid zonder weemoed, in hun zinnelijkheid zonder helle vreugde…. uit haar sloeg het soms alles tegelijk naar buiten tot een als met hunkerende armen om zich tastende, al-maar stijgende drang…/ En van dat verlangen om met alle menschen tegelijk zich te vermengen en te vereenzelvigen, en in één vlammende ademtocht van haar ziel alle emoties gelijktijdig te smaken, kende ze den tegenhanger in zichzelf als intellectueelen honger, diezelfde schrijning van onmacht, om de beperktheid van haar van het menschelijk begrip, diezelfde drang om alles in zijn essentie te weten, te kennen, te begrijpen, om ook in dien zin brandpunt te zijn, dat de stralen van werelden en eeuwen vangt.” (p. 15-16)
Deze lange zin beschrijft haar gigantische conatus, haar verlangen naar opgaan in het grote en geeft als het ware haar programmatisch verlangen naar groot begrip. Ze voelt zich vrij om ervaringen op te doen, het aangaan van relaties te verkennen. En ze gaat uiteraard over de tong.
Eén medestudent, die sowieso al een gering, onemancipatorisch vrouwbeeld heeft, ergert zich vreselijk aan haar. Tenslotte komt ze een man tegen aan wie ze zich wil verbinden. Maar wanneer die man verneemt dat zij als nogal lichtzinnig wordt gezien, stelt hij voor om enige tijd afstand van elkaar te nemen, een proeftijd waarin en waarna duidelijker kan worden of zij echt en exclusief voor hem kiest. Zij wordt daarover furieus, verbreekt de band en stort zich van een brug in een water, laat zich daaruit opvissen en gaat nat en verward in haar gevoelens naar huis waar ze in bed kruipt. In die periode overweegt haar oude nicht de bovengeciteerde zin.
In een scene jaren later verneemt de lezer dat ze is getrouwd met een goede vriend die arts werd, maar een zeer zwak gestel heeft en na zeven jaar wordt ze kinderloos weduwe. Ze denkt terug aan die keer waarin ze tijdens dit huwelijk in een vakantie iets heeft beleefd met een ander en realiseert zich weer haar “naar alle zijden reiken, smachten, de begeerte het leven in zich te verdubbelen, te vertienvoudigen, zich met alles en met allen te vereenzelvigen. En o, de nachten…. Dat ze zich altijd weer een pasgeboren kind in de armen droomde… een warm kind, een lachend kind, een kind aan haar borst, een kind uit liefdestorm gewekt…. (p. 134)
Ze denkt dan aan haar overleden man, “hoe de mensch niet na zijn dood kan voorbestaan, omdat hij zelfs bij zijn leven niet bestaat, omdat “persoonlijkheid” verschijning is, die door het sterven zich tot andere verschijningen verkeert…” (p. 138-39) Is dat niet een zin waarin ‘modus’ als 'verschijning' is vertaald?
Bij haar aftakelende en tenslotte stervende man had ze geen vrees of hoop bespeurd, “[e]n daardoor was er nu ook in haar die vredige zekerheid, waar ze, vooral in de oogenblikken van het geëxalteerde schuldgevoel, huiver en onrust en angst als het deel van haar eenzaamheid had gevreesd.” (p. 139) In haar zelfanalyses leert ze: “het oude, ingeboren verlangen alles-te-begrijpen en alles-te-beleven zou daarin [in rust] zijn opgegaan, want daarin zou ze dan alles hebben begrepen en alles hebben beleefd.” (p. 138, 140)
Altijd had ze gedacht, en als haat in zich meegedragen, dat de chef van de man met wie ze eerst had zullen trouwen haar aanstaande voor haar had gewaarschuwd, want hij had haar ooit min of meer in flagranti betrapt met een jongen. Nu, tijdens een condoleancebezoek van die indertijd afgewezen partner, verneemt ze dat niet zijn chef, maar die haar hatende medestudent het is geweest die hem was komen waarschuwen voor haar te vrije gedrag.
Ze tekent en schrijft over kunst. Dan neemt ze een meisje op bij zich in huis aan wie ze tekenlessen geeft. Later gaat ze een studiereis maken door zuidelijke landen in het gezelschap van een oudere, getrouwde kunsthistoricus, zich niets aantrekkend van wat ‘men’ daar van zal vinden.
In de tussentijd is die negatief over haar denkende student naar een leraarsbaan komen solliciteren in de plaats waar zij woont, hetgeen hem onbekend was. Binnen een paar weken krijgt de bij Hetty inwonende jonge vrouw die ook aan die school verbonden is –vooral medelijdende - gevoelens voor die middelbare eenzame leraar.
En dan komen de scènes waar alle verhaaldelen naartoe werkten. Aan de van haar reis teruggekomen Hetty vraagt haar huisgenoot of ze die nieuwe leraar eens zullen uitnodigen. Als Hetty diens naam hoort en beseft dat het die vroegere medestudent is die ze om zijn starre gedrag zo is gaan haten, raakt ze in de war en maakt een wandeling door de avond. En dan blijkt dat ze van het leven (en waarschijnlijk lezen van Spinoza, maar dat staat er niet) en van al haar zelfanalyses heeft geleerd. Ze laat haar haat los, die ‘verpulverde in haar’ en ze vroeg zich af: “had ze niet met het liefhebben ook het haten verleerd? Was dit de rust van den komende ouderdom, was dit het resultaat van langjarig overpeinzen… of waren die beide dingen eenerlei, twee woorden voor eenzelfde innerlijk gebeuren? Had dan toch het besef dat schuld niet bestaat en oorzakelijkheid een hersenschim is, ten langen leste den wrok uit haar hart verjaagd?”(p. 288) En ze besluit haar huisgenote en die man een kans te geven. Huisgenote schrijft dan een uitnodiging, maar hij - nu wetend bij wie hij wordt uitgenodigd - wijst die af.
En Hetty begrijpt dan en kan haar huisgenote uitleggen dat hij kennelijk van het leven niets heeft geleerd en zich in het al jong aangetrokken harnas van overtuigingen gekleed is blijven houden. “Hij is, wat hij toen was.. en daarom heeft hij nu, in zijn eigen innerlijk… zijn eigen vergelding gevonden… geen vergelding van buiten af, omdat hij schuld heeft, maar een vergelding van binnenuit, omdat hij is, die hij is… en buiten zijn eigen natuur niet wezen kan…”
Ja, in deze roman zit, maar hoe verborgen en subtiel, een ondertoon van een begrepen Spinoza. Je emoties, je haat en schuldgevoel, kun je overwinnen. De passage dat “oorzakelijkheid een hersenschim” is, lijkt misschien een ontkenning van Spinoza, maar is juist een bevestiging. Als je zover gekomen bent door het vele zoeken naar begrip en eenheid, ervaar je vrijheid in het noodzakelijk verband waarin je bestaat. Die tegenspeler, die de uitnodigingsbrief als een opzet om te kwetsen beschouwt, reageert met zijn haatvolle afwijzing nog binnen de oorzakelijkheid der dingen. Maar zij kon, door inzicht van die automatische passionele reactie losgekomen - een nieuw begin maken.
Het lag er diep in verborgen: de hint dat Spinoza in deze roman een personage op afstand speelt. Maar voor de fijnproever mag De vergelding als een grandioze Spinozistische roman worden gezien. Over Spinoza en wat hij leert wordt niet gesproken, maar de Ethica wordt als het ware ervaren en geleefd.
Het is aan vele dingen duidelijk dat de hoofdpersoon, Hetty Kolff, staat voor Carry van Bruggen zelf. De manier van intens leven, de vele zelfanalyse, de omgang met de oudere kunsthistoricus staat uiteraard voor de kunsthistoricus Adriaan Pit met wie zij in 1920 hertrouwde. En zo is er meer, maar daar gaat het hier niet om. In dit blog gaat het erom dat de auteur, van wie we weten dat ze Spinoza las, in Hetty Kolff heeft laten zien wat dat met je kan doen.

