Ibn Tufayl [3] - samenvatting van zijn Hayy ibn Yaqzan
Over Hayy Ibn Yaqzan van Ibn Tufayl, een Arabische filosofische novelle, schreef ik een blog over de titel van de eerste en latere vertalingen en een blog over de eerste vertaler in het Nederlands.
De novelle vertelt het verhaal van het ontstaan van menselijke kennis, beginnend bij tabula rasa tot en met de hoogste, mystieke, directe goddelijke ervaring, via het eerst geleidelijkaan doorlopen en doorgronden van de noodzakelijke directe ervaringen. Zonder hulp van de samenleving of van de conventies van de religie kan wetenschappelijke kennis bereikt worden als voorbereiding op de weg tot (mystieke) wijsheid en de hoogste vorm van menselijk kennen. Ook toont het verhaal in het slothoofdstuk dat de waarheid van de religie en die van de (natuurlijke) filosofie hetzelfde zijn, maar dat die van de religie wordt overgebracht via symbolen die nu eenmaal beter begrepen worden door de massa en die van de filosofie via inwendige logisch-rationele betekenissen, los van symbolen. En aangezien mensen verschillen in begripscapaciteit, vergen zij ook verschillende instrumenten die hen tot begrip en redding brengen.
Voor ik in een later blog verder ga in het verkennen van een mogelijke relatie van Spinoza met dit boekje van Ibn Tufayl, wil ik eerst in dit blog een samenvatting geven van het verhaal Hayy Ibn Yaqzan.
Ibn Tufayl geeft eerst een uitvoerige inleiding, waarin hij aangeeft dat er nauwelijks bronnen zijn die een handreiking bieden voor het ontdekken van de weg naar gelukzalige mystieke aanschouwing van het Eeuwige Ene en Noodzakelijke Opperwezen. Hij bespreekt diverse filosofen uit de Arabische wereld, die hierin niet verder helpen. Voor het weergeven van de soefische ervaring van extase en de kennis van de verheven aanschouwing en ervaring van vervoering, bestaan geen woorden. Hij wil zijn best doen om er iets van te laten proeven, maar dan moet men hem in de hele weg daarheen trachten te volgen. Wie echter een poging doet om het onzegbare op schrift te stellen, verandert het en maakt het tot een theoretisch soort van kennis, brengt iets onwaarneembaars terug in de wereld van het waarneembare. Iets dat alomvattend is, maar zelf niet te bevatten, is alleen in symbolische termen aan te duiden.
Daarna begint hij de vertelling over het ontstaan en de ontwikkeling van het jongetje Hayy Ibn Yaqzan. Waarschijnlijk om te suggereren dat hij het verhaal niet verzint maar doorvertelt krijgen we twee varianten. De ene is zijn geboorte op een eiland niet ver van het onbewoonde eiland waar een tirannieke heerser zijn zuster verboden heeft te trouwen, daar er geen geschikte partner te vinden zou zijn. Die prinses wordt verliefd op een familielid, Yaqzan genaamd, uit welke relatie een baby geboren wordt. Maar om niet ontdekt te worden stopt ze het kind in een kistje en werpt dat in zee in de hoop dat het geluk zal hebben en goed terecht komt. Het spoelt aan op het onbewoonde eiland op een beschutte plek en waar toevallig ook geen gevaarlijke dieren Dit is de versie van degenen die niet in spontane generatie geloven. De andere versie is die van een spontane generatie uit de modder die uit de goede samenstelling, op precies de juiste plek aan de evenaar en onder invloed van het zonnelicht een baby geboren doet worden. Uitvoerig wordt beschreven hoe uit kleine stukjes klei door beweging kleine cellen ontstaan, waaromheen een vlies en door deling der cellen gebeurt wat anders in de baarmoeder plaats heeft. In het begin raakte ook een stukje van de geest die van God over alles uitstraalt gevangen in de cel die uitgroeit tot het hart.
Vanhierafaan is het vervolg van beide verhalen gelijk. De baby wordt gevonden door een gazelle (een geit, vertaalt Bouwmeester) die juist haar kind verloren is en die hem haar melk geeft hem verder beschermt en groot brengt. Hayy Ibn Yaqzan is een zeer onderzoekend knaapje en kijkt van allerlei van de dieren af die, zoals hij ontdekt veel beter toegerust zijn om voor zichzelf te zorgen. Hij bedekt zich met plantenbladeren eerst, maar die verdorren steeds. Dan bedekt hij zich met de staart en de vleugels van een arend die gestorven was; hij snijdt zich stokken om zich te bewapenen. Als hij 7 jaar is sterft zijn gazelle-moeder. Hij wil haar redden, en snijdt haar met primitieve hulpmiddelen open op zoek naar het mankement van het orgaan dat haar deed functioneren. Hij ontdekt dan een lege kamer in het hart en concludeert dat daar een levensbeginsel moet hebben gehuisd dat nu daaruit vertrokken is. Hij begrijpt dan dat een lichaam zonder dat levensbeginsel niets is. Hij ziet hoe een raaf een dode raaf in een kuil bergt en begraaft dan ook het lichaam van zijn gazelle-moeder dat al begon te stinken. Vanaf die tijd is hij buitengewoon nieuwsgierig om meer te weten te komen over dat levensbeginsel. Op een keer is er een brand ontstaan. Hij bestudeert de vlammen, ziet dat ze naar omhoog gaan naar de richting van de hemellichamen en hij trekt de conclusie dat die warmte en dat licht iets met het levensbeginsel te maken moeten hebben. Hij neemt een brandende tak mee naar de grot waarin hij intussen zijn intrek heeft genomen. Daar houdt hij zijn vuurtje waar hij gek op is brandend. Om te ontdekken hoe dat warmte-beginsel er binnenin uitziet vangt en opent hij een levend wezen en de linker kamer van het hart waar hij, als hij zijn vinger erin steekt, een sterke warmte voelt. Wanneer het dier meteen overlijdt begrijpt hij dat dat komt doordat de levensgeest eruit is verdwenen. Om te weten te komen hoe dat levensbeginsel alle andere delen van het lichaam levend en bewegend kan houden gaat hij meer, zowel dode als levende dieren opensnijden en nauwkeurig onderzoeken, zodat hij evenveel kennis van lichamen verwerft als wetenschappelijke natuurvorsers. Hij leert dat die dierlijke levensgeest het is die alle delen van het lichaam tot eenheid maakt en verantwoordelijk is voor het besturen van alle bewegingen. Dat beginsel, zo concludeert hij, gebruikt dus het lichaam en elk zintuig ervan als instrument.
Als hij 21 is, het verhaal neemt steeds stappen van zeven jaar, heeft Hayy alle benodigde kennis om zich te voeden, te bewapenen, te kleden en te beschermen in een grotwoning. Hij heeft zelfs geleerd dieren te domesticeren om in zijn behoefte te voldoen. Van die tijd af gaat hij zich onderzoekend en nadenkend bezig houden met meer metafysisch/filosofische vragen. Hij begint met de gewone wereld van ´ontstaan en vergaan´ waarin hij vele verschillende eigenschappen ontdekt. Hij ziet tussen alle dingen die er zijn zowel overeenkomsten als verschillen. Groepen van dingen vormen een eenheid als hij een bepaalde eigenschap onder de loep neemt en vallen in een veelheid van delen uiteen als hij ander eigenschappen beziet. Zo ziet hij dat alle dieren overeenkomen in dat ze eten, zintuigen hebben en vrij kunnen bewegen. Daarin verschillen ze van planten, waarin echter ook een levensbeginsel zit in tegenstelling tot dingen als steen en aarde en water. Dan begint hij te zien dat uitgebreidheid datgene is dat alle dingen en dieren gemeen hebben. Hij heeft lichtheid en zwaarte leren onderscheiden en beseft dat die niet eigen zijn aan lichamelijke dingen, maar dat dit een eraan toegevoegde eigenschappen zijn die de ene soort dingen wel de andere niet hebben. Zo leert hij het onderscheid kennen tussen materie en vorm en begrijpt hij dat substanties bestaan uit materie, uitgebreidheid en vorm. “Hij wist dat als iets ontstaan was, er noodzakelijkerwijs iets moest zijn, dat het had doen ontstaan.” Als volgende stap in zijn onderzoekend denkproces komt hij tot het begrip dat er een eerste materie moet zijn die geschikt is om allerlei vormen te ondergaan en dat er iets moet zijn dat die vormen verleent. Hij kijkt lange tijd rond of hij zo´n vormgever kan vinden, maar hij ziet dat alles gevormd is en dat er hoe dan ook een vormer van dat alles moet zijn.
Vanaf z´n 28e jaar gaat hij zich vaker tot de sterren en planeten wenden om die te onderzoeken. Hij ziet dat die allemaal hemellichamen zijn, want lengte en breedte hebben. Hij bewijst zichzelf met een vernuftig gedachte-experiment dat die geen oneindige grootte hebben, maar eindig zijn. Door verder observeren en nadenken leert hij de bolvormigheid en de concentrische sferen van het heelal kennen. Hij vraagt zich af of de wereld eeuwig bestaat of in de tijd ontstaan is, maar komt daar niet uit en beschouwt die onopgeloste kwestie als van geen belang voor zijn verdere begrip, want in beide gevallen moet er een schepper zijn die dat alles heeft gemaakt. En die dat alles voortdurend onderhoudt. Die schepper was geen lichaam, maar stond daar ook niet los van. Want begrippen als verbondenheid, losstaan van, zich ergens in bevinden en ergens buiten staan, zijn allemaal eigenschappen van lichamen en daar was hij vrij van. Het werd Hayy duidelijk dat alles wat bestaat voor zijn bestaan afhankelijk is van die schepper. Niets kan tot stand komen zonder hem. Hij ziet in dat dit een almachtig en perfect wezen moet zijn dat geen enkele imperfectie in zich heeft, want dat alles wat imperfect lijkt het ontbreken van een volledigheid en volmaaktheid is.
Vanaf zijn 35e jaar houdt hij zich volledig bezig met deze alles producerende schepper en tracht na te gaan hoe hij dit Perfecte Zijnde beter kan leren kennen. Hij begrijpt dat dit niet via de zintuigen kan, want die nemen alleen lichamelijke, deelbare, dingen waar en zijn zelf ook lichamelijk en deelbaar. Het onwaarneembare en ondeelbare kun je ermee niet waarnemen. Hij begrijpt dat hij er alleen bij kan komen met zijn onlichamelijke levensbeginsel, zijn ziel, zijn meest echte wezen. En dus, zo leidt hij af, is deze essentie, deze ziel, zelf ook ondeelbaar en spiritueel en is het iets dat niet kan vergaan. Om te achterhalen wat er gebeurt als die ziel van het lichaam gescheiden wordt, leert hij het onderscheid kennen tussen het potentiële en de actualiteit van zintuigen. Wie blind geboren nooit heeft kunnen zien, heeft ook geen idee van kunnen zien. Maar wie heeft gezien en blind geworden is, heeft weet en blijft verlangen naar te kunnen zien. Naar analogie hiervan denkt hij dat de ziel van die levensvormen die tijdens hun leven nooit tot kennis van het hoogste wezen zijn gekomen, als hun lichaam sterft hun ziel eveneens niet met het Perfecte Zijnde in aanraking komt. En dat degene die tijdens het leven wel tot een besef van dit opperste wezen is gekomen, maar zich er niets aan gelegen laat liggen in de tijd na het sterven van het lichaam nooit meer iets kunnen veranderen, maar in eeuwigheid zal beseffen en eraan lijden dat ze het aanschouwen van het opperwezen ontberen. Alleen degene die het juiste leven leidt en die wanneer het lichaam sterft, met aandacht en in balans met het hemelse, gericht was op het opperwezen, diens ziel zal in eeuwigheid het opperwezen in volkomen verrukking aanschouwen.
Van dan af zo besluit hij zal zijn handelen op drie niveaus met elkaar in evenwicht moeten zijn: [1] de acties volgens zijn dierlijke lichaam, [2] de acties die volgens die van de hemellichamen; [3] de acties volgens het Noodzakelijk Zijnde.
Wat het eerste betreft probeert hij niet meer te eten en met verdere dingen bezig te zijn dan noodzakelijk is voor het onderhoud van zijn lichaam; net genoeg voor het laten voortbestaan van zijn levensgeest; ook probeert hij erop toe te zien dat die natuurlijke leefwereld, die immers ook gemaakt was door het opperwezen, goed in stand kan blijven. Hij wordt als het ware ecoloog. Hij probeert als de hemellichamen te worden door hun draaiende bewegingen na te bootsen, zodat hij tijden lang ronddraait als een derwish. Wat betreft het navolgen van het Noodzakelijk Bestaande Wezen had hij bij zijn eerdere wetenschappelijke beschouwing ontdekt dat het ging om positieve eigenschappen als kennis, macht, en wijsheid en negatieve als vrij zijn van lichamelijke eigenschappen en wat daarmee samenhing. Dat laatste was nodig voor het bereiken van de positieve eigenschappen waaraan immers niets lichamelijks, niets veelvoudigs, mocht kleven, maar dat hij helemaal moest opgaan in zijn essentie. Zoals hij begreep dat bij het opperwezen zijn essentie en zijn kennen van zijn essentie gelijk was. Kortom, hij probeert zover mogelijk te komen in het zich ontdoen van alle lichamelijkheid en zintuiglijkheid. Zo komt hij in mystieke trance en onderging hij dingen waar geen woerden voor zijn en die dus niet te beschrijven zijn. De schrijver doet pogingen om die mystieke ervaring te beschrijven. Toen Hayy weer terugkwam in de zintuiglijke wereld had hij moeite met het gewone leven en probeerde hij dat verheven stadium weer te bereiken, hetgeen hem elke volgende keer sneller afging. Ook kon hij het steeds langer volhouden. Het werd bijna een permanente toestand, waaruit hij alleen kort even terugkwam om aan zijn geringe lichamelijke behoeften te voldoen. Hij hoopte dat God hem spoedig zou verlossen van dit lichamelijke. Zo leefde hij door tot zijn zeven maal zevende jaar. Toen ontmoette hij Asal.
Op het eiland waar Hayy volgens de ene versie van zijn ontstaan geboren was, woonde een groep mensen die behoorden tot een ware godsdienst: volgelingen van oude profeten. “In deze godsdienst had men de gewoonte al het werkelijk bestaande in allegorische voorstellingen uit te drukken om het voor mensen begrijpelijk te maken, zoals dat de gewoonte is wanneer men zich tot een groot publiek richt.” Ook de koning had zich erbij aangesloten en dat bracht de mensen ertoe zich tot die godsdienst te bekeren. Het verhaal beschrijft twee van deze gelovigen: Asal en Salaman. Zij hielden zich aan de verplichtingen en verdiepten zich in de leer. Asal deed dat het sterkst en hij probeerde de spirituele betekenissen te doorgronden. Ook bestreden ze hun begeerten. Asal ging op zoek naar redding via afzondering die langdurige overpeinzingen mogelijk maakt. Salaman gaf meer om omgang met de massa en schrok terug voor diep denken. Beiden verschilden steeds vaker van inzicht. Asal ging zich daarop terugtrekken naar het naburige eiland om er zich af te zonderen. Daar zou hij door niets vertroebeld kunnen nadenken over God en genieten van wat hem door Gods natuur aan voedsel ter beschikking werd gesteld. Op een dag troffen Asal en Hayy elkaar. Hayy die nog nooit een ander mens had gezien dacht een nieuw dier te ontdekken dat een zwart haren kleed als natuurlijke bedekking had. Asal vlucht weg. Toen hij een keer luid zingend bad, hoorde Hayy voor het eerst een menselijke stemgeluid. Hij wilde dat wezen beter leren kennen en ving hem. Asal die veel van talen wist, merkte dat Hayy wel geluiden uitte, maar geen taal sprak en begon hem te leren spreken via aanwijzen van dingen. Hayy leerde snel . Toen hij had leren spreken vertelde hij hoe hem het vergaren van kennis was gegaan en hoe hij tot het stadium gekomen was van direct contact met het goddelijke en over de verrukking die die kennismaking met alle wonderschone eigenschappen was. Daardoor begreep Asal dat wat zijn eigen leer meedeelde over God, zijn boeken, zijn gezanten, de jongste dag, het paradijs en de hel, zinnebeeldige voorstellingen waren van wat Hayy ibn Yaqzan rechtstreeks had aanschouwd. Diens conclusies en de traditionele religie bleken met elkaar overeen te stemmen. Daarom nam hij hem tot leidsman.
Asal vertelde Hayy over zijn eiland en over hoe daar geloofd werd. Hayy herkende dat niets daarin in tegenspraak was met zijn bevindingen en concludeerde dat degenen die de bewoners onderricht hadden, Gods gezanten moesten zijn. Hij begon zichzelf toe te leggen op de verplichtingen van die godsdienst: het gebed, het vasten, de bedevaart etc. Maar hij vroeg zich verbaasd af waarom die profeet zich van allegorische voorstellingen had bediend en zich ervan had weerhouden de waarheid over de goddelijke wereld te onthullen, zodat de mensen antropomorfisch over God waren gaan denken en over beloning en straf. En waarom hij bezit vergaren had toegestaan en onbeperkt eten, want dat wendde maar af van de Opperste. Hij meende dat als de mensen maar begrepen hoe die zaak werkelijk in elkaar zat, ze zich niet langer met al die futiliteiten zouden bezig houden.
“Hij kwam op die ideeën, omdat hij dacht dat alle mensen een voortreffelijke intelligentie, een helder verstand en een standvastige geest hadden. Hij wist immers niet hoe dom en onvolmaakt ze waren, hoe gebrekkig hun inzicht was en hoe zwak hun wilskracht.” Hij wilde het middel tot hun redding worden en hun de waarheid duidelijk uitleggen. Ze besloten naar dat eiland te trekken. Een schip dat door een storm die God gearrangeerd had uit koers was geraakt, nam hen mee. Hayy begon op dat eiland zijn onderricht. Maar zodra zij iets hoorden “dat niet aansloot bij hun gebruikelijke opvattingen”, schrokken zij terug en wendden zich van hem af. Hayy bleef proberen. En hoewel die mensen ernaar verlangden de waarheid te kennen, zochten ze die niet op de wijze waarop ze haar zouden kunnen bereiken, maar hielden vast aan hun zegslieden. Zo gaf Hayy de hoop op, want op een enkeling na hielden allen zich aan de uiterlijke en wereldse zaken van hun godsdienst. Hij zag in dat het niet zinvol was in verhulde termen tot hen te spreken en onredelijk om hen handelingen op te leggen die uitgingen boven hun niveau. Hij zag het nut van de wet voor die massa. Die wet zorgde immers dat alles goed liep in hun leven. Elke wijze van doen had mensen die daarvoor geschikt waren. Hij nam afstand en afscheid en vertelde hun dat hij nu hun mening deelde en dezelfde leidraad volgde als zij en ried hun aan te blijven doen wat zij gewoon waren, namelijk zich precies te houden aan de door de wet gestelde normen en de strikt uiterlijke handelingen; zich zo weinig mogelijk te verdiepen in wat hun niet aanging, te geloven in voor velerlei uitleg vatbare uitspraken en zich daarbij neer te leggen, zich niet in te laten met ketterse ideeën en persoonlijke voorkeuren. Hayy en Asal gingen weer terug naar hun eigen eiland, waar ze hun eigen leefwijze die bij hen hoorde voortzetten.