Ik geloof niet in de God van Spinoza

N.a.v. van het Nationale Religiedebat dat hedenavond in Felix Meritis te Amsterdam zal plaats hebben n.a.v. hun boek, God bewijzen. Argumenten voor en tegen geloven, wil ik ingaan op de uitdaging van filosoof Rik Peels en theoloog Stefan Paas dat niet alleen gelovigen hun geloof in God, maar ook atheïsten hun niet-geloven in een - ja, hoe omschrijf je dat - niet-God (?) moeten verantwoorden.

De aanvangsvraagstellingen luiden: Is godsgeloof redelijk? En: is massaal ongeloof werkelijk funest voor de moraal in Nederland? Over déze vragen is veel te zeggen vanuit Spinoza's Tractatus Theologico-politicus (beide krijgen een 'ja', waarbij 'redelijk' overigens een louter praktische betekenis krijgt). Maar ik wil dieper gaan. Ik wil mij in dit blog verantwoorden en ermee uit de kast komen dat ik niet geloof in de God van Spinoza. Ik beken me als atheïst t.a.v. de Spinozistische God.

Beroemd en veel geciteerd is het antwoord dat Einstein in 1929 aan de New Yorkse rabbijn Herbert S. Goldstein zond op diens vraag "Do you believe in God? Stop. Answer paid 50 words." Einstein schreef terug: "I believe in Spinoza's God, Who reveals Himself in the lawful harmony of the world, not in a God Who concerns Himself with the fate and the doings of mankind." [Cf. blog]

Refereerde Einstein hier aan de gelijkstelling God oftewel natuur (Deus sive natura)? Ging het hem erom dat alles wat bestaat tot de ene werkelijkheid behoort: massa, energie, sterrenstelsels, sterren en planeten, atomen, moleculen, levende wezens, mensen, gedachten, samenlevingen... alles behoort tot de ene natuur, waarbuiten niets bestaat - ook alle mogelijke visies en dingen die we nog niet begrijpen en nog veel meer.

Ik neem aan dat die hoofdletters in het citaat echt van Einstein waren... Hoezo 'harmonie'? Over wat hij 'harmonie van de wereld' noemde valt wel wat te zeggen. Het is goed beschouwd niet de manier waarop Spinoza over de wereld of het universum sprak (hij nam ook een spottend loopje met de "harmonie der sferen"). 'Harmonie' is een nogal waardegeladen begrip.

Het begrip 'harmonie' duidt, net als de begrippen 'goed en kwaad' "ook niets positiefs aan in de dingen (voor zover die op zichzelf worden beschouwd); ze zijn niets meer dan modi van denken oftewel noties die we vormen doordat we zaken met elkaar vergelijken. Een en hetzelfde ding kan immers op hetzelfde moment goed en kwaad zijn en ook nog onverschillig." (Ethica. Boom, Amsterdam 2012, vertaling Corinna Vermeulen, blz. 181).
Kortom, exit Einstein's God van Spinoza, wat mij betreft.

Maar laten we aannemen dat Spinoza geschreven zou kunnen hebben: "onder harmonie, volmaaktheid en werkelijkheid versta ik hetzelfde" - een lichte uitbreiding van definitie 2/6. Dan zouden we Spinoza's God à la Einstein weer tot de onze kunnen rekenen. Maar dan...

... Dit weekend - lang in de trein gezeten - las ik weer eens deel II van de Ethica. En net als steeds bleef ik weer - mij verzettend - haken tegen hetgeen Spinoza nogal als vanzelfsprekend, ogenschijnlijk zelfs achteloos, in het scholium bij de eerste stelling van dat deel schrijft.

Nos possumus ens cogitans infinitum concipere
Ik kan niet meegaan met, mij niet vinden in de overtuiging die Spinoza verwoordt als een soort van axioma daar in Ethica 2/1s n.l. "wij kunnen ons een oneindig denkend zijnde denken [nos possumus ens cogitans infinitum concipere]." Ik kan dat niet en hoor dus niet bij die 'wij' - ik kan mij zo'n zijnde niet denken, heb dat mij (sinds ik - tamelijk laat overigens - van mijn kinderlijke geloof ben afgevallen) ook nooit meer kunnen indenken en ik kan 't mij momenteel niet indenken. Henri Krop (die 'ens' overigens vertaalt met 'ding') verwijst in een eindnoot naar Descartes' godsbewijs, maar dat helpt mij niet verder.

Bijna anderhalf jaar geleden heb ik hier ook al eens over geblogd. Toen "ontstond bij mij het idee, zoals ik ook het intellectus infinitus meer en meer lees: niet als een je concreet in te denken (laat staan voor te stellen) werkelijk ‘wezen’ of ‘zijnde’ – ergens – met een oneindig actueel denken, maar meer als de metafysische grond, de mogelijkheidsvoorwaarde zeg maar, welke het fundament uitmaakt van elk denken zoals we het in ons ervaren. Die fundamentele voorwaarde en grond voor denken moet je hier misschien als bedoelde betekenis aannemen: er is denken, wij ervaren in ons denken, we beseffen dat we dat denken niet uitgevonden hebben, maar dat het ‘iets’ is dat zich in ons afspeelt. Daaraan is geen enkele beperking opgelegd of op te leggen (daarom de wenselijkheid van “vrijheid van denken”). Daarin openbaart zich wellicht een oneindige openheid tot nog gigantisch veel denken. Als je het zo mag opvatten, en als Spinoza het zo misschien bedoelt, verzoent dat mij met de geciteerde passage, waarin ik in eerste instantie zo’n moeite had."

Maar die 'verzoening' houd ik niet vol.

Ik kan de Spinozisten die eventueel beweren dat ze zich dat wel kunnen indenken niet serieus nemen. Dat kunnen alleen pseudo-Spinozisten die aan hun oude geloof vasthielden, terwijl ze Spinoza (met enige kritiek) bestudeerden, zoals bijvoorbeeld Hubbeling, De Deugd, Stanislaus von Dunin-Borkowski en vele daarnaast nog 'iets anders gelovende' Spinoza-scholars die in mijn ogen geen volbloed overtuigde Spinozisten waren. Je kunt niet tegelijk de God van Abraham, Isaak en Jakob en de filosofische God van Spinoza aanhangen, zo was tot heden mijn mening.

Spinoza's God zou een en al immanentie zijn. Maar hoezo Nos possumus ens cogitans infinitum concipere? Nee, ik kan Spinoza deze zonde niet vergeven.

Met de namen die Spinoza koos voor het absolute, alomvattende zijnde, Substantie, God, Natuur, heb ik geen moeite. Het immanente hoef je niet als ontologisch prioritair t.o.v. de ervoor gekozen benamingen te denken, die kunnen ermee als ontologisch identiek geduid worden. Daar ligt het probleem niet [Daniel Whistler, "Improper Names for God. Religious Language and the “Spinoza-Effect”," - PDF, p. 17 = 115 of zie PDF hier]. De substantie is niet iets buiten zijn modi. Immanentie is op geen enkele manier iets buiten z'n expressie. Er is niet nog iets buiten de immanent blijvende manifestaties van de substantie: nee, zij zijn de werkelijkheid. De substantie is volledig "uitgeput" in z'n modi.

Ik heb na vele worstelingen oplossingen gevonden voor allerlei ideeën bij Spinoza waar ik aan bleef haken: het habemus enim ideam veram (cf. blog); het intellectus infinitus (moet niet gezien worden als een werkelijk verstand in een soort van goddelijke kop in het universum dat denkt, nee, het oneindige verstand is niet meer dan een filosofische positie, van waaruit we kunnen indenken dat in principe en als het ware 'totale alomvattende kennis' kan worden gedacht. Zo kan ik met Spinoza's leer uit de voeten. Maar met te beweren nos possumus ens cogitans infinitum concipere gaat Spionoza in mijn ogen te ver. Daarmee lijkt het hem toch niet om een filosofische positie te gaan en ook doet hij niet een beroep op een ens rationis, maar lijkt hij toch een andere God in gedachte te hebben dan we altijd hebben gedacht. Voor mij wil hij ons daar doen geloven in een chimaera (mij is zijn omschrijving uit de Cogitata Metafysica bekend).



Reacties

Spinoza schrijft toch zelf dat we niet in 'zijn god' (sv) kunnen geloven!?

En waar staat dat, Wim?

Ik neem aan Stan, dat je minder moeite zou hebben met de uitspraak: we kunnen ons een oneindig uitgebreid zijnde voorstellen? Dit zou nochtans exact dezelfde lading moeten dekken, als je gelooft dat elke gedachte een parallelle fysieke modus heeft. Maar hoe je dat aannemelijk maakt, heb ik nog nergens ontdekt.

Stan, Spinoza scribit in Epistola 56 (ad amplicissimum prudentissimumque Boxelum) "deum enim non imaginri (i.e credere) sed quidem intelligere possumus". Mens humana adaequatam HABET (sic) cognitionem aeternae et infinitae essentiae Dei (2/47). Si hoc est 'deum Spinozae', ' Stan, conclusio patet: non possumus illum CREDERE.

@Wim, laten we geen woordenspelletjes doen. In de KV is sprake van "waar geloof". En, Wim, ga je ook nog iets zeggen over "Nos possumus ens cogitans infinitum concipere"?
@Mark, "voorstellen" is een wat ongelukkige vertaling (al sinds Van Suchtelen) van concipere, want dat ligt te dicht tegen verbeelden aan. En dan moet ik toegeven dat ik net zo'n moeite heb met "een oneindig uitgebreid zijnde denken." We kunnen dat wel zeggen, maar niet denken (althans ik kan het niet) - en dan wordt het holle praat. Voor mij is Nos possumus ens cogitans infinitum concipere holle praat.

Speels was, dat ik voor de grap in eenvoudig Latijn schreef. De inhoud was geen grap. Verwijzing naar 'waar geloof' van KV neemt niet weg dat wij binnen ons huidige taalgebruik echt niet goed kunnen ZEGGEN: ik geloof niet in Spinoza's god. Volcgens hemzelf kun je die niet geloven (= verbeelden) als bestaande, doch slechts intellectualiter erkennen.

Tja Stan, het heeft me wel aan het denken gezet. Iets oneindigs, het leek me tot nu toe zo gewoon. Vanaf het eerste jaar in het middelbaar onderwijs krijg je er al mee te maken: een meetkundige rechte loopt oneindig ver door. Maar je hebt gelijk, die eerste eenvoudige oneindigheid is al een abstractie. Concreet kan je dat niet denken. Maar hoeft dat? Spinoza stelt toch dat kennis van de tweede soort ons de waarheid toont, niet de kennis van de eerste soort? En als we die waarheid begrepen hebben, dan kunnen we overgaan naar intuïtief inzicht wat ons "de hoogst mogelijke zielerust" zal brengen?

De 12e eeuweling die God definieerde als
DEUS EST SPHAERA INFINITA CUIUS CENTRUM EST UBIQUE, CIRCUMFERENTIA NUSQUAM [God is de oneindige bol waarvan het middelpunt overal en de omtrek nergens is] had heel goed begrepen dat je je geen bolomtrek op oneindige afstand kunt denken. Want die begrenzing die dat meebrengt is in tegenspraak met elke oneindigheid. En dus schreef hij: "omtrek nergens". Grappig gezégd, ja, maar zo kom je ook nergens. Iets dergelijks ervaar ik met de poging een ens cogitans infinitum concipere.

Grappig of frappant...
Ik noteer hier even dat volgens een kort verslag van het debat naar aanleiding waarvan ik dit blog schreef, Herman Philipse gezegd zou hebben: "Een eindig lijnstuk kun je ervaren, maar niet een oneindig lange lijn." Hij had zo aan de reacties op dit blog mee kunnen doen.

http://godenenmensen.wordpress.com/2014/01/30/nationaal-religiedebat-het-boek-is-beter/

Stan, ik denk dat je Einstein enigszins misverstaat.
Harmonie is bij Einstein geen “nogal waardegeladen begrip” zoals je stelt.
Je vergeet dat het woord “harmony” in het telegram wordt voorafgegaan door “lawful”.
Met “lawful harmony” duidt Einstein het geheel van de natuurwetten aan.
Het harmonieuze daarbij is dat die wetten niet met elkaar in tegenspraak zijn.
Wetenschappelijke wetten gelden noodzakelijk overal, voor iedereen en altijd.
Volgens mij bedoelt Einstein dát als hij telegrafeert dat God zichzelf kenbaar maakt door die wettelijke harmonie in de natuur.
Dat strookt met Spinoza. Ook met het idee dat wij God (= de Natuur) kunnen kennen via uitgebreidheid en denken, maar nooit helemaal.
Want door de aard van de logica in de deductief-hypothetische wetenschappelijke methode (modus ponens) wordt die harmonie benaderd, maar nooit met 100% zekerheid gekend.

Een meer exacte benadering kan wellicht ook een ander licht werpen op je probleem dat je niet in de God van Spinoza kunt geloven, m.n. dat je geen "oneindig zijnde" kunt denken.
Bij kennis 1 worden enkel simpele relaties verondersteld, zoals tussen "oneindig" en "zijnde". In de mathematische fysica (kennis 2) is veel niet meer naïef voorstelbaar, maar zijn de vele gelijktijdig werkende relaties wel heel goed formules uit te drukken.
Die denkwijze is adequaat want de voorspellingen blijken waar in de uitgebreidheid (zwarte gaten niet adequaat voorstelbaar met kennis 1, maar wel denkbaar en aantoonbaar in de natuur).
We kunnen ons een oneindig zijnde wel denken (kennis 2) maar niet “naïef” “concreet” in beelden voorstellen (kennis 1).
God is dus niet (naïef) voorstelbaar maar wel denkbaar, voor mij bijvoorbeeld in het wiskundig begrip "limiet".
Dus Enter in plaats van Exit Einstein’s God van Spinoza?

Dank, Willem, voor deze duidelijke toelichting over wat Einstein bedoeld moet heb ben. Ik heb mij wellicht iets teveel 'blindgestaard' op dat 'harmony' alsof Einstein naar een harmonieuze wereld verwees. Inderdaad geeft de verbinding met 'lawful harmony' een iets ander accent. In wat je daarover schrijft kan ik mij geheel vinden - het brengt de uitspraak weer meer terug in de Spinozistische kleuren. Misschien zou Spinoza dus geen moeite hebben zoals ik in het blog veronderstelde om definitie 2/6 uit te breiden met "onder harmonie, volmaaktheid en werkelijkheid versta ik hetzelfde".

Met het tweede deel van je reactie kan ik wat minder overweg. Mijn probleem is niet dat ik me geen "oneindig zijnde" zou kunnen denken. Je hele beschouwing daarover (het verschil imaginatio en ratio) is mij bekend en ik kan mij er in vinden. Het ging echter uitdrukkelijk om de frase "wij kunnen ons een oneindig DENKEND zijnde denken". Daar heb ik moeite mee: dát lukt mij niet.

Stan het antwoord staat n.b. in deel I Definitie II van de Ethica: Het lichaam wordt niet door een gedachte beperkt, noch een gedachte door een lichaam. je vat het denken van de Natuur als ons soort denken op. Maar de natuur is iets wat die tweedeling van denken en zijn niet als begrensd kent, maar bestaat onbegrensd op-zich-zelf en moet als iets volstrekt zelfstandig bestaand worden opgevat: een zelfstandigheid waarin het denken en zijn in dat opzicht niet te onderscheiden zijn. Het verstand drukt dat zelfstandig Zijnde wezenlijk uit in def. IV. Ons denken en zijn is beperkt en moet in wijzen van denken en soorten van bestaan of ons verstand zo begrensd naar die eigenschappen opbouwen, of moet dat met behulp van wetenschappelijke methodes nauwkeuriger doen. Maar de Natuur bezit het al onbegrensd, die is meer werkelijkheid en hoeft niet zo dualistisch te redeneren. Dit lijkt me een begrijpelijker antwoord.