J.J. Rousseau moest niet veel hebben van Spinoza
In dit blog is het slechts beperkt gegaan over de houding van Jean-Jacques Rousseau tegenover Spinoza. Het blog van 20-september 2012 was neutraal getiteld “Rousseau en Spinoza”. Klever reageerde er kritisch op. Ik weet dat hij tamelijk gebeten was op de manier waarop Jonathan Israel in zijn trilogie over de Radicale Verlichting Rousseau als niet behorend tot de radicale navolgers van Spinoza; volgens hem zou Rousseau veel meer als een Spinozist moeten worden gezien. ik heb me in die discussie niet gemengd – had genoeg aan de informatie van Israel. Er was ook nog het blog van 22 aug. 2012.
Nu ontving ik een dag terug een interessante mail van Jurriën Rood:
Aanknopend bij een discussie uit 2012 over de connectie Rousseau - Spinoza, tussen Verdult en Klever, vanuit het perspectief van Rousseau.
Rousseau noemt aan het eind van zijn 1e Discours, over de Kunsten en de Wetenschappen, Spinoza letterlijk en niet in gunstige zin. Hij wil daar laten zien dat de moderne filosofen vooral domme onzin geschreven hebben. Zo is er één 'die beweert dat er slechts één substantie bestaat, materie, en dat God niets anders is dan de wereld.' En verderop meent hij dat dankzij de drukpers 'de gevaarlijke dromerijen van Hobbes en Spinoza voor altijd zullen blijven bestaan'. Ik neem aan dat JJR het hier over de Ethica heeft, dit Discours stamt uit 1750. Misschien dat hij daarna de TTP las en zijn mening over Spinoza bijstelde?
In wikipedia lezen we over dit boek: “Toen Diderot in 1750 vanwege zijn radicale en atheïstische theorieën voor vier maanden in de kerker belandde, bezocht Rousseau hem dagelijks. Ze bediscussieerden het mogelijke antwoord op een prijsvraag van de Académie van Dijon, die Rousseau won en hem op slag beroemd maakte. De vraagstelling was: "Heeft de vooruitgang van de wetenschap en de kunsten bijgedragen aan het corrumperen of aan het zuiveren van de zeden?" Rousseau, sterk beïnvloed door Diderot, gaf een paradoxaal antwoord. Hij stelde dat de vooruitgang van kunst, letteren en wetenschap ernstige vijanden van de moraal waren en door het kweken van behoeften tevens de bron van slavernij. Rousseau vond dat materiële vooruitgang de mogelijkheid tot oprechte vriendschap ondermijnde en dat die vervangen was door jaloezie, angst en wantrouwen. Hij toonde zich daarmee een tegenstander van de "vooruitgang" die door zijn vrienden werd nagestreefd. Dit grote verschil van inzicht zou leiden tot een breuk met Diderot, Grimm, d'Alembert en Voltaire.
* * *
“Rousseau's indebtedness to Spinoza's political theory in the Contrat social has been a matter of record for many decades, well documented by Vernière.” Aldus Nick Nesbitt die in Beth Lord (Ed.) Spinoza Beyond Philosophy [2012} flink ingaat tegen de lezing van Israel. Maar of dat betekende dat Rousseau’s houding tegenover Spinoza positiever werd is daarmee nog niet beantwoord.
Han C. Vrielink geeft in zijn recensie van Jonathan I. Israel's Democratische Verlichting: Filosofie, revolutie en mensenrechten, 1750 – 1790 [Franeker: Uitgeverij Van Wijnen, 2015] een goede samenvatting van Israel's kijk op Rousseau. [Cf.]
Georg Geismann, "Spinoza - Beyond Hobbes and Rousseau." In: Journal of the History of Ideas 52 (1991), 35-53 [PDF]
M. Villaverde, "Rousseau, Spinoza: deux visions opposées de la démocratie" [academia.edu]
Lee Ward, Modern Democracy and the Theological-Political Problem in Spinoza, Rousseau, and Jefferson. [Series: Recovering Political Philosophy] Palgrave Macmillan, dec. 2014 [cf. blog]
_____________
Aanvulling 26 sept. 2016
Ik kwam de volgende masterscriptie tegen waarin Spinzoa en Rousseau op een thema vergeleken worden:
Loren Justin Rotner, The End of Deception in Modern Politics: Spinoza and Rousseau. Master of Arts thesis, Graduate School of The University of Texas at Austin, 2011 [PDF]
From abstract: I take up the views of Spinoza, a founder of the Enlightenment, and one of its greatest critics, Rousseau. According to both Spinoza and Rousseau, all societies, no matter how Enlightened, have to perpetuate deceptions in order to make political rule both legitimate and acceptable to the ruled: humans are not naturally meant for political rule or political life. They both agree that the liberation of talents is at the core of the Enlightenment’s approach to achieving this kind of legitimacy. But while the liberation of talents is considered an unequivocal good by Spinoza even if that liberation must have as its basis several fundamental deceptions, I argue on behalf of Rousseau that the Enlightenment perpetuates a deep moral corruption of man by stimulating within him the desire for an impossible celebrity that could never truly or authentically satisfy his deepest needs.


Reacties
Aan eind van 't blog informatie toegevoegd.
Stan Verdult 26-09-2016 @ 13:11