Johann Caspar Lavater (1741- 1801) kon Spinoza’s godsdienst van zijn gezicht aflezen
In vervolg op het vorige blog, wil ik nog één blog aan die merkwaardige theoloog Lavater wijden. Tegenwoordig nemen we “der bekehrungssüchtige Lavater” (Günther Arnold) om z’n denkbeelden niet meer serieus. Maar door zijn uitgebreide pan-Europese correspondentie over talrijke onderwerpen wordt hij nog wel door historici geraadpleegd. Hij correspondeerde met Wieland, Klopstock, Herder, Goethe, Gleim en Claudius; over pedagogische kwesties met Rousseau, Pestalozzi, Basedow en Campe.In het vorige blog over Lavater en zijn “wetenschap der fysiognomie” bleek hij een nogal positief beeld van Spinoza te schetsen. Hij was bevriend met Goethe en die sprak met hem, zo blijkt uit Lavater´s dagboek, o.a. enthousiast over Spinoza - meer over diens persoon dan over wat zijn bestudering van Spinoza´s filosofie met hem gedaan zou hebben. [cf The Youth of Goethe] Een reconstructie van die ontmoeting tussen Lavater en Goethe schreef Horst Jesse, “Goethe und Lavater im Gespräch über den christlichen Glauben” [PDF].
Het leek er sterk op alsof Lavater in zijn fysiognomie de mens als “eenheid van stof en geest” opvatte. Maar dat gebeurde bepaald niet op de manier zoals die door Spinoza voorgesteld was. Uit de manier waarop Lavater de mens als “eenheid van stof en geest” schetste, bleek, of dat hij van Spinoza’s ideeën daarover niets moest hebben, of dat hij Spinoza niet begrepen had. Bij Spinoza hebben de attributen van uitgebreidheid en denken geen uitwerking op elkaar, en in ieder geval moeten denk-zaken niet uitgelegd worden vanuit stof-zaken en omgekeerd vanuit het lichamelijke geen geestelijke zaken uitgelegd worden (zie o.a. Ethicas 2/6dem), terwijl dat bij Lavater kennelijk wel zo gebeurt, zodat hij zelfs iemands godsdienstigheid aan diens gezicht kon aflezen.
In de door J.W. van Haar gemaakte Nederlandse vertaling van J. C. Lavater, Over de Physiognomie, die in 1781 bij Johannes Allert te Amsterdam verscheen, blijkt dat de godsdienst die iemand heeft, zich volgens Lavater in diens gezicht uitdrukt! In een passage daarover krijgt Spinoza zelfs een aparte behandeling:
"Alle menschen zyn voor den godsdienst vatbaar, omdat zy menschen zyn - maar niet allen voor dezelve maat van godsdienst, omdat niet alle menschenaangezigten elkander gelyk zyn. - Alle menschen hebben dezelve zintuigen en ledemaaten, - maar alle deeze zintuigen en ledemaaten hebben nogthans in ieder mensch byzondere gedaanten en tekeningen. Zo ten aanzien van den godsdienst. Alle godsdienst is geloof aan onzigtbaare Godheid, en onzigtbaare waerelden en dienaars der Godheid. Doch deeze godsdienst onderscheidt zich byzonderlyk in eenen iederen naar zyne gedaante en bewerktuiging, organisatie. Zwinglius, Lutherus, Calvinus, Bellarminus , Zinzendorf -- en Spinoza zelf -- (want ook deeze geloofde nog aan eene Godheid, en had eerbied voor het onzigtbaare weezen aller weezens - hoewel zyne Godheid - eene gantsch andere was, dan de Godheid van ons geloof) - alle deezen hadden godsdienst, scheenen dien ten minste te hebben; maar hun godsdienst was zo verscheiden, als het hunne aangezigten waren." (p. 340) [cf bij earlydutchbookonline]
Hierover ook J.J. van Loghem in het Nederlands Tijdschrijft voor Geneeskunde, dat zaterdag 17 januari 1942 verscheen [N.T.v.G. 1942;86:148-9] “Een herinnering aan Lavater bracht”, waarin hij 200 jaar na diens geboorte schreef hij: “Het denkbeeld zweefde hem voor oogen, dat de individueele mensch moet worden begrepen als een eenheid van stof en geest. Zoo hield hem ook het handschrift bezig; zelfs in de eenvoudigste beweging onderstelde hij de uitdrukking van de persoonlijke totaliteit." Daarna citeerde hij de vorige passage uit de tweede druk. [PDF]