Kaddish voor Spinoza, althans voor een beeld van Spinoza

Dit blog sluit fraai aan op Klevers kritiek op Salvation through Spinoza (titel boek David J. Wertheim, zie vorige blog). Net zo zou Paul Celan kritiek hebben gehad op het Spinoza-beeld van Heine en anderen.

Bij mijn speuren op internet naar sporen van Spinoza kwam ik vaak langs de titel van het artikel van Jonathan Skolnik, “Kaddish for Spinoza: Memory and Modernity in Celan and Heine”. Ik kon daar tot voor kort niet bij. Maar nu heb ik een abonnement bij de KB en kan ik het ruime aanbod van Jstor downloaden. En nu ik dat artikel met die intrigerende titel kon lezen heb ik in de bibliotheek het besproken gedicht van Paul Celan in z’n verzamelde werk opgezocht. Er bleek ook een Nederlandse vertaling te vinden.

Le Menhir is niet een gedicht waar de niet-Celan-deskundige direct iets Spinozistisch in ontwaart. De Celan-deskundige waarschijnlijk ook niet, trouwens. Jonathan Skolnik komt met veel informatie over de betekenis van Spinoza in de periode van de Spinoza-Streit of Pantheismusstreit en de perioden daarna, tot in de Weimartijd. Spinoza werd door velen meer en meer gezien als het prototype van de joodse moderniteit.

Het hoofddoel van zijn artikel is om te laten zien hoe Celan met zijn poëzie de in de genoemde perioden ontstane synthese tussen Spinoza – gezien als pantheïst - en jodendom, vooral bij Heine, heeft willen ondermijnen via het gebruik van vreemde woorden. Zo bijvoorbeeld het in Bretagne zelf al vreemde woord menhir (men=steen, hir=lang of hoog). Stenen die in een verre oudheid waarschijnlijk werden opgericht om doden te herdenken.

Helmut Böttiger van Wie man Gedichte und Landschaften liest. Celan am Meer. [Marebuchverlag, Hamburg 2006] heeft ooit uitgezocht dat de Menhir de Kerloas in Finistère, de grootste onder de nog opstaande menhirs in Bretagne (9,5 m), die is waarnaar Celan zijn gedicht noemde.

  [van hier]

Ik ga hier niet alle feiten en argumenten uit het artikel samenvatten en geef alleen de slotalinea’s. Daaruit blijkt dat de auteur Celan’s gedicht Le Menhir ziet als een kaddish, niet voor Spinoza, maar voor het joods-Duitse Spinozabeeld.

Does Celan's "Le Menhir" give a Spinozist image of the silent prayer of nature in harmony with itself, or are the religious faithful scorned as dupes in a world where God is painfully absent and the language of poetic pantheism no longer speaks? The poem turns on this linguistic rupture that divides the word "Schote." In accord with Adorno’s dictum that the full power of foreign words lies not in their "toleration," but in the acknowledgement of the full weight of their difference, the foreignness and archaism of "le menhir" are brought into prominence.

By contrast, the poem's "Jewish" content is partly concealed and partly uncovered by the use of the Greek euphemism. But just as "menhir" is at once at home and not at home in modem French, the triple meaning of "Schoten" threatens to jump out and expose the foreignness of the Hebrew word, to render it vulnerable, and to condemn as fools those who trust in the symbiosis that the Greek word for "tefillin" implies.

The language of Heine, where Hebraisms once flavored a light-hearted praise of nature, now turns bitter. Celan's poem subverts its own image of a harmonious, reconciled nature by exposing the social and historical rifts implicit within language. If Neumann is right in claiming Yiskor as a name for Celan's poetry, a secular form of poetic commemoration, then "Le Menhir" might well be termed a Kaddish, a Kaddish for the German-Jewish Spinoza. [Van Jstor

Zou kunnen…, zou kunnen… Een hoog speculatief gehalte. Maar voor mij toch voldoende aanleiding om dit gedicht van Paul Celan in dit blog op te nemen. Ik had al eerder een blog met zijn “Pau, später”, uit de bundel Die Niemandsrose (1963), dat een duidelijke allusie richting Spinoza had. Daar ga ik alsnog het daaraan voorafgaande gedicht, “Pau, nachts”, aan toevoegen, want die vormen samen ‘een stelletje’.

 

LE MENHIR

Wachsendes
Steingrau.

Graugestalt, augen-
loser du, Steinblick, mit dem uns
die Erde hervortrat, menschlich,
auf Dunkel-, auf Wei
ß
heidewegen,
abends, vor
dir, Himmelsschlucht.

Verkebstes, hierhergekarrt, sank
über den Herzrücken weg. Meer-
mühle mahlte.

Hellflüglig hingst du, früh,
zwischen Ginster und Stein,
kleine Phaläne.

Schwarz, phylakterien-
farben, so wart ihr,
ihr mit-
betenden Schoten.

 

Paul Celan,
[Die Niemandrose, III
S. Fischer Verlag, 1963]

 

LE MENHIR

Groeiend
steengrauw.

Grauwgestalte, oog-
loos, blik van steen waarmee
de aarde ons verscheen, menselijk,
op donker-, op witheipaden,
’s avonds, voor
jou, hemelkloof.

Wat bijzit heet: hierheen
gekard werd het, zakte het
weg over de harterug. Kolk-
gat kolkte.

Lichtvleugelig hing je, vroeg,
tussen brem en steen,
kleine faleen.

Zwart, fylacteria-
kleurig, dat waren jullie,
mee-
biddende scheuten.

 

Vertaling Ton Naaijkens
[De niemandsroos, Picaron Editions, Amsterdam, MCMXCI, p. 58]

 

Nog een toepasselijk gedicht

Hoe een gedicht te schrijven
na Auschwitz?
Het woord ontvouwt zich niet,
Maar krimpt
In bladnerven angst,
In de ontworteling van het ogenblik.

De menhirs van herinnering,
Beroerd en onberoerd,
Door tijd,
Een onbestaande tijd,
Waarin ik je naam
Niet langer herinner.

De menhirs groeten mijn vergeten,
De massada-heuvel die bloedt
En kermt in je venushaar:
Een jobstijding
Even Joods als naamloos,
Even onwaarachtig als
Versteend en wezenloos.

 

Paul Celan

Vert. Antoon Van den Braembussche [van hier]

 

bronnen

Jonathan Skolnik, “Kaddish for Spinoza: Memory and Modernity in Celan and Heine”. In: New German Critique, No. 77, Special Issue on German-Jewish Religious Thought(Spring - Summer, 1999), pp. 169-186 [Jstor]

DAS JÜDISCHE UND DAS JIDDISCHE BEI PAUL CELAN. Vorträge über Paul Celan aus dem Nachlass von Hersch Segal [hier PDF]

BEATE TRÖGER, Der Himmel über der Bretagne. Alles grau in grau: Helmut Böttiger reist Celan nach. In: Frankfurter Allgemeine Zeitung, 17.01.2007, Nr. 14 / Seite 32 [Hier]  

Foto Menhir de Kerloas van hier