Marty Bax schreef (oei) over "Twee sjoemelende genieën Spinoza en Rembrandt"
“Marty Bax (1956) is geboren in Montreal, Canada. Ze volgde eerst de lerarenopleiding Tekenen & Textiel (VLVU) en daarna studeerde ze moderne beeldende kunst aan de Vrije Universiteit Amsterdam met als bijvakken Sociale Geschiedenis en Woord&Beeld. Bax is directeur van Bax Art Concepts & Services in Amsterdam.” Zo begint een interview met Marty Bax in Nieuw bulletin Kunsthistorici [cf.}
Zij blijkt teksten uit te geven als PDF, bestemd voor e-readers [Cf.] Eén daarvan is:
Marty Bax, Twee sjoemelende genieën Spinoza en Rembrandt [Cf. de enige link, want verder is er op internet nog niets over te vinden]
Daarbij deze blurb: ”Omstreeks 1460 richtten de besturen van Holland een nieuw instituut op: de Weeskamer. Deze moest wezen beschermen tegen voogden en crediteuren, die een oogje hadden laten vallen op de erfenissen van de wezen. In de Gouden Eeuw werd de Weeskamer met twee gevallen geconfronteerd waarin de regels werden ‘geïnterpreteerd’ om zo een penibele financiële situatie te omzeilen. Toevallig gaat het om twee personen die later boegbeelden van de Nederlandse cultuur zouden worden: de filosoof Baruch Spinoza en de schilder Rembrandt van Rijn.”
Zij vertelt dus, zo lijkt het, nog eens het verhaal dat we al kennen van Odette Vlessing. Ik heb het (nog) niet aangeschaft, want mijn tablet is stuk.
Maar misschien moet ik dat toch doen om na te gaan of ze iets anders over Spinoza is gaan denken.
Rob Rob Hartmans in De Groene Amsterdammer over haar boek:
Marty Bax, Het web der schepping: Theosofie en kunst in Nederland. Van Lauweriks tot Mondriaan. SUN, 2006
De theosofie, die in zijn christelijke variant al minstens vijf eeuwen oud is, wordt door buitenstaanders vaak afgedaan als vage zweverigheid en occulte flauwekul. Vanuit dat perspectief is het opmerkelijk dat veel Nederlandse theosofen sterk waren beïnvloed door Spinoza. Tegenwoordig wordt deze filosoof immers vaak gezien als belangrijke, of zelfs belangrijkste, wegbereider van de Verlichting. Hoewel Bax’ weergave van Spinoza’s ideeën weinig recht doet aan deze, zeg maar «harde» kant van diens denken is het nu eenmaal zo dat hij in de negentiende eeuw vooral werd gezien als een idealistisch, zelfs mystiek denker. [Cf.]
Ik las haar boek jaren geleden en gebruikte het voor wat zij schreef over Mozes Salomon Polak (1801 - 1874). Uit het blog van 05-04-2010 citeer ik het volgende:
"In het schetsen van de negen pagina’s beginselverklaring van Post Nubila Lux, beweert Bax dat hij “een gedachtesprong maakte in de richting van het spinozisme”. In wat zij vervolgens citeert is echter geen spinozisme te herkennen: “Hieruit volgt noodzakelijk: Dat de leer der Orde, De Natuurlijke Godsdienst, namelijk God, de mensch en zijn pligten en verpligtingen is, en dat dus de werking der Orde in dien der bespiegelende wijsbegeerte intreedt.” […] “zij moest hen, door eigene denkkracht tot de kennis van den Schepper en Zijne verhevene eigenschappen leiden, en hen daaruit doen afleiden, in hoe verre sterfelingen, door het navolgen dier eigenschappen, hunnen Schepper kunnen nader komen; zij moest hen eindelijk daardoor en langs dezelfde wegen doen opklimmen tot het doel van hun aanwezen hier op aarde, als schakels van het oneindige, tot één hoofd-oogmerk, zamenverbondende Al en dus tot het hun, hier op aarde, aangewezene dagwerk, die pligten namelijk, welke krachtens hetzelfde, zoo jegen God als hunne medeschepselen op hen rusten." etc.
Er is teveel sprake van 'plichten' en van finalisme om van Spinozisme te kunnen spreken.
Marty Bax die dit als Spinozisme benoemt blijkt helemaal niet gekwalificeerd om Spinozisme te herkennen. Zij schrijft een brede studie over Theosofie en invloed ervan op kunstenaars. En daar vele 19e eeuwse aanhangers daarvan, tevens geïnteresseerd zijn in spiritisme, spinozisme, vrijdenkerij e.d. heeft zij een paragraaf over “De ‘theosofische’ aspecten van de filosofie van Spinoza” en later nog een paragraaf “Spinozisme, vrijmetselarij en De Dageraad circa 1850-1870”. Daarmee wil zij de achtergrond schetsen voor als zij bij kunstenaars en anderen die zij verderop in het boek behandelt, kan vertellen dat die in Spinoza geïnteresseerd zijn en wat dat dan betekent.
Maar iemand die in een voetnoot over het in 1677 postuum uitgegeven werk van Spinoza kan schrijven: “Ethica more (sic!) geometrico demonstrata, Tractatus politicus, 1677, eerder anoniem in manusript verspreid onder de titel Tractatus theologico-politicus [sic!], 1670,” laat daarmee duidelijk zien dat ze niets van Spinoza afweet. Ze praat een paar anderen na, bijvoorbeeld dat diens filosofie wegens de religieuze inslag deïsme wordt genoemd en zo meer.
Ze leest soms slordig. Waar Polak juist zegt dat hij – in Indibilis of de Gelofte - niet systematisch en op mathematische grondslagen, de grondbeginselen uiteenzet (want dat zou boekdelen vergen), en dat hij van dat stelsel slechts de conclusies (de noodzakelijke gevolgen) geeft, schrijft zij: “Dit is typerend voor Polaks manier om een onderwerp te benaderen: niet alleen met het brede, alomvattende gebaar, maar ook more geometrico, in de lijn van Spinoza. (p. 117)
Als ik verder nog in een voetnoot bij Bax (op p. 104) lees over Polaks brief aan het spiritistisch genootschap Oromase gedateerd 23 mei 1871, waarin hij zijn schatplichtigheid aan onder anderen Leibniz, Lessing, Fichte en Herder beschrijft, naast Kant, Locke en Clarke, dan mis ik daar Spinoza. Ik geloof al met al niet in het oprechte en serieuze spinozisme van Mozes Salomon Polak. Ik ben dan ook benieuwd of hij zal voorkomen in het boek over driehonderd jaar Spinozisme in Nederland dat Henri Krop heeft aangekondigd." [In Krops boek komt deze Polak niet voor]