Met de Stoa als kompas zet Maarten van Buuren ons een fake Spinoza voor: Spinoza de Stoïcist [1]
Hier dan de eerste van mijn besprekingen van het boek van Maarten van Buuren, Spinoza. Vijf wegen naar de vrijheid. Ambo / Anthos, 2016, waarnaar ik zeer had uitgekeken [cf. blog en blog]. Toen het vrijdag werd geleverd, ben ik het uiteraard meteen gaan lezen. En ik las het soms op het puntje van mijn stoel: zo’n gedegen en diepgaande studie van Spinoza had ik niet verwacht - boeiend en informatief waren vele bladzijden waarin hij werken uit de context – Hobbes, Hugo de Groot e.a. – kennelijk eveneens diepgaand had bestudeerd. Ik was er regelmatig van onder de indruk en had dan ook aanvankelijk gedacht dat ik een behoorlijk enthousiaste recensie zou kunnen schrijven, met – dat uiteraard wel - enige kritische kanttekeningen. Maar gaandeweg en bij herlezing van diverse hoofdstukken, moest ik mijzelf toegeven dat het zón soort bespreking (een positieve, die ik het liefste maak) niet kon worden. Nee, ik moet meteen bij het begin duidelijk maken dat we hier met een ernstige weeffout, ja met een grote miskleun te maken hebben wat betreft de visie op Spinoza.
Met het maken van vergelijkingen tussen Spinoza en de Stoa is op zich niets mis. Al vroeg werden overeenkomsten gezien. In het tweede deel van zijn trilogie, Enlightenment Contested (2006, Nederlands Verlichting onder Vuur, 2010) besteedt Jonathan Israel een lange paragraaf in hoofdstuk 17 aan die vroege vergelijkingen (door Leibniz, Salomon van Til, Bayle en vele anderen) in afwijzende zin: “Spinozisme als bewerking van het Griekse Stoïcisme?” Maarten van Buuren vermeldt in zijn bibliografie wel Radical Enlightenment, maar niet dit werk. Wel noemt hij in zijn bibliografie het lemma Stoa van J. Miller*) in The Bloomsbury Companion to Spinoza en daarin had hij kunnen lezen: “While Spinoza’s philosophy bears more than superficial resemblances to that of Stoics, it would be a mistake to assimilate the two entirely.” En dat laatste is precies de fout die Van Buuren maakt. Hij zet in dit boek – nu niet meer zoals vroeger in afwijzende zin – Spinoza neer als de nieuwe Stoïcist. En dat is dan kennelijk zoals het op de achterflap staat:
Hoe Van Buuren dit doet, en vooral: hoe hij daarmee op vele plaatsen de mist in gaat in het goed verstaan van Spinoza, hoop ik in dit en volgende blogs (want die zal ik wel nodig hebben) te laten zien. Op naar het boek.
Spinoza. Vijf wegen naar de vrijheid bestaat uit zes genummerde hoofdstukken, voorafgegaan door een ongenummerde inleiding over iets van Spinoza’s biografie, “Spinoza verbannen uit de synagoge,” [deze is in de PDF te lezen] en een ongenummerd concluderend hoofdstuk: “Pleidooi voor een natuurlijke ethiek”. En het begint met een ‘Vooraf’ waarin Van Buuren vertelt “registers [te hebben] opgesteld van een twintigtal sleuteltermen (Deus, ratio, imaginatio, jus, lex, virtus, potentia, potestas, conatus, essentia enz.) uit alle passages in het verzameld werk waarin deze termen voorkomen. Kortom, hij heeft dus voor zijn boek een soort concordans samengesteld, welk ‘monnikenwerk’ ons vertrouwen zou mogen geven dat hij zich diep in het werk van Spinoza heeft ingegraven. Hij doet het daarmee indirect zelfs voorkomen alsof hij – zoals Spinoza deed met de Bijbel en aangaf hoe je dat doet - Spinoza uit Spinoza wil verklaren. Maar al heel snel blijkt dat hij Spinoza niet uit zijn eigen teksten uitlegt, maar vanuit de Stoa – en/of vanuit Hobbes en Hugo de Groot van wie Van Buuren laat zien hoe ook zij op hun beurt noties uit de Stoa toepasten. Dat hij Spinoza in sterke mate heeft gelezen met een Stoa-bril blijkt uit de tekst zelf, maar ook uit de vele werken over de Stoa en de Stoïci in de bibliografie. Een niet geringe hoeveelheid.
Nu ik het toch over de bibliografie heb: die toont nog enige eigenaardigheden
[1] De bibliografie telt overwegend Franstalige literatuur over Spinoza. Maar opmerkelijk is dan weer dat een door velen als fundamenteel genoemd werk, Alexandre Matheron, Individu et communauté chez Spinoza [1969], daarin niet voorkomt.
[2] De uitgebreide Angelsaksische Spinoza-literatuur komt helemaal niet voor: geen Bennett, Curley, Garrett, Mason, Melamed, Della Rocca, Donogan, Susan James, LeBuffe om er slechts een aantal te noemen. Alleen - de minder of niet analytische – J. Israel, S. Nadler en H. Wolfson worden vermeld. Dit is duidelijk een statement!
[3] Ook komen niet voor de Nederlandstaligen als: De Dijn, Juffermans, Van Reijen, Zweers e.a. Ook dit is te zien als een statement.
Het moet al met al kennelijk onderstrepen, wat we boven al van de achterflap lieten zien: we krijgen hier een volkomen “nieuwe visie op Nederlands bekendste filosoof” – een visie waarbij Van Buuren niet in debat gaat met andere interpretaties van Spinoza. En inderdaad, dat doet hij niet: het is geen polemisch boek dat andere visies op Spinoza bestrijdt. De auteur zet ons zijn idiosyncratische visie voor en dat is het dan. Maar is het ook een juiste en vruchtbare visie? Daar gaat het immers om.
Het eerste hoofdstuk, “God is natuur”, bespreekt het verschil tussen God zoals Spinoza die ziet (‘de ware God’, de immanente) en de Bijbelse God (de God van de verbeelding, de transcendente). Met zoals hij het onderwerp behandelt, zet hij een interessante tekst voor, maar die hadden we grotendeels al kunnen lezen in Erfenis zonder testament. filosofische overwegingen bij de tien geboden van Hans Achterhuis en Maarten van Buuren [degenen die dat boek al aanschaften zouden nu eigenlijk zo’n 10 à 15 % korting moeten krijgen!]. Hij beschrijft in dat hoofdstuk hoe de wetenschap nu het ontstaan van Israël en van de Bijbel ziet. Een interessante schets. Maar een nadeel van die aanpak is dat zo niet duidelijk wordt (en hij beschrijft dat ook niet) dat en hoe juist Spinoza met zijn TTP een sterke impuls gaf aan de latere ontwikkeling van die wetenschap.
In dat hoofdstuk benadrukt hij dat Spinoza zich uit voorzichtigheid vaak dubbelzinnig uitdrukte. Hij noemt niet Leo Strauss (die ook in de bibliografie niet voorkomt), maar lijkt enigszins mee te gaan met diens onderscheid in esoterische – exoterische lezing van Spinoza.
In dat hoofdstuk begint hij al met de vervreemding van Spinoza door hem de visie van God als Logos Spermatikos toe te dichten: de Kiemkracht van alle groei en ontwikkelingsprocessen (op macro- én op microniveau) die geleid worden door logoi, de natuurwetten die niet alleen de energie leveren, maar ook de bouwplannen die dankzij deze energie worden ‘uitgeplooid’ in alle levende wezens, wier conatus een combinatie is van energie en bouwplan. (p. 33-34). Deze ‘leeswijze’ pakt hij door het hele boek consequent door. Voortdurend lees je over de conatus als over ‘kiemkracht’ (iets met een bouwplan met bijbehorende energie). Het komt heel dicht bij het Aristotelische entelecheia (met het daarin vervatte ‘telos’). En inderdaad, bij de stoïci zat de natuur vol ‘telos’. En hoewel Van Buuren later ergens in een eindnoot wel duidelijk maakt dat Spinoza ernstig bezwaar tegen die zienswijze had en afstand nam van het teleologische van de Stoa, de auteur heeft er geen boodschap aan en zet de lezer in z’n hele boek voortdurend de conatus als ‘levens- of kiemkracht’ in de organismen voor. Hoe hij hier een eigen draai aan geeft en zelfs de stootkracht-om-het-bestaan-te-beginnen uit de conatus zelf laat voortkomen, zal later aan de orde komen [in het 3e blog]. Van Spinoza wijkt hij er sterk mee af.
Ook hier al, met de gelijkstelling van Spinoza’s God met de Logos Spermatikos geef hij alleen informatie vanuit de Stoïci en niet vanuit Spinoza – uiteraard niet, want dergelijke bewijsplaatsen zíjn er niet.
Hier laat ik het voor vandaag bij. In een volgend blog zal ik mijn bespreking voortzetten. En we zullen nog zeer ernstige dingen tegenkomen.
____________
*) van hem kwam inmiddels uit: Jon Miller, Spinoza and the Stoics, CUP, 2015, cf. blog