Non mortis sed vitae
Nadat Spinoza in deel IV van de Ethica heeft beschreven en uitgelegd hoe men volgens de rede kan leven, wat een nogal ander leven is dan zich laten leiden door hartstochten of meningen, geeft hij een reeks illustraties (voorbeelden) en consequenties van ‘leven volgens de rede’. Dat brengt hem tot een aantal fraaie wijze uitspraken, zoals
“Alleen vrije mensen kunnen jegens elkaar zeer dankbaar zijn.” (stelling IV/71)
“Een vrij mens, die te midden van onwetende mensen leeft, legt er zich zoveel mogelijk op toe hun gunsten te weigeren.” (Stelling IV/70). Je zou je maar afhankelijk van anderen maken. Maar Spinoza wijdt in een scholium uit hoe je hier prudent mee moet omgaan.“Een vrij mens denkt in het geheel niet aan de dood, en zijn wijsheid bestaat niet uit denken aan de dood, maar aan het leven.” Homo liber de nulla re minus quam de morte cogitat, et ejus sapientia non mortis sed vitae meditatio est (Ethica, IV, prop. 67).
Georges de La Tour (1593-1652), Madeleine à la veilleuse (vers 1640-1645). Musée du Louvre (Paris).
Zoals ik al eerder in sommige blogs heb geschreven, zoals in het blog over Amor Dei intellectualis, zou het mij niet verwonderen als in een deel van deze, zeg, aforismen, Spinoza een groot stuk oude Hebreeuwse wijsheid investeerde, waarmee hij van jongsafaan was groot gebracht.
De Torah had helemaal niets over een ‘leven na de dood’ en schreef ook niet over ‘de verblijfplaats van God’, de hemel. Die was niet voor de mens. De idee dat na de dood voor rechtvaardigheid moest worden gezorgd, was een late uitvinding, toen het geluk van mensen die een verkeerd leven leidden, als een probleem werd ervaren. Steven Nadler onderzocht in zijn boek De ketterij van Spinoza. Onsterfelijkheid en het joodse denken, [Uitg. Atlas, Amsterdam/Antwerpen, 2008] dat ik hier besprak, wat de joodse Schrift en schriftgeleerden over dood en eeuwigheid, verzoening en vergelding na het leven te vertellen hebben. Dat bood overigens nauwelijks uitsluitsel, want teksten en hun exegeten spreken elkaar vaak tegen. Of er wel of niet een hel of hemel is waarin de rechtvaardigen eeuwig genieten resp. de slechteriken eeuwig branden, blijft discutabel. Maar in de oudste teksten was daarvoor geen enkele aandacht. Daarin is het leven dus waar het om draait. In Spinoza’s filosofie is er duidelijk beargumenteerd geen plaats voor een leven na de dood, laat staan voor het verwachten van beloning voor deugd in een hemel.
We kunnen dus maar beter niet doen wat Madeleine in het schilderij van Georges de La Tour hierboven bij het nachtkaarsje, en hieronder, zit te doen. Ja, ons kaarsje gaat ooit uit, maar als we daarover teveel nadenken en erover treuren, vergeten we te leven, de werkelijke dingen te leren begrijpen en daarover blij te zijn.
Georges de La Tour (1593-1652), Marie Madeleine pénitente

