S. M. Melamed over "Spinoza and Buddha" (nogmaals)

Vier jaar geleden, op 16 april 2010, had ik een blog over Samuel Max Melamed (1885 - 1938) die een boek met een opvallende titel schreef, S. M. Melamed, Spinoza and Buddha. Visions of a Dead God [The University of Chicago Press, 1933], maar het ook in ander werk over Spinoza had. Toen ik dat blog schreef gaf books.google je toegang tot het hele boek. En dat bleef een hele poos zo, want ik ben er toen regelmatig stukjes in gaan lezen. Inmiddels kun je geen enkele pagina meer inzien; waarschijnlijk invloed van uitgevers die herdrukken van het boek beschikbaar stellen. Het is overigens nog wel bij archive.org in te zien.
Behalve dat er informatie weer van internet verdwijnt, wordt ook regelmatig nieuwe oude informatie toegevoegd. Zo is de Jewish Telegraphic Agency z'n oude pagina's aan het digitaliseren, zodat nu het bericht te lezen is:

Dr. S.m. Melamed, Writer and Editor, Dead at 52
June 21, 1938
NEW YORK (Jun. 20)

Dr. S.M. Melamed, well-known Zionist publicist, writer on philosophic subjects and former editor of Yiddish papers, died here yesterday at the age of 52. He had been operated on Wednesday and Thursday at Sydenham Hospital. [Cf. jta]

En ook is nu de uitgebreide recensie te lezen die de secretaris van de VHS, W.G. van der Tak, van het boek gaf in het Acht-en-dertigste Jaarverslag Mcmxxxiv- Mcmxxxv van Het Spinozahuis [E.J. Brill, 1935, p 7-10]. Daaraan kun je aflezen dat we eigenlijk weinig missen. De volgende tekst is van diens hand.

Als een boek van stoute hypothesen werd een te Chicago verschenen werk aangekondigd van S. M. Melamed, dat den merkwaardigen titel draagt: Spinoza and Buddha I Visions of a dead God (2). Inderdaad zijn de daarin gehuldigde voorstellingen alleszins ongewoon en zullen voor velen wellicht aantrekkelijk zijn, waartoe een vlotte en levendige betoogtrant stellig het zijne kan bijbrengen. Of zij echter houdbaar zullen blijken in het licht van een op feiten berustend onderzoek? Ons bestek gedoogt niet een volledig, zij het ook beknopt, overzicht van den inhoud van het onderhavige werk te geven; doch wij willen trachten de leidende gedachte, die in de uitvoerige beschouwingen telkenmale naar voren komt, in enkele woorden samen te vatten.

Alle wijsbegeerte der historie, aldus de Heer Melamed, is eene poging om vast te stellen en te formuleeren de wetten, die het historisch proces beheerschen. Daarbij komt men dan tot het onderkennen van geestelijke tendencies en bepaaldelijk van twee grondtendencies, welke ons de wereldhistorie openbaart en die onderscheidenlijk haar oorsprong nemen in eene Oostersche en eene Westersche geestesinstelling. De eerste, verheven en zuiver, doch pessimistisch, streeft naar het slaken van aardsche banden, veelal door middel van askese, om ten slotte 's menschen verlossing te vinden in een zich verliezen van de ziel in het Heelal. De andere, de Westersche, geestesinstelling, individualistisch en anthropoccntisch, kenmerkt zich voorts door eene optimistische aanvaarding van den strijd om het bestaan en is dus geheel gericht op het leven. De tegenstelling tusschen het Oosten en het Westen is bekend, waarbij dan veelal gelet wordt op het verschil tusschen het discursief denken der Europeesche cultuur en de Oostersche contemplatie. In het onderhavig werk wordt evenwel onder den geest van het Westen bepaaldelijk verstaan het Judaïsme, terwijl het gevoels- en gedachtenleven van het Oosten inzonderheid vereenzelvigd wordt met het Buddhisme. Judaïsme en Buddhisme zouden nu als concurreerende invloeden — sit venia verbo — op de cultuur van West-Europa inwerken en deze beheerschen. Is het Buddhisme, in aanleg aanwezig in de Oepanishads, zich geopenbaard hebbende in Buddha, achtereenvolgens door tusschenkomst van Paulus, Augustinus en ten slotte van Spinoza tot ons gekomen, het Judaïsme, zijn oorsprong nemend in Mozes en ontwikkeld door Israës propheten, bereikte ons langs Socrates, Plato en Luther om eindelijk in Kant zijn hoogtepunt te erlangen. In Kant's kategorischen imperatief ziet de schrijver het gebod van Israëls propheten herleven; in diens ethiek in het algemeen herkent hij den eisch der Wet om goed te doen; hier is werkzaam de logica omtrent den levenden God. Daartegenover kan dan gesteld worden de innerlijke vroomheid van Buddha en ook van Jezus, wier moraal in Spinoza de logica omtrent een dooden God werd, gericht, niet op het goed doen, maar op het goed zijn. Terwijl de schrijver in uitzicht stelt in dezen gedachtengang een vervolgwerk samen te stellen over Kant en Plato met de propheten van Israel op den achtergrond, handelende derhalve over 's levens bevestiging door het Judaïsme, gaat het onderwerpelijk geschrift over Spinoza, gezien in het licht van Buddha's negatie van het leven. Erkennende, dat van eenige vooringenomenheid ten opzichte van de Israëlietische geestesinstelling of van Kant weinig te bespeuren valt, kunnen wij nochtans niet nalaten het vermoeden uit te spreken, dat, zoo de schrijver kiezen moest tusschen den levenden en een dooden God, hij zich zonder twijfel aan den levenden God zou toevertrouwen. Hoe zou dit in zijn gedachtengang anders kunnen!

In weerwil van des schrijvers vruchtbaren geest en wetenschappelijke vorming, van welke zijn uitvoerige arbeid getuigenis aflegt, achten wij de beteekenis daarvan voor de studie van Spinoza's wijs-begeerte uiterst gering. En niet veel meer waarde vermogen wij toe te kennen aan de cultuur-historische beschouwingen van den Heer Melamed, die Spinoza tegelijk een mysticus en een rationalist heet; zoowel als Paulus, volgens den schrijver, dengene, die, meer dan vroeger de oude Grieksche wijsgeeren, het Buddhisme naar Europa zou hebben overgebracht. En in weerwil van hunne contemplatieve geesteshouding zouden èn Paulus en Spinoza in zooverre hun afkomst niet verloochend hebben, dat zij, gelijk alle Joden van vroeger en later tijden, extremisten gebleven waren. De Heer Melamed wil alles verklaren en bewijst daardoor niets. Ter kenschetsing van zijn betoogtrant laten wij hier eene alinea volgen.

The rise, triumph, and victory of Spinozism in Europe are reminiscent of the power of ancient Buddhism because both are religiosity rather than philosophy. Spinozism is religion even when it operates with bizarre formulas. Its starting-point is a dead God, who is reminiscent of Buddha's Brahma. II is man's metaphysical fear and not the idea of a living God which is the driving force in religiosity. True religiosity is not an understanding of how God is correlated to man and to the world but the feeling of man's insignificance in the cosmos, giving birth to a state of meekness, humbleness, compassion, and pity. Only when man is crushed and overwhelmed by the thought of his insignificance in this vast universe does he become truly religious. These feelings are as present in Spinozism as they are in Buddhism. Judaism, however, which stresses the supremacy of man, fills him with the feeling of his own strength. It encourages him to become a stormer of heaven and to measure his strength not only with nature but with God Himself. Nothing is more characteristic of the Old Testament than the expression, Thou shalt be like God. Buddhism, by teaching that only naught is truth and only when life will again reach the state of naught will it again be truth, thereby paralyzed man's initiative. Instead of commanding him to carry on his struggle with the forces of eternity, it teaches him to resign from life. His only relationship to his fellow-creatures is his compassion and pity for them. The Buddhistic Spinoza, too, exclaimed that we are only slaves of nature and consequently slaves of God. What can be more terrifying and frightening to living man than to be subject to a dead God! Yet this doctrine has made a stirring appeal to the vast circle of salvationseekers who find an asylum in it. It was, therefore, for good reason that the earliest Spinozists were members of pious sects (pag. 20, 21).

Hoe onjuist door den Heer Melamed Spinoza's gedachten gekarakteriseerd worden, kan blijken, wanneer men zijne beschouwingen vergelijkt met hetgeen wijlen Dr. W. Meijer schreef in het Tijdschrift voor Wijsbegeerte van Augustus 1908 Over de verhouding van Spinozisme, Boeddhisme en Christendom. Want al is het Spinozisme niet uit het Boeddhisme te verklaren, beide zijn wereldbeschouwingen en als zoodanig voor vergelijking vatbaar. Bovendien zijn beide wijsgeerige stelsels, terwijl het Christendom, als berustende op openbaring, tot de godsdiensten behoort. De verbreiding van het Boeddhisme is dan ook langs den weg des vredes geschied. Het groote onderscheid evenwel tusschen Spinoza's wijsbegeerte en de Boeddhistische leer is hierin gelegen, dat de metaphysica van Spinoza geen ethisch element bevat, het Boeddhisme daarentegen gansch en al berust op het principe eener zedelijke wereldorde. Daaruit vloeit voor den Boeddhist voort wereldverzaking en het pogen om den wil tot leven te dooden, waartoe het staren van geest in het niet het meest [rest niet zichtbaar in books.google]

Reacties

Stan,
Als je bij archive.org op other formats klikt is het zelfs te downloaden.
Groeten,
Adelin