Spinoza inferentialistisch lezen i.p.v. representationalistisch...

Op dit weblog heeft al enige malen een discussie plaats gehad over de interpretatie van de zgn. identiteitsthese. Het zgn. ‘parallellisme’ is een benaming waarmee het als het ware gelijk-opgaan wordt aangeduid van de uitgebreide en denkende aspecten van eenzelfde ding. Het bedoelt de korte samenvatting te zijn van Spinoza’s stelling: “De orde en het verband van de ideeën zijn dezelfde als de orde en het verband van de dingen.” (EIIp7)

De zgn. ‘identiteitsthese’ is een uiterst twijfelachtige aanduiding voor hetgeen Spinoza meedeelt in het scholium bij deze stelling: “[D]at alles wat een oneindig verstand als deel van het wezen de substantie kan denken, behoort tot de zuiver ene substantie. De denkende en de uitgebreide substantie zijn dus één en dezelfde substantie die nu eens onder het ene, dan weer onder het andere attribuut wordt beschouwd. Zo zijn ook een modus van uitgebreidheid en de idee van die modus één en hetzelfde ding, maar op twee manieren tot uitdrukking gebracht.” [EIIp7s; vertaling Henri Krop iets gewijzigd, nl. ding (res) toegevoegd ]

Dat wordt soms zo uitgelegd alsof Spinoza zou zeggen dat een gedachte hetzelfde is als het object waarvan die gedachte de gedachte (idee) is. Alsof de ene uitdrukkingswijze (het lichamelijke aspect) als lood om oud ijzer hetzelfde is als de andere uitdrukkingswijze (het denkende/gedachte aspect). Hierover is inmiddels bijna een halve bibliotheek vol geschreven. Vooral die identiteitsthese acht ik heel riskant en nogal merkwaardig. Hoe vaak wordt die niet foutief weergegeven, namelijk alsof uiteindelijk gesteld wordt: lichaam en geest zijn hetzelfde. Alsof Spinoza nu juist niet langs alle kanten het verschillend-zijn ervan benadrukt.

Zo wees ik in mijn bespreking van het boek van Victor Lamme onlangs erop die aan “lichaam en geest verschillende manifestaties zijn van hetzelfde ding” de zo vaak gemaakte foute conclusie verbond: ‘brein en geest zijn identiek’! En in een blog over een video over Spinoza protesteerde ik ertegen dat de professoren dr. Harald Lesch dr. Wilhelm Vossenkuhl beweerden dat Spinoza simpelweg zou hebben beweerd: denken = materie.

Vooral de ‘indentiteitsthese’ heeft veel verwarring in de wereld gebracht. Aan de basis ervan ligt de lezing van Spinoza door Edwin M. Curley, verder doorgevoerd en versterkt door Jonathan F. Bennett en nóg een stapje verder gebracht door de benadrukking van het representatieve (elk idee representeert het object, waarvan het een idee is) door Michael Della Rocca. Deze interpretaties lezen Spinoza eigenlijk door de bril van Bertrand Russell en Ludwig Wittgenstein (de ‘eerste’ Wittgenstein van de Tractatus). Maar het is zeer de vraag of de soort taalanalyse en logica van deze stroming de volstrekt juiste en enige manier is vanwaaruit Spinoza gelezen kan worden.

Betekenis, semantiek, baseren op het concept van representatie heeft een lange geschiedenis. Een gebruikelijke en behoorlijk dominante versie van wat dan genoemd wordt ‘representationalisme’ werd door Bertrand Russell in 1912 geformuleerd: “we must attach some meaning to the words we use, if we are to speak significantly and not utter mere noise; and the meaning we attach to our words must be something with which we are acquainted.”

Sindsdien is een iets andere benadering van betekenisduiding ontstaan: het inferentialisme. Het ‘inferentialisme’ staat tegenover het traditionele representationalisme en gaat uit van de overtuiging dat of iets betekenisvol is in de diverse menselijke contexten (of ‘manieren-van-zijn’), ofwel om een ‘conceptuele inhoud’ te hebben en te communiceren, dit wordt gereglementeerd door een bepaald soort regels waaruit die betekenis wordt afgeleid (‘geïnferentialiseerd’) . De term inferentialisme werd gemunt door Robert Brandom. Hij gaf het als etiket mee aan zijn taaltheorie. Maar de term is ook van toepassing gebleken op enigszins andere, maar vergelijkbare benaderingen in de filosofie van taal en logica. Al deze benaderingen gaan uit van of beroepen zich op de latere of ‘tweede’ Wittgenstein – die de opvatting dat een taaluiting ofwel naar iets verwijst of zonder betekenis is, te beperkt vond en ernaar verwees dat taaltekens ook als binnen een spel kunnen worden gebruikt waarvan de context eigenstandige betekenissen genereert.

De pragmaticus Robert Brandom ziet taal als manier om een activiteit van het spelen van bepaalde taalspelen uit te voeren. Maar in tegenstelling tot veel andere postmoderne aanhangers van Wittgenstein is hij overtuigd dat één van de spelen 'principaal’ is, namelijk het spel van het geven van en het vragen naar redenen. Het is dit spel, volgens hem, dat de stempel drukt op ‘wat het is te denken’, concept-bezittende, rationele wezens te zijn die de kracht van betere redenen kunnen inzien.

Wat mij nu in hoge mate interesseert is, wat deze andere semantische benadering van taal en logica aan lezing van de Ethica zou opleveren. Hoe zou iemand, die uiteraard op de hoogte is met het representationalisme, maar vervolgens doorkneed is in deze inferentialistische manier van filosoferen, de Ethica lezen? Zou de merkwaardige identiteitsthese dan worden gehandhaafd?
Nu heeft
Robert Brandom in diverse teksten die van hem op zijn website te vinden zijn, hier en daar wel iets over Spinoza gezegd, maar veel verder dan soms eens naar hem verwijzen gaat dat niet. Uitvoeriger over Spinoza gaat hoofdstuk 4 van zijn Tales of the Mighty Dead: historical essays in the metaphysics of intentionality [Harvard University Press, 2002] handelt uitvoerig over Spinoza. Via books.google kunnen we daarvan enige pagina’s inzien.

Hoofdstuk 4 is getiteld “Adequacy and the Individuation of Ideas in Spinoza’s Ethics” en bestaat uit de volgende paragrafen:

  I. Ideas Do Not Represent Their Correlated Bodily Objects [hier]
 II. The Individuation of Objects
III. The Individuation of Ideas 
IV. Scientia intuitiva 
V. A proposal about Representation 
VI. Conatus
VII. Ideas of Ideas [hier]

Brandom leunt sterk op het artikel van Daisy Radner, "Spinoza's Theory of Ideas," Philosophical Review (July 1971), 338-359

Heel interessant, voor wie zich hiervoor interesseert, is het paper van Thomas J. Brommage, Jr, How Not to 'Russell' Spinoza: Spinoza and Post-Positivist Analytic Philosophy [2005]

Dit is tot nog toe de enige tekst die ik op internet heb kunnen vinden die ingaat op de veelbelovendheid van deze andere (inferentialistische) manier van lezen van de Ethica. Maar het heeft uiteraard de beperking van niet meer dan een paper te zijn. Laten we hopen dat dit een begin is en dat zich eens een gezaghebbend boek met nieuwe benadering aandient.
Graag wilde ik in dit blog op bovengenoemd paper wijzen.

bronnen

In Google intikken 'normative inferentialism' levert veel hits op, o.a. veel van de Tsjechische filosoof Jaroslav Peregrin, op wie ik in dit blog enigszins leunde.

Verder uiteraard Robert Brandom 

[Wittgenstein en hier]

 

Reacties

Stan, er zijn 2 soorten parallellismne, 1. een directe en 2.een indirecte, en alleen deze laatste heet representatie:
1.Een directe relatie (Eng. directly of) = zuiver parallellisme. I(x) heeft een directe, relatie tot x. Er is een direct mentaal correlaat voor een eigenschap van mijn lichaam. Ik ben in principe alwetend over mijn lichaam. In feite is de parallellisme-these een variant van de middeleeuwse correspondentie-theorie van de waarheid.
2.Een indirecte relatie (Eng. indirectly of) = representatie. I(x) heeft een indirecte relatie tot iets anders, y. Ik leer overigens ook dingen over mijn lichaam, bijvoorbeeld door mijn rechterarm waar te nemen, op dezelfde wijze als de dingen uit de omgeving. Ik ben dus niet een alwetende anatoom, fysioloog of wereldkenner. De indirecte relatie gaat over de waarneming van dingen zoals we die gewoonlijk opvatten. De indirecte relatie van representatie wordt geïntroduceerd in E2p16 en haar twee corrolaria,c1 en c2. In schema is de representatie:
y → x ≈ I(x) = I(y + mijn lichaam x)
uitw. gebeurtenis corresponderend indirect idee van y
lichaam in mijn idee èn direct idee
lichaam van mijn lichaam

ad 1. Bij zuiver parallellisme is er in principe symmetrie. vergelijk: mijn spiegelbeeld heeft een symmetrie met mijn lichaam en andersom.
ad 2. Bij representatie is er asymmetrie: I(x) is de representatie van x, maar x representeert niet op dezelfde wijze I(x). Vergelijk: de wegenkaart van Limburg representeert het wegennet van Limburg, maar het wegennet van Limburg representeert niet de wegenkaart van Limburg.

Wat de semantiek van de taal betreft, waar je over schrijft m.b.t. Bertrand Russell: voorzover ik kan zien neemt Spinoza alleen stelling in het aloude nominalisme - realisme debat en maakt hij onderscheid tussen:
1. universalia: dit zijn samenvattingen van de waarneming, termen als 'mens', 'paard', 'hond'. Spinoza is hier nominalist, want de namen geven niet het wezen van de dingen weer.
2. gemeenschappelijke noties: dit zijn zaken die bij reflectie alle dingen gemeenschappelijk hebben. Hier is Spinoza realist, want de namen van de dingen geven het wezen van de dingen weer.

Stan, ik zie dat mijn mooie ingetikte schema na indrukken van de knop'"reageren" wartaal oplevert. Soit, de strekking is denk ik duidelijk.