Spinoza over de wil (wat zich in ideeën uit – geen apart ‘vermogen’)

De ASK heef iets meer bekend gemaakt over de komende Spinozadag op zondag 20 november van 13.00 tot 16.30 uur in Paradiso in Amsterdam en de inschrijving ervoor geopend [hier]. Het thema van de dag is, zoals eerder aangekondigd:

           Spinoza en de Vrije wil.  

De Webkrant Jordaan & Gouden Reael, heeft ook een bericht erover en leidt dat als volgt in (of ze dat zelf bedachten of uit een persbericht van de ASK oppikten, weet ik niet):

"Nieuwe inzichten van neurowetenschappers doen vermoeden dat de mens geen vrije wil heeft. Op zondag 20 november staat de Spinozadag in het teken van de Vrije Wil. Krijgt Spinoza drie eeuwen na dato gelijk? ‘Er bestaat in de geest geen absolute, dat wil zeggen vrije wil... onder wil versta ik het vermogen te bevestigen of te ontkennen... ´(Ethica 2, 48). Wat betekent dit voor het menselijk handelen en ons oordeel daarover?"

De passage "onder wil versta ik het vermogen te bevestigen of te ontkennen..." komt uit het scholium bij 2/48. Hoe velen zullen dan denken dat Spinoza een vermogen van/in de geest aanneemt om te bevestigen of te ontkennen? (Hij zégt het toch?) En dat hij niet juist het bestaan ervan ontkent? Voor de duidelijkheid geef hij een preciese omschrijving van waar hij zich tegen keert. Maar daarvoor moet je wel het geheel lezen. Hoe snel kan er misbegrip ontstaan.

Ik wijs op eerdere blogs hierover (met veel reacties):

8 april 2011:  Passage over 'wilsvermogen': een duistere tekst?

21 april 2011: Spinoza’s “half consequente” nominalisme

Reacties

Misschien is het wel leuk voor de lezer van dit heel informatieve blog om mijn hertaling te lezen van stelling 48 van deel 2, die ook te vinden is op de website;

www.everyoneweb.com/EthicaSpinozahertaling/

Daar is naast de hele Ethica ook het vervolg van deze stelling te lezen in Deel 2, stelling 49, die te lang is om hier te plaatsen, maar die wel heel verduidelijkend is omdat Spinoza ingaat op de kritiek.

‘Deel 2, 48.
Er bestaat in het verstand geen onvoorwaardelijke of vrije wil, maar het verstand wordt gedwongen dit of dat te willen door een oorzaak die ook door een andere oorzaak bepaald is, en die weer door een andere, en zo tot in het oneindige.

Het verstand is een bepaalde manier van denken en kan dus niet de vrije oorzaak van het gedrag zijn, of een absoluut vermogen om te willen of niet te willen hebben. Om iets te willen moet het verstand dus gedwongen worden door een oorzaak, die zelf ook door een andere oorzaak bepaald wordt en deze weer door een andere en zo tot in het oneindige.

Op dezelfde manier wordt bewezen dat er in het verstand geen absoluut vermogen is om te begrijpen, te begeren, ergens van te houden enz. Daaruit volgt dat deze en soortgelijke vermogens helemaal inbeeldingen zijn, of metafysische of algemene essenties die we gewend zijn uit individuele verschijnselen te vormen.

Verstand en wil verhouden zich dus tot een ‘willing’ op dezelfde manier als de "steenheid" tot een steen, of als "de mens" tot Peter en Paul.

Verder heb ik de reden waarom de mensen denken dat zij vrij zijn al in het aanhangsel van deel 1 uitgelegd.

Maar voor ik verder ga wil ik hier opmerken, dat ik onder "wil" versta het vermogen om te bevestigen of te ontkennen, maar niet de begeerte. Ik bedoel het vermogen waardoor het verstand bevestigt of ontkent wat waar of onwaar is, maar niet de begeerte, waardoor het verstand naar de dingen streeft of zich ervan afkeert.

Maar nu ik heb laten zien dat deze vermogens algemene begrippen zijn, die op zich niet verschillen van de individuele begrippen waaruit we ze vormen, moet ik nu onderzoeken of die ‘willingen’ wel iets anders zijn dan ideeën van de dingen.

Ik bedoel dus dat er zal moeten worden onderzocht of er in het verstand nog een andere bevestiging of ontkenning is dan die een idee, als het alleen een idee is, al inhoudt. Zie hierover de volgende stelling, net zoals definitie 3 van dit deel, zodat je hier niet denkt aan afbeeldingen. Onder ideeën versta ik immers niet beelden zoals gevormd worden op de achtergrond van het oog, of zo je wilt, midden in de hersenen, maar begrippen van het denken.’

Het zal duidelijk zijn dat Spinoza niet ‘geest’ bedoelt, want wat is dat nu helemaal?

Wat iedereen dus als ‘geest’ vertaalt, moet ‘verstand’ zijn, wat voor iedereen die Spinoza begrijpt duidelijk moet zijn.